Genoom

Het recept voor een mens
Matt Ridley

Als we de redacteuren van wetenschapsbijlagen mogen geloven, zal de kennis van de genetische kaart van de mens ons leven ingrijpend veranderen [1]. Dankzij hun telkens weerkerende kleurrijke plaatjes, hebben we allemaal wel een beetje een idee van wat een gen is. Voor wie als leek wat dieper door wil dringen in de wereld van de genetica zijn er de populair wetenschappelijke boeken. Eén ervan, geschreven door de voormalige wetenschapsredacteur van The Economist Matt Ridley, werd onlangs in vertaling gepresenteerd aan het Nederlandse publiek. Op een boeiende manier leidt hij in dit boek de lezer rond in de wereld van het menselijke genoom (de volledige verzameling van alle menselijke genen). Net als het genoom bevat het boek 23 hoofdstukken. In elk hoofdstuk wordt een gen behandeld, dat opvallend is voor het chromosoom van het hoofdstuknummer. Ridley ziet het menselijk genoom als een ‘een soort dagboek voor onze soort’ (10), dat ons nauwkeurig verslag doet van de geschiedenis van de soort mens.

Ridley weet op verschillende plaatsen in zijn boek de ontdekkersvreugde over te dragen van de ultieme kennis van hoe een mens nu echt in elkaar steekt. Fascinerend is het hoofdstuk over de aangeborenheid van grammatica. Ridley beschrijft hierin het onderzoek van de taalwetenschapper Chomsky. Volgens Chomsky bestaat er een universele menselijke grammatica die ook kleine kinderen al ‘beheersen’ voordat ze van hun ouders een taal leren. Inmiddels is deze hypothese bevestigd door verschillende onderzoekers. Ridley laat niet na te claimen dat er een gen moet zijn voor ons taalvermogen, ook al is dat nog niet ontdekt. Ook in zijn hoofdstuk over kanker blijkt dat de kennis van de werking van het menselijk genoom veel inzicht verschaft. Bij kanker is er sprake van ongeremde celgroei, doordat er een bepaald gen defect is. Dit inzicht maakt de zogenaamde gentherapie mogelijk om kanker bij de wortel aan te pakken: het repareren van het gen.

Dit boek deed mij sterk denken aan het veelverkochte boek Universe van de fysicus Stephen Hawking. Dat boek zou op een eenvoudige wijze moderne fysica voor iedereen duidelijk maken. In werkelijkheid is het boek volkomen onbegrijpelijk voor iemand zonder fysische achtergrondkennis. Zelfs hoogleraren in de natuurkunde heb ik horen bekennen dat ze na twee hoofdstukken de draad volledig kwijt waren. Iets dergelijks is aan de hand met het boek van Ridley. Verschillende keren moest ik afhaken bij een populair wetenschappelijke redenering.Wat te denken van het ribo-organisme dat miljoenen jaren geleden tijdens het ontstaan van leven op aarde ‘al experimenterend het DNA uitvond’, met inbegrip van een ‘machine om RNA-kopieën te maken’ (21)? Nu zou je als welwillende lezer kunnen opmerken dat in dit boek alles wat eenvoudiger wordt voorgesteld, omdat moleculair biologisch vakjargon voor de lezer onbegrijpelijk zou zijn. Toch ben ik een beetje wantrouwig of er eigenlijk wel een solide wetenschappelijke basis bestaat voor verschillende opmerkingen en redeneringen. Is de populair wetenschappelijke sprookjestaal niet soms een verbloeming van het feit dat het ontstaan van het leven nog lang niet begrepen is door de wetenschap? In voordrachten van moleculair biologen valt mij zelf altijd op hoe enorm complex het menselijk lichaam is en hoe weinig uiteindelijk echt bekend is van moleculaire processen die er zich afspelen. Een schrijnend voorbeeld hiervan is het kankeronderzoek. Een therapie die op basis van kennis van hoe kanker werkt kanker echt geneest, bestaat nog lang niet. In plaats daarvan bestaan er veel therapieën die voor sommige patiënten helpen en die voor alle patiënten gepaard gaan met enorme bijwerkingen. Bovendien heeft de door Ridley bejubelde gentherapie in de VS inmiddels al een slachtoffer geëist. Kortom, wat meer geleerde onwetendheid en wat minder wetenschappelijke sprookjestaal zou Ridley niet misstaan hebben. Dat hoeft de fascinatie over wat wel en wat nog lang niet begrepen is er bepaald niet minder op te maken.

Het is boeiend om in kaart te brengen welk mensbeeld Ridley zijn lezers probeert over te dragen. Mij viel op dat het erg stil is in de wereld van de genen. Niet alleen voor God, maar ook voor de mens zelf is geen plaats meer. Nog een kleine plaats is ingeruimd voor de natuur die regelmatig op kritieke momenten in het evolutieproces opduikt om het in goede banen te leiden. Van de mens zelf is ten diepste niet veel meer te zeggen dan dat hij een kluwen van genen is, die elkaar op leven en dood bestrijden. Hij is ‘blind geprogrammeerd op het behoud van egoïstische moleculen, die we als genen aanduiden’ (109). En dat is niet iets van de laatste tijd; het is miljoenen jaren al niet anders, zelfs toen de soort mens er nog helemaal niet was. Toch is dit droefgeestige zelfbegrip voor Ridley niet het een en het al, lijkt het. Al worden we dan volledig bepaald door onze genen, we maken zelf uit wat we er mee doen en niet de staat (236). De slotpassage van het boek is evenmin sceptisch over de menselijke waardigheid: ‘Iedereen heeft een unieke en eigen, endogene aard. Een zelf.’ Dat zelf ligt dan natuurlijk wel weer vast op onze chromosomen, maar dat verhindert niet dat we echt onszelf kunnen zijn, volgens Ridley. Het beeld van de mens als een kluwen van elkaar bevechtende genen is blijkbaar toch niet helemaal bevredigend. De bekende evolutiebioloog Richard Dawkins noemt het een waarheid die hem ‘met verbijstering vervult’. Wie vergaande conclusies van moderne wetenschappers als zoete koek slikt, loopt inderdaad kans zichzelf uit beeld te verliezen. De verbijstering van Dawkins zou ons eraan kunnen herinneren dat het menselijk bestaan niet tot object van ons eigen denken kan worden gemaakt. Uiteindelijk faalt de biologische beschrijving van de mens omdat ze geen recht doet aan het leven zelf.

  1. Uitgeverij Contact, Amsterdam Antwerpen 1999, 303 blz., f69,90.