Creativiteit, wegwijzing en dienstverlening

de rol van de kerk in de post industriële stad
Hans Visser

De stad en de stadscultuur roepen tegenstrijdige gevoelens en ervaringen op [1]. In mijn jeugd was de tegenstelling tussen stad en platteland bijzonder groot. Ook in de kerk. Predikanten die vanuit een dorp beroepen werden naar Rotterdam of Amsterdam beleefden dat als een promotie. ‘Een echte stadsdominee’ zeiden de mensen in mijn geboorteplaats als de predikant vlot van stijl en wel ter tale was.

Vandaag de dag wordt het predikant-zijn in de stad bepaald niet als een promotie gezien. Anderzijds is met de toenemende verstedelijking die tegenstelling stad - platteland wel afgenomen, naarmate de stad meer opschoof richting platteland. Toch is de waardering nog ambivalent. Dat is overigens in de bijbel al zo. Daar kan de stad de trekken van Babel aannemen, maar ook iets van Jeruzalem hebben.

Oordeelt de bijbel alleen maar negatief over de stad? Dat kun je zeker niet zeggen. Een kerkvader uit de tweede eeuw schreef: ‘God heeft de steden lief’. Ik denk dat dr. Hans Visser hem dat nazegt.

Al is hij niet blind voor de kwalijke aspecten van de stad en haar bewoners, de pastor van de Pauluskerk houdt van de stad en hij steekt dat in deze dissertatie niet onder stoelen of banken.

Wie Visser wel eens ontmoet heeft weet dat hij een gedreven mens is. De opzet en de stijl van zijn boek verraden dat hij moeite heeft met het strikt wetenschappelijke discours waarbij de argumenten in logische volgorde op elkaar volgen. De auteur verwerkt zijn bronnen en de secundaire literatuur op een manier, die niet alleen grote betrokkenheid laat zien, maar hier en daar zelfs iets getuigends krijgt, waarbij de bewering het wint van de argumentatie.

Op zoek naar de rol van de kerk in de postindustriële stad van vandaag en morgen wil hij alle werkers in kerkelijke dienst in de stad een hoopvol perspectief geven. De discussie met zijn gesprekspartners dient om hem te bewaren voor ‘wishful thinking’.

Visser volgt op zijn zoektocht twee sporen. In het voetspoor van de socioloog schetst hij de ontwikkeling van de steden, de beeldvorming en het leven in de postindustriële stad. De les van het verleden is dat stad en markt, evangelie en kerk eeuwenlang met elkaar verbonden waren. Tegenover die sociologen die het leven in de stad alleen als probleem ervaren, als een lot en een doem vanwege de omgevingsfactoren volgt de auteur onderzoekers die de rol van de verantwoordelijke mens beklemtonen. Het is niet alles kommer en kwel. Stedelingen zoeken en vinden elkaar in netwerken. Sociale bewegingen vechten om zingeving en blijken tot creatieve oplossingen te komen om te kunnen overleven.

In het tweede deel van zijn boek komt de rol van de kerk ter sprake. Theologen blijken heel verschillend over de stad te spreken. Paulus was een stadsmens. Het christendom van de eerste eeuwen was de religie van de stad. Calvijn had oog voor de publieke betekenis van de kerk in het Genève van zijn tijd. Maar er klinken ook andere geluiden. Augustinus, Wichern en Ellul hebben een meer negatieve benadering. Visser voelt zich bij hen niet thuis. Liever is hem de wijze waarop schrijvers als Cox en Conn tegen de stad aankijken, waarbij de laatste hem meer zegt dan de optimistische Cox. Conn is realistischer en bijbelser in zijn kijk op de stad, maar op hem heeft Visser tegen dat hij als evangelicaal toch weer te snel uitkomt bij het soteriologische model van de stad als voorwerp van Gods reddingswerk.

Visser is van mening dat een eenzijdige gerichtheid op redding en verzoening de actieradius van de kerk onnodig beperkt. Kerken dienen de stad vooral vanuit de goede schepping te bezien. De stof is heilig. Het gaat God om de gewone werkelijkheid. Die regels van Van Ruler zijn hem uit het hart gegrepen. De scheppingsleer van Van Ruler vormt dan ook het kader waarin de auteur de taak van de kerk plaatst. De stad is deel van Gods goede schepping. In het spoor van Jezus Christus, de vervuller van de thora, dient de mens in zijn bezig-zijn met de stad de thora tot gelding te brengen. De kerk is geen ‘Heilsanstalt’, maar sociale beweging die in de wereld van economie en politiek, kunst en wetenschap de thora van God moet inbrengen. Zo kan ze in de stad iets van een voortrekkersrol vervullen.

De visie van de auteur is te lezen als een commentaar bij zijn eigen werk. Dat is het sympathieke en waardevolle aan dit boek. Visser weet van binnen uit waar hij over schrijft. Tegenover al diegenen die - uit moedeloosheid of uit nostalgie? of vanwege de zonde? - de stadscultuur alleen nog maar als een Babelcultuur zien die je zo snel mogelijk moet ontvluchten vormt zijn boek een goed tegenwicht. Ook steden vallen niet uit de hand van de Here God, die zijn schepping bewaart. Steden zijn op zich niet slechter of zondiger dan het platteland. Maar, zei een wethouder uit een van de grote steden eens: in de stad gebeurt alles iets heviger.

De kerk dient in de stad present te zijn en zich niet in een getto terug te trekken. Maar hoe is ze present? Wat heeft de kerk voor alles te zeggen en te doen? Op dat punt maakt Visser voor mijn gevoel een vreemde tegenstelling tussen schepping en heil. De Schepper is toch de Herschepper, de Redder! Van Ruler kon lyrisch schrijven over de goedheid van de schepping, maar hij wist ook dat het door een diepgaand proces van wedergeboorte en verzoening heen moet, zal het ooit weer goed komen met Gods schepping. Daarom vind ik Vissers beroep op Van Ruler eenzijdig en eigenlijk wat misplaatst. Christus, de vervuller van de wet is toch voor Van Ruler voor alles de Middelaar. Bij Van Ruler lees ik over de kerk dat zij in de wereld het Woord heeft te verkondigen en dat ze als een eigen tent op de kermis van de samenleving zich er niet voor behoeft te schamen zielen te willen winnen voor Christus. En dan heb ik het nog niets eens over de waarde die hij hechtte aan het instituut.

Bij Visser kom ik dat allemaal niet tegen. Onderschat hij bovendien niet de weerbarstigheid van een geseculariseerde samenleving en de minderheidspositie van de kerk? Het is me allemaal te optimistisch. Hier en daar kreeg ik het gevoel terug te zijn in de optimistische tijd van de jaren ’70.

Het is goed dat de kerken op tal van manieren present zijn in de stedelijke samenleving. Maar haar eerste en eigenlijke taal blijft toch de verkondiging in woord en daad van de heilsboodschap.

  1. Boekencentrum, Zoetermeer 2000, 340 pag., f52,50.