Leren wandelen aan vaders hand

Christelijke opvoeding: theorie en praktijk
Dr. G. de Lange

Nieuwsgierig geworden door de aantrekkelijke titel, ben ik in dit boek begonnen.[1] Aantrekkelijk, zo klinkt het mij althans in de oren: 'wandelen aan vaders hand'. Aantrekkelijk lijkt het mij voor veel ouders (met name vaders dus) die kinderen graag aan hun hand zien. Aantrekkelijk ook voor de kinderen die hunkeren naar de leiding van een goedhartige en betrouwbare vader. Maar, natuurlijk is dit boek over opvoeding, pas indirect voor hen bedoeld. Dr. G. de Lange, gewezen directeur van onder andere het gerenommeerde pedologische instituut te Rotterdam, lijkt hier zijn denkontwikkeling in nutshell neer te leggen (Deel 1 van het boek: de theorie). In de schets van een opvoedingsmodel gaat hij enerzijds uit van de behoeften van het kind (eerste hoofdelement). Deze behoeften plaatst hij tegenover de wereld (tweede hoofdelement), waarin allerlei invloeden zijn, en waarin ouders verantwoordelijkheid hebben om op een goede manier op de behoeften in te gaan. Op het ontmoetingspunt van behoeften en antwoorden op die behoeften wordt het IK gevormd. Het worden tot een IK is een dynamisch proces, niet in het minst omdat zich hierin ook een strijd tussen de Geest van God en de satan afspeelt. Die strijd krijgt in het model een eigen plaats. Zowel aan de kant van de behoeften als aan de kant van de wereld is de satan werkzaam, naast de Geest van God.

Wat is de waarde van een dergelijk model? Allereerst vind ik het een hele durf om de opvoeding in een omvattend kader te plaatsen. Daar pretendeer je toch enigszins mee dat alles wat zich voordoet geplaatst kan worden. De pretentie is nog groter: het model moet ook functioneren in de praktijk. De Lange heeft er een uitvoerig tweede deel (ca. 150 p.) bijgevoegd, waarin de theorie toegepast wordt. Mijn vraag is vooral: heeft het model een boodschap? Heeft het model zo'n realiteitswaarde en zeggingskracht dat ik als opvoeder een geldig en werkend concept opbouw? Vanuit die hoofdvraag maak ik enkele opmerkingen.

a. Door uit te gaan van de behoeften van het kind, blijf je bezig met het concrete kind. Dit vindt ik een sterk punt. De indeling in behoeften volgt de sferen van de wijsbegeerte der Wetsidee (hier wordt overigens niet naar verwezen): religieuze, esthetische, ethische, sociale, verstandelijke, affectieve en lichamelijke behoeften. Alle aspecten zijn belangrijk. Ouders kunnen op alle niveaus leren ontdekken. Belangrijk vindt ik dat De Lange laat zien dat het antwoorden van ouders iets anders is dan bevrediging van behoeften. Pedagogisch antwoorden veronderstelt inderdaad 'nauwkeurig lezen van de vraag'. Het kind vraagt vaak niet wat het vraagt. Een vraag is soms anders, soms zelfs tegengesteld aan de geuite vraag. Dat 'lezen van de behoefte' is allerminst vanzelfsprekend en vormt het spannende, uitdagende én het vreselijk lastige van opvoeden. Dan beginnen dus ook de problemen. Hoe moeten ouders weten hoe ze op een vraag van het kind in gaan? Wat zijn de sleutels voor het juiste verstaan van de behoeften? Hier zou ik als hedendaagse ouder en als deskundige zo graag meer feeling voor krijgen. Helaas wordt ik daar (ondanks de tips overal in het boek) niet zo veel wijzer van. Het boek zegt meer over mijn kind, dan over mijn 'verstaan' als opvoeder.

b. Er wordt een duidelijke uitspraak gedaan wordt over de aard van het IK. Ik ben iemand, zo zegt de Lange, wanneer ik de dingen kan beheersen. Dat is raak getypeerd. Datgene wat ik kan regelen, beheersen, mij competent maakt, bepaalt blijkbaar wie ik ben. Ik vond het een verrassende gedachte dat iemands identiteit gedefinieerd kan worden als het unieke samenspel van beheersingspatronen. In die omschrijving blijf je dicht in de buurt van een Bijbelse antropologie, met het hart van de mens als centrum. Ontwikkeling is niet maar een wetmatig iets, maar is een gevolg van wat je op je geheel eigen wijze leert beheersen 'met de uitgangen des levens' (Spr. 4:23).

c. Bezwaar heb ik tegen de manier waarop De Lange schrijft over de invloed van de satan op de menselijke behoeften. Hij meent dat satan sinds de val invloed heeft op Gods goede wereld, op de natuurwetten en zo ook op de vorming van eicellen. 'Door satans invloed wordt beschadiging ingebracht of doorgegeven' (47). Hoe moet ik mij dat voorstellen? Is satan de directe bron van iedere afwijking van het oorspronkelijk goede? En als dat zo is, hoe weet ik dan hoe het oorspronkelijke er uit ziet? Ik ben bang dat je door de indeling van 'beschadigd' en 'onbeschadigd', mensen de kans geeft om de wereld in te delen in volwaardigen en onvolwaardigen. Dit vind ik principieel onjuist. Iedere pedagogiek dient mijns inziens vast te houden dat, ten opzichte van God de Schepper, ieder mens even waardevol is. Nu begrijp ik uit de alinea's op pagina 48 dat De Lange die tweedeling zelf ook niet voorstaat. Hij wil daarom spreken van 'beschadigde aanleg' en niet van 'abnormaal'. Ik denk echter dat met de constatering 'ieder is op haar/zijn manier aan de gevolgen van de val onderworpen' voldoende gezegd wordt. Ik ben erg bang voor de gedachte dat in gehandicapte of in gedragsgestoorde kinderen het werk van de satan gezien wordt. De tijd dat een dergelijke gedachte gemeengoed was, ligt nog niet ver achter ons, en die gedachte mag niet gevoed worden.

d. Doordat het boek toch een soort handboek van de christelijke opvoeding is geworden, komen er erg veel onderwerpen aan de orde. De Lange heeft geprobeerd om op allerlei plaatsen in het boek informatie te geven over bijvoorbeeld de geschiedenis van de seksualiteit, over de positie van het gezin in de westerse samenleving en over kibboetsstudies met betrekking tot hechting. Erg interessant om te lezen. Ik blijf echter het gevoel houden dat ik wandel van fragment tot fragment. Eigenlijk blijft dit boek te veel een tussenmaat. Om iets nieuws te presenteren had De Lange kunnen volstaan met het eerste deel. Om het werkelijk te laten uitgroeien tot een handboek zou het systematischer opgezet moeten worden, natuurlijk voorzien van de nodige literatuurverwijzingen (die nu totaal ontbreken). Tot mijn spijt moet ik toegeven dat de tocht door dit boek teleurstellend is afgelopen.

Ik verwachtte door de titel teveel: een inspirerende visie op hoe je kinderen brengt tot vertrouwen in jezelf als ouder en zelfs meer; tot vertrouwen in God de Vader (want dat laatste is natuurlijk de bedoeling van de titel). Dat eerste is bij mij niet overgekomen. Het laatste blijf ik van harte hopen als effect voor deze poging (en voor iedere poging) om de christelijke opvoeding onder woorden te brengen.

  1. Buijten en Schipperheijn, Amsterdam 1997, F32,50, 244 p