Uit één stuk

Over het geheim van het toegewijde leven
'Leer mij, HERE, uw weg, opdat ik in uw waarheid wandele; verenig mijn hart om uw Naam te vrezen. Psalm 86 vers 11

Het gebed is het voornaamste stuk van de dankbaarheid, leren wij met de inzet van het derde deel van de Heidelbergse Catechismus. De voor de hand liggende gevolgtrekking is dat het leerboekje der kerk daarbij doelt op het dankgebed. Na het eerste gedeelte over ’s mensen ellende en het grote middenstuk over de verlossing past het ons immers God van harte te danken. Lezen we dan verder in dit onderricht in het christelijke leven, dan blijkt dat dit leerboekje het gehele Onze Vader behandelt en daarmee alle aspecten van het bidden aan de orde stelt: aanroeping, smeekgebed, voorbede, dankgebed en vraaggebed. En daarbij gaat het om het gehele bestaan van de mens in deze wereld: dagelijks brood en schuld, ziel en lichaam. God wil om alles gebeden zijn. Zo te bidden is de gestalte van het nieuwe leven. De opstanding tot een nieuw godzalig leven, het thema voor deze jaarserie, krijgt vorm in het gebed. Het gebed is de kern van het toegewijde leven.
Daarom is de eerste bede van de leerling-discipel: “Leer ons bidden….”.

Leert nood bidden?

De ervaringswijsheid dat nood leert bidden, gaat steeds minder op in een moderne, steeds verder seculariserende samenleving, waarin wij mensen steeds meer ‘self-supporting’ moeten zijn. Zolang mensen religieus zijn, in God of in elk geval een Hogere Macht geloven, én nog enig gevoel hebben voor het numineuze, zullen zij bidden of ‘geadresseerd roepen’, wanneer hen iets overkomt dat groter is dan zij zijn. In het bijzonder zal de religieuze mens dat lang blijven doen bij gebeurtenissen die de bestaanszekerheid schokken. ‘O G/god, help mij!’
Nood leert de religieuze mens bidden. Het is de vraag of dit nog opgaat voor moderne weldenkende blanke westerlingen. Is God voor deze ‘verlichte mens’ niet reeds te ver weg? En is het ook niet achterlijk en onvolwassen te gaan bidden of meer te gaan bidden wanneer je in de piepzak zit? Hoort het niet bij de volwassenwording van de mens dat hij ook het tekort en de pijn van het leven aanvaardt? ‘Such is life!’ Naarmate ziekten steeds begrijpelijker worden als zijnde gevolgen van DNA-structuur en levensstijl, naarmate oorlogen in wezen onvermijdelijke, menselijke natuurrampen blijken te zijn en vaak ook verklaarbaar zijn uit historische ontwikkelingen, en naarmate ecologische natuurrampen een onvermijdelijk neveneffect zullen blijken te zijn van de evolutie van de menselijke soort, wordt de gelatenheid of de verwensing het enige antwoord wanneer de nood ons treft. Dat nood leert bidden is een vergeelde spreuk geworden in de hal van een woning uit de jaren ’50.

Vroeg geleerd...

Nood leert bidden is in elk geval geen weergave van bijbelse omgang met God. In de bijbel zien wij juist het omgekeerde. De Psalmen leren ons dat wie in het gewone leven heeft leren bidden, in de nood weet hoe en wat hij bidden moet. Dan vallen hem de woorden in. Ze worden hem dan aangereikt. Beter nog, op dat moment borrelen ze vanuit zijn binnenste omhoog, want ze waren hem reeds eigen geworden. Wie heeft leren bidden, weet te bidden in de nood. Vele Psalmen zijn daarvan het bewijs. Vaak zijn zij de neerslag van een individueel dank-, smeek- of klaaggebed, dat later gestileerd is ten behoeve van de eredienst. Ze staan vol vaste uitdrukkingen, steeds terugkerende zinswendingen, aanroepingen, belijdenissen. Zo werkt dat binnen de psalmen zelf. De psalmisten waren bidders die de woorden ook weer geleerd en ontvangen hadden. En zo liggen hun gebeden er nu voor ons, ‘om mee te bidden!’ Zo leren wij bidden, en weten wij te bidden in de nood. Vroeg geleerd – is op het cruciale moment gedaan.

Toegewijd leven

Wie bidt, vertrouwt zich toe aan de Ander. Dat is een heel intieme daad. Wanneer we bidden, openen we ons voor God en weten ons bewust transparant te zijn voor de Allerhoogste. En we roepen zijn aanwezigheid over ons leven uit, nodigen Hem uit aan ons te handelen naar zijn wil. Dat is een intense vorm van toewijding. ‘Verenig mijn hart om uw naam te vrezen’, bidt Psalm 86. ‘Neig mijn hart en voeg het saâm, tot de vrees van Uwen Naam’, zo berijmt de Oude Berijming. Met deze woorden bidden wij om de juiste innerlijke gesteldheid die de voorwaarde is voor het toegewijde leven of het leven in de vreze des HEREN. Eerbiedig leven, leven met aandacht voor God en de naaste en de eigen levensbestemming, opmerkzaam leven met oog voor de weg die God met ons gaat en ons wijst, dat alles vraagt innerlijke concentratie op waar het werkelijk om gaat. Daarom luidt de bede: ‘verenig mijn hart’.

Bidden kan niet zonder concentratieDie vraag horen we ook terug in de bede om een rein hart, en in de zaligspreking van de reinen van hart (Matth. 5 vers 6). Het gaat dan niet om een vorm van morele zuiverheid. Jezus spreekt geen heiligen zalig. Het gaat bij reinheid van hart of bij een ‘verenigd hart’ om wat wij zouden noemen ‘onverdeelde aandacht’ of ‘concentratie’ en om ‘transparantie’, ‘oprechtheid’ of ‘uit één stuk zijn’. Deze laatste drie woorden hebben ook een morele strekking. Het kenmerk van het leven in de zonde is dat het ons afleidt. Het verstrooit onze aandacht. Moreel laakbaar handelen maakt ons onrustig. Een slecht geweten maakt ongedurig. We kennen het wellicht aan den lijve. Wie kan zich concentreren, als zijn geweten spreekt? En concentratie, daar gaat het om bij toegewijd leven. ‘Verenig mijn hart om uw Naam te vrezen.’

Wat leidt af?

Er is veel in onze moderne levenswerkelijkheid dat ons weghaalt uit onze concentratie op het leven dat er werkelijk toe doet. We denken dan onwillekeurig aan wat Pascal al noemde ‘de verstrooiing’. Wanneer we bedenken dat het geloof uit het gehoor is en dat het leven in de vreze des HEREN vereist dat wij bij tijden stil worden voor God, kunnen we ons met recht zorgen maken in onze tijd. Het is onvoorstelbaar hoeveel geluid, hoeveel beelden en impressies, appèls en andere prikkels er op ons af komen. Onze aandacht wordt zo zeer verstrooid. Je moet eigenlijk naar het klooster om stilte voor concentratie te vinden. En dan merkt menigeen hoe ongedurig hij/zij is. Kortom, in onze welvaartssamenleving zit heel veel dat afleidt.
Maar niet alleen de welvaart kan ons afleiden, ook nood kan dat doen. Dat is vaak een thema in de psalmen, meer nog dan dat voorspoed ons kan afleiden. Immers, wat ‘doet’ nood met mensen? Dat is universeel voor alle mensen hetzelfde, of wij nu gelovig zijn of niet. Komen wij in de nood terecht, dan zijn wij geschokt. Zeker als het ons lichaam aangaat, dan kunnen we totaal de kluts kwijt zijn. Maar dat kan ook gebeuren bij het zien van de onvoorstelbare nood in deze wereld. Die beelden kunnen ons overweldigen. Nood heeft die eigenschap. We kunnen erin gevangen raken, bevangen. Dan draait alles daarom. Wat eerder belangrijk was, doet er ineens niet meer toe en wat eerder vanzelfsprekend was, is plotseling uiterst kostbaar. We zijn verward, ons hart beeft en onze gevoelens schieten heen en weer. De inzet van Psalm 86, vers 1 tot 7, vertolkt de stem van zo’n geschokt mens. Je hoort hem jammeren en zoeken naar nieuwe vastheid. Die laatste zoekt hij en vindt hij tenslotte in God. Daarop houdt hij het ook aan, tot het moment dat God ook antwoordt. Dat is bidden. Aanhouden en volhouden tot het moment dat zich nieuwe vastheid aandient. Dat is ook ter zelver tijd het moment van het wijder perspectief.

In een wijder perspectief

Er zit een merkwaardige wending in Psalm 86. Na het jammerende roepen en zoeken van de individuele bidder in vers 1 tot 7, vervolgt de psalm met een wijds perspectief:

“Onder de goden is niemand U gelijk, o HERE,
en niets is als uw werken.
Alle volken, die Gij gemaakt hebt, zullen komen
en zich voor U nederbuigen, o HERE, en uw naam eren;
Want Gij zijt groot en doet wonderen,
Gij, o God, alleen”.

We wanen ons in een andere wereld. Dit kan niet dezelfde bidder zijn. Toch wel. De Psalm vertolkt in deze verzen de ervaring van velen, die het uithouden in de nood. Er komt een moment dat er ruimte komt voor een nieuw begin. Een ruimer perspectief biedt zich aan. Geleidelijk, en soms voor iemands gevoel ineens, is er dat gevoel dat er meer is dan de nood, meer dan het verloren verleden, meer dan de rouw. Dat vertolkt de Psalm, in de schets van het wijder perspectief van de Schepper, die Heer is over alle schepselen. Hij is de God van de wonderen en de grote daden voor zijn volk. Dat wijder perspectief relativeert de nood van de bidder niet. Nood is nood! Elke nood is en blijft uniek en belangrijk. Maar het wijder perspectief van Gods grote daden trekt wel het beschadigde leven uit de engte in de ruimte. Dat gebeurt daadwerkelijk wanneer wij bidden en wanneer de bidder zich ook daadwerkelijk gaat richten op dat wijder perspectief.

“Leer mij, HERE, uw weg,
opdat ik in uw waarheid wandele;
verenig mijn hart om uw Naam te vrezen.”

De bidder richt zich in zijn gebed op de weg van de God van Israël. Is dat Gods weg in de geschiedenis? Dan voegt de gelovige hier zijn levensweg en Gods weg in de geschiedenis ineen. Dat is overgave, toewijding. Het is ook mogelijk dat het hier gaat om de weg van de Thora, gebod en belofte. In beide gevallen gaat het erom dat wij ons toevertrouwen aan Gods weg met ons en voor ons uit. Dat is toegewijd leven. Na de nood, in de wetenschap dat het nooit meer wordt zoals vroeger, jouw levensweg invoegen in Gods grote heilsplan en in zijn dienst, de grote liturgie. Dat is het waar het om gaat. Toewijding. Mens worden uit één stuk, oprecht, transparant, toegewijd. Het geheim van die mens is, dat hij bidden heeft geleerd.

Het gebed is het geheim van het nieuwe leven dat met Christus is opgewekt. Al biddende immers kom ik tot rust en stilte, vallen de dingen op hun plek, komt er ruimte voor een wijder perspectief, en is er leven.