De Church of England en de Europese eenwording

In juni van dit jaar gooide de Britse National Association of Head Teachers de knuppel in het hoenderhok. Het merendeel van deze vereniging, die zo'n 32.000 leraren van allerlei scholen vertegenwoordigt, keerde zich tegen de onderwijswet die voorschrijft dat op elke school dagelijks een zogenaamde Christian collective act of worship, meestal een gebed plaatsvindt. Dit geldt voor alle scholen, ook voor niet christelijke leerlingen en leraren . Verplichte godsdienstoefening werd door de onderwijswet van 1944 voorgeschreven en in de zogenaamde 1988 Act is nog steeds opgenomen dat het onderwijs 'weerspiegelen moet dat de religieuze tradities in Groot-Brittannië hoofdzakelijk christelijk zijn, mits rekening wordt gehouden met de leer en religieuze plichten van de voornaamste andere in Groot-Brittannië vertegenwoordigde religies. Godsdienstoefening op openbare scholen zou de algemene christelijke geloofstradities in dit land moeten weerspiegelen' .

Ik zal niet verder ingaan op de discussie die de stellingname van de Association heeft voortgebracht. Alleen al het feit dat deze discussie in het Verenigd Koninkrijk anno 1998 wordt gevoerd, is verrassend. Het doet denken aan de schoolstrijd die in Nederland al aan het begin van deze eeuw werd gevoerd. In het Verenigd Koninkrijk, waar velen vrij sceptisch staan ten opzichte van de Europese eenwording, speelt de christelijke religie nog een duidelijke rol in het openbare leven. Het is interessant te bezien of de christelijke religie in het Verenigd Koninkrijk en in het bijzonder de Church of England wellicht bijdraagt aan de houding ten opzichte van Europa. Anders en wellicht iets ruimer geformuleerd is de vraag: draagt de Church of England bij aan een vorm van nationale identiteit, die bedreigd kan worden door de Europese eenwording [3]?

In het Catharijne Convent is momenteel een mooie tentoonstelling te bezichtigen die laat zien dat de opkomst en neergang van kerken en stromingen vaak door politieke motieven zijn (in)geleid. In het kader van de Europese eenwording is het opmerkelijk dat de Engelse koning Hendrik de Achtste in 1534 een nieuwe kerk stichtte juist om te laten zien dat hij niet afhankelijk was van en al helemaal niet ondergeschikt was aan pauselijke en continentale wetten. Hijzelf werd hoofd van de Anglicaanse kerk. Dat hij heeft ingezet op een anti-Rooms-katholieke kerk voorkwam echter niet dat de strijd tussen katholieken en protestanten steeds opnieuw oplaaide in de Engelse geschiedenis. Ook binnen de Anglicaanse kerk bestonden steeds verschillende stromingen die soms meer protestant, soms meer klerikaal waren.

Interessant is vooral de vraag hoe de (Anglicaanse) kerk zich, getuige de discussie over godsdienstoefening op scholen, zich zo lange tijd in het openbare leven van het Verenigd Koninkrijk heeft kunnen handhaven. Aangezien we ook naar Europa kijken, kan een vergelijking met het continent hier wellicht aan bijdragen. In plaats van een beschrijving van de geschiedenis van de Anglicaanse kerk, volgt een korte zwerftocht langs aspecten die iets meer licht kunnen werpen op dit thema. Eenvoudig verwijzen naar het feit dat het Britse koningshuis en de Anglicaanse kerk één hoofd kennen is wellicht te eenvoudig. Verschillende auteurs die zich over deze vraag hebben gebogen merken op dat in het Verenigd Koninkrijk grote maatschappelijke veranderingen, zoals de industriële revolutie plaats, vonden in een relatief stabiele politieke cultuur. Engeland kreeg immers, vergeleken met het continent, al vroegtijdig (met de Glorious Revolution (1688-1689)) een democratische politieke cultuur. De klassenscheiding die als gevolg van de industrialisatie plaatsvond, werd op verschillende manieren overbrugd. Als een belangrijk middel om de arbeidersklasse tegemoet te komen worden vaak de graanwetten uit 1815 genoemd. Deze wetten werden onder een Conservatieve regering aangenomen om de Britse voedselproductie tegen overzeese aanvoer te beschermen. Bovendien werd met de Reform Act van 1832 het kiesstelsel uitgebreid. De wereldtentoonstelling in 1851 waarvoor het Crystal Palace werd gebouwd en de kroning van koningin Victoria in 1877 tot keizerin van India onderstreepten de glorie én eenheid van het Verenigd Koninkrijk.

Sommige auteurs menen dat, afgezien van de afbrokkeling van het koloniale rijk, er nooit sprake is geweest van een radicale breuk in de geschiedenis van het Britse rijk. De lange democratische traditie had echter een sterk elitair karakter. De dominantie van een sterke elite verhinderde de ontwikkeling naar een meer egalitaire democratie zoals dat wel gebeurde op het vasteland. De succesvolle expansie van het Britse rijk bevestigde de positie van de Britse elite. Ook de Anglicaanse kerk zou zich lange tijd achter de elite hebben geschaard. Later speelde de kerk echter een grotere rol in het bestrijden en verzoenen van de grote (klassen)verschillen in de Britse samenleving. Ook vroeg de kerk binnen het parlement (enkele bisschoppen hebben zitting in het House of Lords) vaker verantwoording voor misstanden binnen het Verenigd Koninkrijk. Compromissen tussen arbeidersklasse en elite voorkwamen echter de opkomst van een massabeweging.

Terwijl grote sociale bewegingen op het continent veelal de invloed van de kerk bestreden, bleef zo'n beweging in het Verenigd Koninkrijk uit. Het socialisme ontwikkelde geen alternatieve zuil zoals in Nederland. Ook het Britse electorale stelsel speelt hierin een rol omdat het slechts 'bestaansrecht' biedt aan ongeveer twee en een halve partij in het parlement: de Conservatives, de Labour Party en de 'halve partij', de Liberal Democrats. Verder is nog een enkele Schotse en Welsh nationalist in het Lagerhuis vertegenwoordigd. Het grootste onderscheid tussen Conservatives en Labour was echter altijd sociaal-economisch van aard. Wanneer de behoefte al bestond een aparte christelijke partij op te richten, was dit door het kiesstelsel haast onmogelijk. Daardoor zijn christenen in verschillende partijen vertegenwoordigd. Zo waren vanouds Anglicanen meer vertegenwoordigd in de Conservative Party, terwijl de Labour Party eerder was geworteld in het methodisme. Binnen de Conservative Party wordt nog door velen waarde gehecht aan de kerk als waardevol traditioneel instituut dat bovendien bijdraagt aan de eenheid van het Verenigd Koninkrijk. De Labour Party heeft zich wellicht afgezet tegen de gevestigde orde en daarmee tegen de Anglicaanse kerk maar was niet, zoals vaak op het continent, anti-kerkelijk. Bovendien zijn juist veel Rooms-katholieken labour aanhanger [4]. De veel kleinere partij van de Liberal Democrats (meer liberaal-christelijk) heeft van oudsher gelijke rechten voor Rooms-katholieken bepleit. Bovendien bepleitten de Liberal Democrats vaak de scheiding tussen kerk en staat. De historicus Chandler merkt op dat 'de Established Church de twintigste eeuw vooral heeft overleefd omdat er geen sprake was van een radicale vernieuwing van het Britse systeem. Je zou kunnen zeggen dat disestablishment van kerken in de moderne wereld meestal heeft plaatsgevonden als deel van een bredere politieke omwenteling. Wanneer deze uitblijft, zijn politici geneigd de situatie te laten zoals ze deze aantreffen [5].

Civil religion

Tussen de kerkgang en de grote nadruk op de christelijke traditie zoals die bijvoorbeeld in de onderwijswet is voorgeschreven, gaapt een kloof. Ongeveer 10% van de bevolking bezoekt regelmatig een kerk; het grootste gedeelte van deze groep is Rooms-katholiek. Ook in Schotland, waar het kerkgangpercentage iets hoger ligt, is door afname van het aantal presbyterianen het aantal Rooms-katholieke kerkgangers het grootst. Anderen constateren dat er ondanks de afname van het aantal kerkgangers in het Verenigd Koninkrijk sprake is van een breed uitgespreid religieus gevoel of civil religion. Grace Davie geeft als voorbeeld de gebeurtenissen als gevolg van de ramp in het voetbalstadion in Liverpool in 1989 waarbij tientallen mensen om het leven kwamen. Aspecten van de christelijke eredienst en seculiere vormen van herdenken werden samengebracht en collectief gevierd. Een ander onvermijdelijk voorbeeld is de kerkelijke begrafenis van de prinses van Wales ongeveer een jaar geleden, waarin eeuwenoude hymnen afgewisseld werden met hedendaagse 'niet-christelijke' rouwverwerking. Anderzijds is het ook karakteristiek dat vieringen in de Anglicaanse kerk, zoals de evensongs, principieel doorgaan bijna ongeacht het aantal kerkgangers. Het 'doorgaan' van de kerk is kennelijk veel minder dan in Nederland afhankelijk van het aantal bezoekers. Er is klaarblijkelijk geen behoefte of dwang (restanten van) de christelijke traditie te verwijderen.

Bovendien is de verhouding tussen de Anglicaanse kerk en de staat op verschillende punten vastgelegd. De koning is hoofd van de kerk, de bisschoppen zijn lid van het Hogerhuis. De kerk heeft een eigen generale synode maar bepaalde besluiten moeten voorgelegd worden aan het Lagerhuis. De bisschoppen worden door de premier benoemd, hetgeen in de praktijk wel eens spanningen heeft opgeleverd. De band tussen kerk en staat levert wederzijdse verplichtingen op. Zo is de Anglicaanse kerk ook 'verplicht' van iedereen die dat wil het huwelijk in te zegenen, de kinderen te dopen en familieleden vanuit de kerk te begraven. Wellicht draagt dit ook bij tot het vormen van de bovengenoemde civil religion, waaraan de Anglicaanse kerk zich moeilijk kan onttrekken. Bepaalde beslissingen die de kerk direct aangaan, worden zoals al beschreven buiten de kerkmuren genomen. Terwijl door de eeuwen heen veel bevoegdheden van de koning naar het parlement waren overgegaan, bleek het parlement juist de kerk slechts in beperkte mate te besturen. Aan het begin van deze eeuw vroeg de kerk dan ook een eigen Representative Church assembly en kreeg daarmee meer zelfbestuur. Niettemin moesten haar beslissingen aan het parlement worden voorgelegd. In 1927 stemde het parlement nog tegen een door de kerk ontwikkeld nieuw kerkelijk boek in plaats van het 'Old common prayer book'. Bij een sprong in de tijd naar de periode Thatcher, valt op dat de Anglicaanse kerk stelling neemt tegen de regering. Zo weigerde de Church of England een dankdienst te houden na de overwinning in de Falklandoorlog in 1982. In de loop van de tijd is het episcopaat binnen de Anglicaanse kerk bovendien veel progressiever geworden dan veel kerkgangers zijn.

Aan het einde van de twintigste eeuw bevindt de Church of England zich echter niet alleen tussen allerlei andere kerken, maar is er sprake van veel meer religies. Regelmatig worden voorstellen gedaan om de Established Church op te heffen. Een recent voorstel (januari 1998) was afkomstig van de Christian Socialist Movement (CSM). Behalve ongeveer 55 labour-parlementsleden behoort ook premier Blair en ongeveer eenderde van zijn kabinet tot deze beweging, die onlangs haar 150-jarige bestaan vierde. Zij bekritiseerde onder meer de benoeming van bisschoppen door de premier, stelde voor geestelijken in het Lagerhuis toe te staan en juist de vaste plaats van bisschoppen in het Hogerhuis op te heffen. Verder stelde ze voor de bovengenoemde onderwijswet te wijzigen. Volgens de voorzitter van de CSM is de 'grondwet' van de Church of England gelegen in privileges, patronage en politieke macht. De binding tussen kerk en staat noemt de beweging 'the most bizarre anachronism in a long list of British institutions' [6]. Ook hier wordt de binding tussen kerk en staat niet op zichzelf bekeken, maar bezien in de context van andere oude en nog niet herziene instituties. Niet de invloed van de kerk wordt bestreden, maar het privilege van de ene Church of England, die bovendien daardoor zelf aan banden wordt gelegd. Om haar profetische rol in de samenleving in te nemen, is het volgens de CSM van belang dat de kerk wordt 'bevrijd' van de banden met de staat. Noch premier Blair, noch de generale synode van de Established Church deelt overigens deze mening. Vaak wordt er ook gewezen op het feit dat juist leiders van andere kerken en religieuze groeperingen benadrukken dat de staatskerk de 'secularisatie van de (politieke) macht' zou kunnen voorkomen. De katholieke Hastings merkte bijvoorbeeld eens op dat het 'establishment (...) voldoende, maar niet overweldigend te verdedigen blijft aangezien het veel goeds en zeer weinig kwaad doet en een onderdeel vormt van de wijdere symbolische cultuur van de natie, waardoor het dwaas zou zijn het te ontmantelen, hetgeen ook een nogal buitensporige hoeveelheid tijd en energie zou vergen' [7].

Europa

Hoewel een groot aantal Labour-aanhangers wellicht niet de beëindiging van het Establishment nastreeft, neemt Labour wel een positievere houding ten aanzien van Europa aan. In het streven naar meer zelfbestuur, dat na de referenda in Schotland en Wales in het najaar van 1997 (onder een Labour-regering) vorm zal krijgen, is in het verleden regelmatig gewezen op de perspectieven die juist de Europese eenwording kan bieden. De sterke invloed van Engeland op de andere delen van het Verenigd Koninkrijk wordt immers niet alleen beperkt door meer autonomie te geven aan Schotland en Wales, maar ook door meer invloed op Engeland vanuit het continent. Ook katholieken, die vooral in de Labour Party zijn vertegenwoordigd, hebben veelal een positieve houding ten aanzien van Europa. Anderzijds associëren sommige Anglicanen de Europese eenwording juist met de 'continentale' Rooms-katholieke kerk, wat juist leidt tot een grotere nadruk op de band met de eigen Church of England.

Opvallend is dat Engelse kerkleiders als Temple en Bell - tot ongenoegen van Churchill beiden als Christian Socialist actief - tijdens, maar ook direct na de Tweede Wereldoorlog binnen de eigen kerk én de oecumenische beweging ijverden voor een Verenigd Europa. Later richtte het Verenigd Koninkrijk zich veel meer op de Verenigde Staten en deed het pogingen nog iets van het Gemenebest te handhaven. De Church of England volgde destijds deze ommezwaai.

De christelijke religie speelt nu nog een duidelijke rol in het Verenigd Koninkrijk. Niettemin is het aantal kerkgangers gering. Kennelijk speelt de religie, ook de van de Anglicaanse kerk afgeleide, zich voor een groot deel buiten de kerk af. Door de Conservatives wordt de Anglicaanse kerk ook gewaardeerd als instituut dat bijdraagt aan de eenheid van het Verenigd Koninkrijk. Wanneer het nationale religieuze gevoel echter buitenkerkelijk beleefd wordt, beperkt dit ook de invloed van de kerk hierop. Wanneer het 'bestaansrecht' van de Anglicaanse kerk in haar huidige vorm min of meer aan een sterk nationaal bewustzijn gebonden is, zou de kerk haar eigen basis ondergraven met het benadrukken van het belang van de Europese eenwording.

  1. In The Tablet, The international Catholic weekly, 6 june 1998.
  2. Education Reform Act 1988, Chapter 40, clause 1, section 8.3, geciteerd in Dacie, G., Religion in Britain since 1945, Believing without Belonging, Oxford 1994, blz. 138.
  3. Bij het schrijven van dit artikel heb ik veel gebruik gemaakt van mijn stageverslag dat ik heb geschreven tijdens mijn stage bij het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA in het voorjaar van 1996: Religie en nationale identiteit in het Verenigd Koninkrijk, Positiebepaling van de Anglicaanse kerk in Europa.
  4. Nurser, J.S. , 'A British Perspective on the New Europe' in The Ecumenical Review, 1993 vol 45 (2).
  5. Chandler, A., 'Faith in the Nation? The Church of England in the 20th century' in History Today, vol. 47, (may 1997).
  6. In The Tablet, The international Catholic Weekly, 31 january 1998.
  7. Hastings, A. Church and State, Exiter, 1991, blz. 75-76.