'De christelijke gemeente moet zich vooral richten op de kern.'

Reactie op de serie 'Hoe wilt Gij zijn ontmoet?'
Is de moderne kerkdienst bezig een evenement naast andere, een soort versierend commentaar op het dagelijks bestaan, of zelfs een show te worden? In de hedendaagse 'godsdienstoefening' is een tendentie op te merken, die in de gehele maatschappij zichtbaar wordt: een sterk gevoelsgebonden behoefte aan persoonlijke 'invulling', vaak door middel van nogal willekeurige symboliek en weinig authentieke ritualisering. Een bijzonder feestje, dat wel, een samenzijn met een bijzonder tintje. Maar een ontmoeting met 'de gans Andere'? Een moment in de tijd, dat ons confronteert met de diepste grond van ons bestaan, omdat de Eeuwige ons wil ontmoeten?

Er zijn allerlei signalen die erop wijzen, dat de hedendaagse kerkganger in de kerk niet echt een ruimte en een gebeurtenis ziet waar het 'ongewoon' toegaat. Waarschijnlijk zonder dat hij of zij zich dit bewust is (en zonder dat men aan een echte behoefte aan een ontmoeting met God zou mogen twijfelen), is er een streven zichtbaar, in de kerkdienst een intensivering te zien van bepaalde aspecten van ons gewone bestaan. Het populaire woord 'viering' voor allerlei soort liturgische samenkomsten is in dit opzicht veelzeggend. De redactie van Wapenveld heeft hier een zeer actueel en zelfs nijpend vraagstuk bij de kop gevat. Begint niet alles te draaien om onze ervaringen? Is daarbij het besef van heiligheid, stijl en waardigheid verdwenen (Van der Meer)? De vraag komt hierop neer, dat wij gevaar lopen in de kerkdienst langzamerhand meer onszelf te vieren dan de grote daden Gods. Het probleem staat, naar het oordeel van de redactie, niet los van de gevoelscultuur van deze tijd, die het spannende, evenementeske, bestaans-intensiverende (de 'kick'), kortom de beleving zoekt. Er is in de geboden artikelen veel om over deze samenhang na te denken. Het is een pleidooi tot bezinning.

Er is in onze tijd dus iets aan de hand met ons gevoel. De behoefte aan intensivering van het gevoel hangt, zo wordt in de artikelen bij herhaling gesteld, samen met het verlies van traditionele gevoelskaders. Het cement in de samenleving is weggeraakt en het sociale vangnet vertoont gaten (Glas). Beleving had te maken met die elementaire verhoudingen, die ons leven en onze cultuur dragen (Visser). Als er geen midden is in de ruimte, ben je verloren in de kosmos (Vreekamp). De moderne mens staat ten gevolge van dit verlies van een kader met zijn gevoel in een open en onbepaalde ruimte, die buitengewoon ambigu is: enerzijds ziet hij een wereld van uitdagende creatieve mogelijkheden voor zich, anderzijds staat hij er in veel opzichten helemaal alleen voor, hij verkeert in een soort niemandsland (met de nodige landmijnen). Opmerkelijk is bijvoorbeeld de behoefte, verregaand gevoelens met willekeurige anderen te delen: iedereen moet weten wat ik beleef.

Gevoelsextremisme

Het is evident, dat ons gevoelsextremisme samenhangt met de verandering van ons wereldbeeld. De oude wereld was in godsdienstig, cultureel, maatschappelijk en economisch opzicht statisch. Onze moderne werkelijkheidsbeleving is een dynamische geworden, wij bevinden ons in een situatie waarin alles in beweging is. Filosofie en hermeneutiek leerden ons, dat er geen vaststaande (statische) waarheden bestaan en dat wij mensen elementair tijdelijk (dat is: telkens anders) zijn. 'Wat is waarheid?' en: 'Wie ben ik?' - twee onbekenden! Het zoeken van waarheid wordt daardoor een dynamisch proces tussen twee zwevende polen, zelfs tussen twee onbekenden: noch ikzelf noch de waarheid ligt vast. Moderne waarheidsvinding is een proces tussen twee elkaar bepalende componenten. Dit feit gaat uiteraard aan het geloof niet voorbij: wij kunnen ons ook de relatie met de waarheid van het geloof niet meer indenken als verhouding van twee statische grootheden. De opmerking van W. Ouweneel over het verlies van zekerheden is hiervoor zeer tekenend (78).

Dit alles is van belang voor het kennen, maar evenzeer voor het voelen. Gevoelens zijn ons onmiddellijk bewustzijn van de wereld, en de 'set' van gevoelens is door die wereld bepaald en begrensd, zoals het feit, dat bepaalde gevoelens bij bepaalde tijden en samenlevingen horen, laat zien. De 'wereld' vormt dus de bedding voor ons gevoelen. Ik bedoel hier met gevoelsbedding niet alleen sociale en culturele structuren, maar ook iets elementairs, iets 'metafysisch'. Niet alleen het kennen, ook het voelen spiegelt 'het zijn'. Als eeuwenlang aangehangen ontologische referentie-punten wegvallen, gebeurt er ook iets met ons gevoel, het moet zich opnieuw vormen en het gevoelsleven kan geheel gedesoriënteerd raken. Dit geldt uiteraard ook voor het geloof. Als gelovigen gaan wij uit van een geschapen werkelijkheid, wij leven in een wereld onder God en met de medemensen; deze werkelijkheid is in alle opzichten op Hem en het door Hem gegevene betrokken. Als deze betrokkenheid aan het schuiven raakt of verdwijnt (zoals in de Europese cultuur gebeurt), dreigt het gevoel in een lege wereld te komen en dol te draaien. Het heeft geen fixatiepunt meer, geen oriëntatie of bedding, geen norm of begrenzing. Wij moeten het dan maar zien te rooien en wij doen dat zo goed en kwaad dat gaat. Pluralisme ook hier! Het is geen wonder, dat gevoel en beleving zulke brandende thema's zijn geworden, evenmin, dat het tot extremen en wonderlijke experimenten komt.

Grensbesef

Ik ben sterk onder de indruk gekomen van het grensbesef, dat in de christelijke ethiek van het verleden (opvallend aanwezig bij bijv. Calvijn) telkens weer naar voren komt. Als wij de gevoelens aan zichzelf overlaten, dan zijn zij als een rivier die buiten zijn oevers treedt en het land verwoest, aldus de Institutie. Wij hebben in de ethiek en de antropologie dringend behoefte aan een goede theorie van de genieting. Genot is als acte verbonden met een goed. Merkwaardig is het meervoud 'goederen', betrekking hebbend op materiële zaken die getransporteerd worden. Nu, er wordt vandaag de dag eindeloos veel getransporteerd; men kan het als een symbool opvatten van al wat wij van de wereld aangeboden, zogezegd bij ons thuis bezorgd, krijgen. Er zit in de afleiding (van goed) een veronderstelling, namelijk dat die goederen goed voor ons zijn. Zij refereren dus aan de genieting: wij ervaren het goed als iets goeds. Het woord genot ligt heel dicht bij het woord gebruik (vgl. het genot van een pensioen of beurs). Antropologisch opvallend is het, dat de genieting alleen in stand blijft, als er een zekere maat wordt aangelegd (Calvijn). Genieting heeft namelijk de tendentie in zich, steeds te verlangen naar meer, naar intensere genieting in het verlengde van de huidige. Het spreekwoord zegt: het bezit van de zaak is het einde van 't vermaak. Maar heel deze aandrift dreigt de genieting uit te hollen. Dat ligt eigenlijk voor de hand, want in de poging, te genieten van het huidige 'goed' is men bij het volgende, nog niet bezetene. De dingen ontsnappen ons, want genot wil toch genotsvol verwijlen bij het nu aanwezige. Zo blijkt dus, dat zowel genot als goed, op elkaar betrokken, een inwonende maat bezitten. Wij moeten dus leren gevoel voor maat en grens te ontwikkelen, willen wij van het leven kunnen genieten. Als wij besef hebben van dreigende 'overdaad' (een interessante term, vgl. het oude gebed: 'leer ons voor overdaad steeds wachten', vgl. ook het Engelse trespass = zonde), dan staat er een sterke rem op de menselijke willekeur in de zelfrealisatie en het gebruik van de goederen dezer aarde. Er is in de dingen der schepping kennelijk zoiets als een ingebouwde grens en hun genot (gebruik) krijgt zijn kans pas echt, als het die grens respecteert. Hier komen noties als gebod en zonde in het spel. Het lijkt paradoxaal, dat de Duitse theoloog Christoph Gestrich zijn boek over de leer van de zonde en het moderne verlies aan zondebesef de naam meegaf: Die Wiederkehr des Glanzes in der Welt. Als wij niet met onze zonde geconfronteerd worden, verliest het leven zijn 'aura'. Door het gebod worden wij naar onze plek verwezen, waar leven mogelijk en goed is.

Dit alles klinkt nogal negatief, het lijkt alleen maar een waarschuwende vinger. Vele van onze tijdgenoten zullen zeggen: die christenen kunnen de zon niet in het water zien schijnen, zij misgunnen de mens zijn levensvreugde. Dat het zo niet zit, blijkt uit bovengenoemde boektitel. Het gaat inderdaad om de beleving van het goede. Als Hoogland stelt, dat wij ons meer dan vroeger druk maken om het 'wat' (bijv. wat wij eten) dan om het 'dat', dan is dat een zegen. De hedendaagse mens zoekt, zo zegt hij (78), naar een esthetische vormgeving van het bestaan. Daar is niets verkeerds aan, integendeel. Er wordt veel van het leven genoten in deze tijd, er is veel creativiteit, er zijn veel hobby's, er wordt veel gereisd. Kunstzinnige fotografen laten ons geheel nieuwe aspecten van het bestaan zien, vouwen als het ware geheimen van de wereld open. Tegelijk toont de kunst van de laatste decennia een wildgroei aan vervreemding door het leggen van absurde verbanden; de schilders hanteren ook de felste kleuren om dat vervreemde leven te intensiveren. Overal, vooral in de media, is zichtbaar, dat de moderne mens de neiging heeft, tot het uiterste te gaan. De artikelen geven er meerdere voorbeelden van (gevaar zoeken bijv.). Het gevoel wordt beleving onder hoge druk, liefst onmiddellijk (77). Het mechanisme van de jacht naar het volgende (meer dan het huidige) versnelt zich in hoog tempo, geluk wordt een fantasma.

Het stuk van Vreekamp stelt als remedie vooral de ervaring van de tijd op de voorgrond. Terecht onderstreept de schrijver de sabbat als het tijdsadagium van het christelijk geloof. De sabbat leert ons, dat de tijd begrensd wordt door God, wij hebben Hem altijd voor ons en achter ons. De sabbat is een gegeven in de tijd, dat precies aan de bovenbeschreven begrenzing vorm geeft. Dat werpt een licht over alle geschapen dingen, als in een 17de-eeuws Nederlands stilleven, het zet alle dingen op hun plaats. De sabbat ontsluit in de tijd de ruimte voor genuïene ervaring van het geschapen en geschonken leven. Waarom zou dat niet ook op bovengenoemde moderne genietingen slaan? Maar de moderne jacht op geluk is het sabbatsbesef kwijt, wij dreigen ons ten dode te genieten, omdat wij geen grenzen meer kennen. Onze moderne fotoalbums documenteren veelal meer de gevoelens die wij niet hebben dan het omgekeerde. Het inleidingsartikel (5-11) spreekt over de ongekend grote omloopsnelheid van nieuwe vormen, over de lichtheid van het bestaan, over de oneindige reproduceerbaarheid van 'de goederen' (10) en over de onvermijdelijk begeleidster: de melancholie (11).

Tijdsbesef

Hier zou veel te zeggen over het tijdsbesef van het Evangelie. Men kan het thema van ervaring en genieting ook heel goed demonstreren aan de notie 'nieuwheid'. Als wij ervaring zoeken, zoeken wij naar een nieuw aspect van de werkelijkheid, iets dat ons in het boeiende en geheimzinnige van de wereld betrekt, iets dat ons vasthoudt. Wij spreken - oneigenlijk, maar kenmerkend - ook van ervaringen als openbaringen! Onze intentionaliteit in de tijdsbeleving strekt zich dus steeds uit naar het nieuwe. Het toerisme laat dat zien, maar in de moderne vorm van onbegrensdheid. Biedt ons huidige leven ons, ondanks ons ingespannen en menigmaal bijna gewelddadig streven, werkelijk nieuws? Of 'het nieuws' ooit nieuws biedt? Speuren wij niet de krant na, of er iets 'nieuws' voor ons bij zit? Wat zit er achter die eigenaardige drang tot zappen, alsof wij de halve wereld willen bekijken op de vraag of er ook iets voor ons bij is? Waarom zoeken wij het evenement, de allesbeslissende ervaring? Hoe dicht ligt de verveling bij de evenementenjacht: topervaring en verveling zijn hol en bol. Veel van onze georganiseerde belevingscontexten noemen wij 'een gebeuren', tot de kerk toe. Wij bedoelen dan, dat het gaat om een zelfwerkzaam proces, zonder actoren. Er blijken weinig echte gebeurtenissen te zijn, constitutieve, voor mijn persoon 'historische', levensveranderende momenten (van 'movere': bewegen!). Maar als iets van het Evangelie geldt, is het dit, dat het 'het grootste drama (is) dat ooit is opgevoerd'(Dorothey Sayers): het Evangelie is pas echt historie, een echte gebeurtenis, het is echt 'groot nieuws'. Wij zouden in de kerk in staat moeten zijn, de tijd opnieuw te beleven, tegen de tijdgeest in, als Gods grote geschenk, iedere dag weer. Er is geen ledige of verloren tijd. De verloren tijd - die heeft God achter zich gedaan (K. Barth).

Kerkdienst

Wat betekenen deze cultuurkritische overwegingen voor de kerk en de kerkdienst? Ik wil vooropstellen, dat men zeer voorzichtig moet zijn met het beoordelen van vormen van godsdienstig leven bij anderen. Het is goed te bedenken, dat bepaalde gebruiken en manieren voor mijn godsdienstige ervaring adequaat zijn en dat iedereen het recht heeft, voor de zijne gelijkelijk ruimte te vragen. Dat geldt tot op zekere hoogte ook voor de eredienst. Het adagium van de EO is: zoek de mensen, in het bijzonder de jongeren, op waar zij zich bevinden. Zij zoekt volhoudend aansluiting bij de gevoelswereld van de jongeren en dat houdt qua muziek en taalgebruik nogal wat in. Daar zit een behartenswaardige poging in, de moderne mens te bereiken met het Evangelie (160). Ik zie ook het goed recht van het pleidooi van A. Knevel, dat de kerk hier ruimte moet bieden voor hun ervaringsgeloof (163). Toch loop ik vast bij zijn aanbevelingen. Hij heeft tien tips voor een geslaagde preek. De hier genoemde tip is: om de zeven minuten moet er een ik-verhaal op de preekstoel. Dat stelt wel erg hoge eisen aan mijn belevingen! Moet dit echt? Ik heb net als de heer Knevel nogal wat kritiek op de prediking, maar ik geloof toch niet, dat men zonder meer zeggen kan, dat er 'slecht gepreekt (wordt) in reformatorisch Nederland'.(163) Ik ben jarenlang betrokken geweest bij het homiletiekonderwijs in Utrecht. Als het puntje bij het paaltje komt, heb ik altijd maar één tip: laat je preek getuigenis afleggen van het feit, dat de tekst je interesseert en heeft geïnteresseerd, dat je er iets in hebt gevonden, dat je bezig houdt en dat je wilt doorgeven. Het gaat toch om het echte nieuws? Dan kan je preek op tal van wijzen niet goed zijn, maar mislukt is zij dan nooit. Ik kan ook met de uitspraak: 'Preken is het plaatsen van een onderschrift bij de foto van het leven van de gemeente' niet veel beginnen. Dat kan de heer Van der Veer haast niet menen. Want dan preken wij over ons godsdienstige zelf, in dit geval als collectief. Dat zie ik juist als een bedreiging - de bedreiging die hier aan de orde is! - namelijk dat het woord in de kerkdienst expressie wordt van ons godsdienstig samenleven, zijnde een hogere vorm van maatschappelijke 'Geselligkeit'. Ik wil wel aannemen, dat hier een kritisch onderschrift bedoeld is, maar toch, ik kan hier de oplossing niet zien. Ondertussen bereikt de EO zijn tienduizenden, die de aanbevolen interessante preek van mijn student kennelijk niets zegt. Ik heb voor dit vraagstuk geen oplossing. Ik zoek die in een zekere tweeledigheid. Enerzijds doet de EO plaatsvervangend werk; zij geeft op een bepaalde manier gestalte aan het apostolaat. Apostolaat brengt altijd gewaagde vormen met zich mee, omdat het bij de mens in zijn eigen situatie moet en wil komen. Voorbeelden zijn reeds Paulus (de joden een jood, de Grieken een Griek) en vele zendelingen. Overigens blijkt, dat de EO dit probleem wel ziet. Naast dit expanderende moment staat het moment van concentratie. De christelijke gemeente van vandaag moet zich vooral ook richten op reserve, ascese, opoffering, teruggetrokkenheid, eigen gewoonten (eenvoud, echtheid), 'Arkandisziplin', bezinning op de kern. De kerkdienst verdient het als allereerste, eenvoudig te zijn (geen kwaad woord van 'liturgie', maar zij moet niet afhangen van mode, inval of gril). Het komt mij voor, dat de gereformeerde traditie (denk aan de sabbat) voor zulk een geconcentreerde kerkopvatting en levenshouding veel in huis heeft.