Rechtvaardigheid en verzoening

Over de fundamenten van de moraal in een tijd van geweld
Edith Brugmans, Gerrit Glas (red.)

Onlangs schreven de jongerenorganisaties van alle politieke partijen – van SGP tot SP – een stuk tegen de in hun ogen te ver doorgeschoten Nederlandse gedoogcultuur [1]. Zij riepen de overheid op ‘de macht, het gezag, de machtspositie en geloofwaardigheid van de politiek te herstellen’. Dit stuk bracht Elsbeth Etty – schrijver van een mooie biografie over Henriëtte Roland Holst – in haar wekelijkse column in de NRC (23 sept. jl.) tot een tirade van ongekende schoonheid. ‘Lieve kinderen, luister naar tante. Ongehoorzaam moet je zijn. Begin met tegen jullie partijbesturen en Kamerfracties te zeggen dat ze hun tijd hebben gehad. Noem ze obsoleet. Verwijs hun mentaliteit naar de vorige eeuw. Tart ze, bestook ze met creatieve ideeën, eis het onmogelijke, bal je vuist.’ Elsbeth is duidelijk van een andere tijd. Dat wil ze weten ook. ‘Als “jaren-zestig-overlevende”, zou ik zeggen: doe eens wat, papkindjes, in plaats van je hand op te houden. Ik kan me niet herinneren dat provo subsidie kreeg. Op waterkanonnen en charges met de blanke sabel werden jullie vaders en moeders getrakteerd.’ Wat heeft ze genoten van die Swiebertjes-tijd. Maar is die dezelfde als die van Meindert Tjoelker?

Ik ben benieuwd wat Etty zou vinden van het opstel van de jonge Leidse ethicus Ad Verbrugge in de bundel Rechtvaardigheid en Verzoening. In deze bundel treft men de (bewerkte) voordrachten aan die gehouden werden op een studiedag die georganiseerd werd door de Radboudstichting en de stichting Reformatorische Wijsbegeerte, in samenwerking met de Leidse universiteit. Verbrugge verdedigt in zijn opstel de stelling dat ‘zinloos geweld’ een teken is van een samenleving waarin individuele ontplooiing – vrucht van de jaren ’60 – centraal staat, maar niet of nauwelijks meer gericht is op een cultureel ideaal. Wanneer individuele ontplooiing meer en meer in het teken komt van maximale persoonlijke behoeftebevrediging, dan is het niet vreemd dat de ander er minder en minder toe doet. ‘Zodra de solipsistische gevoelsbeleving van het individu centraal staat en de wereld daartoe gebruikt wordt, is het recht van de medemens niet meer echt wezenlijk.’ Gemeenschapszin is ons niet aangeboren, maar moeten we leren.

Verbrugge duidt op een paar tendensen die met betrekking tot ‘zinloos geweld’ te denken geven. Zo lijkt met het wegvallen van het christendom als maatgevend kader ook het kwaad ‘afgeschaft’. Hij signaleert een terugkeer naar een soort idyllisch mensbeeld, waarbij ‘men meent dat de corrigerende dwang van gezin en maatschappij tot een minimum moet worden ingeperkt en het echte geluk van de mens ligt in de volle zelfontplooiing van zijn individuele natuurlijke aanleg’. Volgens Verbrugge getuigt dit mensbeeld van ‘een uiterst naïeve levensopvatting, waarin te weinig wordt onderkend dat ook het kwaad in deze aanleg besloten ligt’.

Het levensideaal van de maximale persoonlijke ontplooiing en behoeftebevrediging is dominant geworden. Door het vliegwiel van de commercie wordt het opgevoerd. Prikkels te over. Doe waar je je lekker bij voelt. Zeggen dat iets niet kan is preuts. De commerciële tv leeft van het grenzen verleggen. ‘Dag in dag uit worden we op televisie overspoeld met de meest gewelddadige films en wordt bijvoorbeeld het sadomasochisme als een onmisbaar bestanddeel van het moderne seksleven aangeprezen. Wat zoekt de moderne mens eigenlijk in dergelijke prikkelingen en wat doen ze met zijn leven? Heeft de zucht naar deze prikkelingen iets te maken met de genoemde toename van geweld?’ En waarom voert een van onze meest populaire kinderboekenschrijvers – Paul van Loon – voortdurend allerlei monsters, griezels en andere kwaadaardige wezens in zijn massaal verkochte kinderboeken op? Is dat echt alleen maar onschuldig griezelen? Of moet men zeggen dat wanneer het huis van de Geest leeg is er andere geesten hun intrek nemen?

Elsbeth Etty zou waarschijnlijk haar jaren-zestig-hoofd schudden over zoveel doemdenken. Kom, kom, zo’n vaart loopt het niet. Wees blij dat we van het knellende juk van traditie, kerk en ouders verlost zijn. Maar is het bevrijdingsgevoel van de jaren ’60 nog wel van deze tijd? Is het niet wat gedateerd? Verbrugges opstel verdient op zijn minst serieuze aandacht. Hij voorspelt de opkomst van het ‘gepeupel’ (een term van Hegel), als gevolg van een ideologie van de maximale behoeftebevrediging.

Zelfontplooiing is niet verkeerd, alleen, het moet een richting hebben. En juist aan die richting ontbreekt het. ‘Reeds Aristoteles heeft duidelijk gemaakt dat de mens slechts door goede opvoeding en gewenning tot de deugd als zijn hoogste zelfontplooiing kan komen. De afwezigheid van dit idee maakt dat ook de overal – en niet in de laatste plaats door de economie – opgedreven zelfontplooiing stuurloos wordt, doordat zij wordt gezocht in de onmiddellijke behoeftebevrediging als zodanig. De vraag naar de goede behoeften die samenhangen met een begrip van het menselijk wezen schuift naar de achtergrond en maakt plaats voor de gedachte dat de maximale behoeftebevrediging zelf het goede zou zijn: een fatale omkering.’ Verbrugges conclusie is dat een samenleving die geen werkelijke deugd nastreeft en niet het eigen kwaad onderkent, een samenleving is die zich niet kan verzoenen met het geweld waaraan zij blootstaat. ‘Geweld lokt dan slechts meer geweld uit en de woestenij groeit. Hier ontpopt zich een proces dat Friedrich Nietzsche ooit omschreef als het nihilisme.’ En dan komt zijn wijsgerige uitsmijter. ‘Vandaaruit bezien is zinloos geweld dan precies wat het is: het is het geweld dat in zijn zinloosheid de tendens of zin van de moderne samenleving zelf aanduidt, namelijk zinloosheid, oftewel geen echte zin van het leven uitdragend. Het is deze zinloosheid die zich in het zinloze geweld op zichzelf wreekt.’

De vraag naar het goede leven is mijns inziens een van de belangrijkste vragen van dit moment voor de christelijke gemeente. Niet zozeer politiek correct gepraat – al verschilt de correctheid per context – over samen werken, geldbesteding, vakanties etc. Dat natuurlijk ook. Maar fundamenteler is de vraag wat het waard is om voor te leven. ‘Geef mij een doel om voor te leven’, schijnt Kierkegaard eens gezegd te hebben. Gelukkig organiseert de RRQR er een congres over. Misschien komt daar ook wel die ‘zorgyup’ waar

rouw laatst een reportage aan wijdde (4 okt. jl.). Jonge veelverdieners die lijden aan de ‘leegheid’ van hun leven en daarom belangeloos vrijwilligerswerk gaan doen. Samen met de oproep van de politieke jongerenorganisaties toch ook een teken van leven.

Onnodig om te zeggen dat de andere opstellen uit deze bundel ook bijzonder de moeite waard zijn (van de hand van Gerrit Glas, Gerard Visser, Edith Brugmans, Paul van Tongeren en Andreas Kinneging). Wijsbegeerte op zijn best. Diepborende reflectie op maatschappelijke verschijnselen die te denken geven. Waardoor je meer ziet en begrijpt. En de samenwerking tussen de Radboudmensen, de Refo-wijsgeren en de levensfilosofen uit Leiden verdient herhaling en verdieping.

  1. Uitgeverij Damon, 2000, f24,50, 125 pag.