O. Noordmans over ascese, soberheid en puritanisme

De woorden ascese, soberheid en puritanisme als kenmerken van een christelijke levenshouding en als karakteristiek van christelijke ethiek treft men door het gehele werk van Noordmans in een veelvoud van getuigenissen aan . Deze woorden vallen telkens en telkens weer, en dat geldt vooral voor de term ascese of, adjectivisch, ascetisch. Maar ook het woord 'soberheid' valt dikwijls, het is zelfs de titel van één van de in 'Zoeklichten' gepubliceerde artikelen, dat geschreven is op de vraag, 'hoe wij de geestelijke nood van onze tijd moeten zien en op welke wijze wij daarop moeten reageren' (6,459vv.) . De tijdsbetrokkenheid is duidelijk, soberheid is voor Noordmans het antwoord van vandaag. Het zijn de geweldige afmetingen van de wereldproblemen, dingen van eschatologische proporties, die ons de soberheid als het ware opdringen.

Noordmans citeert in dit artikel de befaamde prof. F.C. Gerretson (Geerten Gossaert), waar deze spreekt over: ‘neen-zeggen tegen alles wat nodeloze weelde, vermaak, opzichtigheid en afleiding van de strenge levenstaak is’ (6,464). In Gestalte en Geest is het de veelzeggende titel ‘Retardatie’, waaronder Noordmans het in de titel genoemde drietal, met nog enige anderen, uitspelt: ‘ascetisme, puritanisme, of ook soberheid, bescheidenheid, schroom, ontzag zijn geen historische verschijnselen, die op een gegeven moment hun tijd gehad zouden hebben. Zij behoren tot het ijzeren bestand van het leven uit de Geest’ (8,194vv.). Het is dus niet alleen de actualiteit die ons maant; deze noodzaak is er altijd al in het christendom geweest, maar de huidige tijd maakt hen bijzonder dringend. Herhaaldelijk valt in dit verband ook het woord ‘eenvoud’: ‘Geest en waarheid, dat betekent: ernst en eenvoud’ (3, 412). Noordmans prijst ‘de heerlijke eenvoud van het gereformeerde geloofsleven’ (3, 392), zwaar weegt hem ‘de eenvoud' van 'het gereformeerde volk’, waaraan een meer cultureel gestemd christendom van ‘dansende, whistende, filmende, geëmancipeerde gereformeerden’ zich ten onrechte ergert (5,320). In zijn diep gravende teksten over de Hervormde liturgie hebben eenvoud en soberheid een beslissende theologische betekenis; nergens komt het begrip ‘soberheid’ zo dikwijls voor als in zijn verdediging van de gereformeerde liturgie. Daar heet het: ‘het sacramentele in de eredienst zal dus niet tot expansie, maar eerder tot ascese aanleiding geven. Het zal, evenmin als het kruis, een motief zijn voor esthetische uitbouw, maar voor uiterste soberheid’ (6,69). Ook dogmatisch gaat het om soberheid. In Herschepping vallen de woorden ‘eenvoudig’ en ‘ascetisch’ bij herhaling: ‘zonder ascese kan de kerk niet bestaan’ (2, 228), want het dogma en de leer zijn eenvoudig. Als men hen filosofisch en wereldbeschouwelijk vult, verliezen zij hun kritische kracht en schaden de eenvoud van het geloofsleven. Het bekende ‘kritische’ begrip, bijv. ook zo opmerkelijk op de schepping toegepast, is naar inhoud en strekking te beschouwen als synoniem van ‘eenvoudig’ en ‘ascetisch’. De gehele dogmatische behandeling in Herschepping wordt door dit methodisch uitgangspunt bepaald. Concluderend kan men zeggen, dat het woord ‘ascese’ parallel wordt gebruikt met het woord ‘soberheid’, hetgeen men een algemeen aanvaard woordgebruik kan noemen. Maar de term ‘ascese’ heeft daarnaast - in feite in de eerste plaats - voor hem een veel wijdere en diepere betekenis; het is een grondbegrip voor zijn theologische methode als zodanig en bepaalt in hoge mate het karakter van zijn dogmatisch ontwerp. Het heeft dus constitutieve en omvattende betekenis, voor leer en leven.

Kerk accepteert het leven onder reserveHet is niet alleen de moderne tijd, die dit accent legt. De ascese heeft zijn diepe wortels in de geschiedenis. Het is in historisch opzicht vooral het gereformeerde puritanisme, dat Noordmans hier van beslissende betekenis acht. Het woord ‘puriteins’ treffen wij op tal van plaatsen als algemene aanduiding voor ‘soberheid’ aan, ook in de combinatie: ‘puriteinse soberheid’, maar de historische referentie is duidelijk. Noordmans acht de aanzetten daartoe bij Calvijn gegeven [3], maar ziet het historisch hoogtepunt ervan bij de Engelse en Amerikaanse Puriteinen. Men heeft daarvan naar zijn oordeel in het algemeen geen juiste voorstelling. ‘Wanneer het puritanisme in het geding is, mag men dit verschijnsel niet verkleinen tot een toevallige inzinking in de kerkelijke vroomheid, een degeneratie-symptoom in de Reformatie. Men mag niet doen, alsof het een zedelijkheid-in-een-hoekje was. Het is een beweging geweest met een stuwende kracht van ongemene betekenis voor de Atlantische wereld’(4,478). Zijn historische gelijkenis, haast een soort (oorsprongs)sage, is voor hem de tocht van de ‘Mayflower’ van de ‘Pilgrimfathers’ in 1620 het beeld van de uittocht uit de Engelse hoogkerkelijkheid en de stichting van een nieuw vaderland van puriteinse zeden (2,136; 3,412 e.a.). Groot acht hij de invloed ervan op de Angelsaksische geest, tot in de literatuur toe. Uitvoerig spreekt hij over sommige indrukwekkende puriteinse types bij Charles Dickens, die door de schrijver uit de diepte van het volksbewustzijn naar boven zijn gehaald(6,466vv.). Maar ook ons Nederlandse Protestantisme heeft dit merk meegekregen en het is zaak ervoor te waken, dat het dat niet verliest, nu het dat meer nodig heeft dan ooit.

'Ascese' als methodisch beginsel in de ethiek

Voor een nadere verheldering van het eigensoortig gebruik van de hier genoemde termen kunnen wij de zaak het best bij het begrip ‘ascese’ aanpakken. Dat heeft van alle drie de begrippen het sterkst het karakter van een ‘terminus technicus’ en een methodisch principe. Soberheid is meer een psychologische eigenschap of deugd, puritanisme is vooral een historisch verschijnsel, maar ‘ascese’ is een ethisch en, bij Noordmans onmiskenbaar, methodisch beginsel.

Een algemene bepaling van zijn bedoelingen is te vinden in een citaat uit Herschepping, dat afkomstig is uit het gedeelte onder het opschrift: ‘zonder ascese kan de kerk niet bestaan’. Het gedeelte behoort tot de ‘prolegomena’ van het boek, volgend op de gedeelten over ‘kerk en school’. Het luidt (iets ingekort) als volgt: ‘Met ascese bedoel ik hier niet een bijzonderheid van monniken en heiligen, zoals de roomse kerk die kent. Ik denk aan een eigenaardigheid van het leven van alle kerkleden. Zodra de kerk zich inricht voor eeuwen in plaats van voor de eeuwigheid, moet er ascese optreden. Men accepteert dan het leven, maar onder reserve. Men vergeet niet dat de geschiedenis der kerk op Christus’ wederkomst is gericht en dat het leven onder het gericht der eeuwigheid staat. De kerk kan niet bloeien op een natuurlijke wortel. Zij kan niet staan op de grondslag van bloed of ras. Zij is de natie dergenen die uit alle volkeren zijn uitverkoren en die een pinkstertaal verstaan, die in alle talen en tongen luidt. Zij wordt van boven geprojecteerd hier op aarde en deze projectie is een beeld van het vaderland, waarvan de kaart niet kan getekend worden.(…) In de Oosterse kerk werd het leven, voor zover men het moest aanvaarden, niet ernstig genomen. Men liet het aan de nationale zede over. Het geloofsleven behoudt een symbolisch karakter en blijft in de cultus verscholen. In de Westerse zendingskerk was dat niet het geval. Het geloof nam hier ook in de kerk de vorm van leven aan en dat leven moest zijn geloofskarakter duidelijk openbaren. Deze eigenaardigheid van leven bedoel ik, als ik van ascese spreek. Zij maakt tot op zekere hoogte ook het aardse leven tot een mogelijkheid. Wanneer de kerk in de eeuwen een plaats zal behouden, moet zij met deze ascese ernst maken. Zij kan zich niet zo in de schepping nestelen, dat haar levensvormen met die der schepping samenvallen en dat ze haar grenzen in elk opzicht met de wereld gemeen heeft.(...) In de toespraak (= prediking, dK.) mogen deze dingen niet vergeten worden. Wij spreken in de kerk en als wij het over het menselijk leven hebben dan denken wij aan het ascetische leven. De grenzen van dat leven worden in onze tijd door velen uitgewist en puriteinse soberheid als een overwonnen standpunt behandeld’(2,228v.)

In dit citaat heeft men de voornaamste aspecten van Noordmans’ ascesebegrip bijeen. Ik geef een samenvatting ervan in vier punten en werk die vervolgens uit.

1. Ascese is meer en ook iets anders dan het leven volgens de evangelische raden, zoals dat in de Middeleeuwen voor monniken en clerici naast het leven volgens de geboden voor iedereen ontwikkeld is.

2. Ascese hangt samen met het feit, dat de schepping gesteld wordt in de confrontatie met de eeuwigheid als haar permanente grens. Deze schepping kan niet bestaan op haar natuurlijke -dat is: vitaal-heidense- grondslag, zij moet die elders zoeken, in een hemels burgerschap.

3. Als confrontatie met de eeuwigheid vernietigt de ascese de schepping niet, maar maakt juist het aardse leven mogelijk, zij is een vorm van leven.

4. Als christelijke levensvorm valt de ascese in feite samen met ethiek. Christelijke ethiek is leer van de ascese.

Ascese als monniksheiligheid (1)

Het gaat hier vooral om het historische gezichtspunt. Wat is essentieel voor de protestantse, in het bijzonder de gereformeerde ethiek? Hier maakt Noordmans in een aantal teksten gebruik van de bekende, door o.a. Troeltsch gehanteerde term ‘innerweltliche Aszese’ [4]. Wat is precies de betekenis van de Reformatie in ethisch opzicht? Dit: dat de duaal, in twee levenswijzen en twee groepen verdeelde middeleeuwse heiligheidseis tot één eis voor allen wordt. De middeleeuwse kerk tracht aan de hoogte, maar ook aan de zwaarte van de evangelische gehoorzaamheid recht te doen door een soort dispensatie voor de gemiddelde mens die alleen de bijbelse geboden moet houden enerzijds, en de bijzondere definitie van een aparte ethiek (en groep) van monnik en (in ietwat afgeleide zin ook) clerus anderzijds, die aan evangelische raden van armoede, gehoorzaamheid en celibaat gebonden is. Noordmans acht hier kennelijk de poging van de middeleeuwse kerk om door ernst en strengheid aan het evangelie recht te doen geenszins willekeur, alleen, met de Hervorming is deze bedeling verleden tijd. Nu wordt, om één van zijn karakteristieke beelden te gebruiken, het wiel van de tijd een tand verder gezet. Dit houdt in, dat aan de verdeling in twee groepen een eind komt en dat de eis van ascese en levensvereenvoudiging gesteld wordt aan ieder christen. Maar daarmee verandert ook het karakter van de ascese zelf grondig. Zij wordt van ‘ausserweltlich’ ‘innerweltlich’, dat wil zeggen, zij richt zich niet meer op een bovennatuurlijk doel, dat elementaire scheppingsgegevens als seksualiteit en gezinsvorming elimineert, maar zij wordt tot een levensvorm, die binnen de werkelijkheid van de schepping en in vreugdevol gebruik van de daarin gegeven natuurlijke goederen wordt geleefd. Noordmans ziet ascese als ontspanningHet leven wordt gebonden, het krijgt een teugel aangelegd, het wordt daarmee niet gebreideld, maar juist mogelijk gemaakt. Elementaire aspecten van het geloofsleven, als gebed, bijbellezing, het samenzijn rond de gezinstafel, heiliging van de sabbat, het vermijden van extravaganties zijn van belang; het is het gewone leven, dat in deze nadruk op de eenvoud en elementaire menselijkheid wordt gediend, niet wettisch, maar als een geïnternaliseerde levensvorm, als een levensstijl, die de levensvreugde niet schaadt, maar juist schept. Om christelijke ethiek te prediken en te beoefenen, behoeft men niet de schepping te overstijgen of aan de ketting te leggen, maar dient men haar een begrenzing te geven, die haar vorm als christelijk leven, als levensstijl, bepaalt. Het is een leven in concentratie, die toch niets gewilds, dwangmatigs of onnatuurlijks heeft. Noordmans gebruikt voor dit leven herhaalde malen het beeld van een spel.

De beteugeling van de expansiedrift van het natuurlijke leven(2)

Noordmans acht de ‘ascetische’ levenswijze geboden, omdat zij recht doet aan onze eeuwige roeping. De confrontatie met de eeuwigheid betekent een waakzaamheid in de omgang met al het aardse, dat zich als de ware levensvervulling van de natuurlijke mens presenteert en als zodanig het één en al van zijn levensinhoud wil worden. Noordmans is zich in hoge mate bewust van de verwoestende kracht van de driften van het heidens-natuurlijke leven, dat stoelt op de eigen natuurlijke wortel. Hier melden zich reeds in het natuurlijke leven verschijnselen als angst, schaamte en schroom en zij spelen ook een rol in zijn definitie van christelijk leven als mogelijkheid van bestaan op deze bedreigde aarde. Het is ongetwijfeld een gereformeerd accent, waarvoor men bij Calvijn tal van ondersteunende plaatsen kan vinden, zoals het beeld van de rivier, die, wanneer ze buiten haar oevers treedt, alles meesleurt in haar geweld [5]. Ik geef ter illustratie wederom een langer citaat. In een aanhaling van Luther en diens opvatting van de duivel zegt Noordmans: ‘Wat is "het hele mensengeslacht zonder de geest anders, dan een rijk des duivels, een verwarde chaos van duisternis?" Duivel, dat is de schepping zonder geest; dat is zonder centrum, zonder God. Duivel, dat is de natuur, als zij niet tot de Schepper weet in te keren; waarin het spookt in iedere hoek. Duivel, dat is de cultuur die zich uitleeft en van geen kerk weet om daarin te aanbidden. Duivel, dat is iedere gang van zaken die niet uit zijn baan getrokken wordt door de macht van de liefde van Christus. Duivel, dat is het einde van alles wat bestaat, voor zover het zich niet tot God bekeert, het onpersoonlijk beginsel in deze wereld, het eindstation van ieder consequentie. Een oneindig-willen-worden door in ‘t eindige naar alle zijden te gaan. Het is de orde van het uiteinde, de eschatologische chaos.’ (6,529) Vandaar, iets minder bloemrijk uitgedrukt: ‘Men kan zich aan de schepping niet ongereserveerd overgeven op ieder levensterrein.’(2, 282) Het is duidelijk, dat het leven een grens nodig heeft. Men vindt in Noordmans’ werk herhaald aandacht voor het grensbegrip [6], met name in zijn artikelen over de cultuur. Er zijn vele grenzen denkbaar, de menselijke cultuur streeft ernaar zich te begrenzen, maar faalt daarin en wordt horig aan vreemde machten. Wij hebben te zoeken naar de ware grens van het leven.

Ascese is geen levensontkenning, maar juist een vorm van leven (3)

Noordmans onderscheidt tussen verschillende vormen van ascese, en dat betreft niet alleen het zoëven genoemde verschil tussen clericale en puriteinse ascese, maar tussen levensvernietigende en levensstichtende ascese. Hij gebruikt zelf eenmaal de term ‘absolute ascese’, welke paradoxaal zou zijn en het leven, ook het geloof, zou vernietigen (2,657). Hij haalt ook Calvijn aan, die bij sommige vormen van ascese de humaniteit bedreigd acht (8,263). Wij zien hier een polariteit optreden tussen twee uitersten. Aan de ene zijde staat het ‘zich ongereserveerd overgeven op ieder levensterrein’, ‘het naar alle zijden gaan in het eindige’, kortom het zich uitleven in het aardse (waarbij Noordmans niet alleen aan eten, drinken, seksualiteit en dergelijke denkt, maar ook aan cultuur en zelfs wetenschap). Hier hebben wij te maken met de grenzeloosheid van de getotaliseerde levensdrift, een woekerend moeras, een demonische wereld. Aan de andere kant staat de levenshouding, die met deze wereld de strijd aanbindt, maar dit zo radicaal doet, dat daarmee het leven vernietigd en naar zijn geschapen aard ook geloochend wordt. Maar wat is het daartussenin liggende, nagestreefde ‘midden’? Hoe bepaalt men dat? Men moet het afleiden uit enkele uitspraken, die de schrijver zo langs zijn neus weg formuleert, alsof het gegeven in theoretisch opzicht voor hem een vanzelfsprekendheid is, zoals in het volgende citaat uit Herschepping: ‘Leven is alleen mogelijk als een ascetische ontspanning van geloof in de gemeenschap des Heiligen Geestes.’(2, 315) De ascese als ontspanning te zien, dat zou wel niet gauw in onze hoofden opkomen, maar dit is nu juist het beslissende punt in Noordmans’ opvatting. Het voert te ver, om hier Noordmans openbaringsleer te behandelen, die zijn tijdsleer en zijn opvatting van de bijbelse historie als dialectiek tussen gestalte en Geest bepaalt. Kort gezegd komt het hierop neer, dat alle aardse leven gestalte en tijd vereist en dat de openbaring in strikte zin zonder gestalte en tijd is; zij is een absoluut moment, en zij heeft haar (paradoxale) gestalte in de gestalteloosheid van het kruis. Daarom hebben wij een Oud Testament, om ons te laten zien, dat het geloof niet zonder uitbreiding in de wereld is, en daarom oriënteert ook de kerk zich in tal van opzichten aan dat Oude Testament, omdat zij opnieuw onder die uitdaging van gestaltelijkheid en vormgeving in de wereld staat. Deze werkelijkheidsstructuur bepaalt ook het christelijke leven, het is relatieve ontspanning in de werkelijkheid, waardoor leven mogelijk wordt. Het is geen leven, dat zich ongehinderd uitstoelt, dat wordt demonisch en eindigt in de eschatologische chaos, zo hoorden wij. Het is ook geen levensopheffing of levensbestrijding, dat zou vanwege de absolute eis de vernietiging ervan inhouden. Wij worden gesteld in een bestaanscontinuïteit, waarin op fragmentarische wijze het christelijke leven vorm krijgt. ‘Een sterke inslag van wachten, dulden, dragen, oefening, lijdzaamheid, tucht, in één woord, christelijke ascese, wordt in het leven ingedragen.’(3,499) Deze inslag geldt voor alle levensterreinen, persoonlijk, maar ook maatschappelijk. ‘Dit zich terugtrekken van de school naar de kerk, van de natuur naar het kruis, van de cultuur naar de belijdenis noem ik in heel algemene zin ascese.’ (4,113) Het gaat hier om de vraag: Hoe staan wij tegenover de eeuwigheid? Hoe tegenover wetenschap, cultuur en staat? Een goede samenvatting van dit alles is te vinden in Herschepping: ‘Alleen een sterke ascese kan aan de eisen van gemoed en leven, met behulp van gebed en gebod, voldoen zonder dat de veronderstelling der vleeswording, de gelijkenis en de plaatsbekleding te niet gedaan worden.’(2,296) Hoe ziet dus de bepaling van het ‘midden’ tussen levensdrift en levensvernietiging er uit? In feite komt het erop neer dat de mens zijn geschapen plaats zonder angst of afkeer onder de tucht der eeuwigheid inneemt en daarbij de in het gebod gegeven grens niet overschrijdt. Hij staat dus letterlijk ‘midden in het leven’, ‘sub specie aeternitatis’, en daar moet hij blijven. Deze ethiek is een ethiek van maat en grensbesef, zij wordt bepaald door de geschapen, ja ‘natuurlijke’ positie van de mens onder het Woord van God.

Christelijke ascese betekent wachten, dragen, oefeningHet is duidelijk dat de ascese voor Noordmans een positief en constitutief gegeven is. Zij is ‘onopzettelijk’, ‘vanzelfsprekend’ (2, 238), ‘noodzakelijk’(2,282), onafscheidelijk met dat leven gegeven, zij heeft zelfs ‘charme’(6,468), zij beantwoordt aan de eisen van het gemoed(2,296) en zij is een beveiliging tegen de demonische tendenties van de cultuur.

Christelijke ethiek is leer van de ascese (4)

Wij hoeven thans weinig meer toe te voegen om de in dit opschrift genoemde stelling te staven. Noordmans is christelijk ethicus, met grote beslistheid. Het komt op tegenwoordigstelling van het evangelie in de wereld, op christelijk leven, aan. Dit kan geen verovering van de wereld zijn, niet op de rooms-katholieke en ook niet op de Kuyperiaans-gereformeerde manier. Het is geen program, geen systeem, geen aards rijk, doch een actieve, strijdbare, een op de wereld gerichte houding, bepaald door een ‘door God omtuinde natuurlijkheid’(6,516), een concentratie, een ‘reculer pour mieux sauter’, dat de wereld niet onderwerpt, doch ook niet opgeeft, maar haar wil confronteren met de genade en het gebod van het evangelie. Het is een attitude, ‘een gespierde moraliteit’, ‘een intellectuele onafhankelijkheidszin’(2,136), ‘geestelijke independentie’(6,464). Het wil het leven definiëren in theologisch licht: ‘leven is ook een kritisch, bijbels, christelijk begrip.’(2,315) Ook leven is dus -om een bekende uitspraak te variëren- een plek licht rondom het kruis. En dat licht verlicht reëel, het blijft niet boven het leven zweven, maar gaat op het leven in, fragmentarisch doch reëel, ernstig maar toch als spel, inwerking der eeuwigheid maar toch volop tijd, voortdurende onderbreking maar toch continuïteit. Dit alles betreft Noordmans’ visie op het leven in omvattende zin, maar de actuele betekenis wordt wel bijzonder duidelijk, als wij de huidige economie er in betrekken. Men zou, gezien het feit dat leven als zodanig en in economisch opzicht gebruik is van wat het aardse bestaan biedt, Noordmans’ ethische grondregel wel zo mogen definiëren: het gaat in het christelijk leven om de ware economie, wat is de ‘nomos’ die de aardse ‘oikos’ moet stempelen? Ook zo gesteld moet de vraag in de lijn van het eerder gezegde worden beantwoord: de norm is kritisch, zij wortelt in de eeuwigheid en zij raakt het leven in de tijd in reële zin, zij is een vorm van leven en levensinrichting en zij impliceert een bepaalde levensstijl, in het algemeen en niet het minst op economisch vlak.

Actualisering

Ik probeer op een drietal terreinen enige conclusies te trekken, namelijk, voor de personele ethiek, voor de ecclesiologie en voor de economie/politiek.

1. Noordmans’ puriteins-ascetische gezichtspunt betekent de constitutie van een plek om te leven. Deze plek is bedreigd door de expansiedrift van de elementaire levensinhouden, zoals techniek, wetenschap, cultuur, staat, macht, geld, vitaliteit en dergelijke. Deze trachten aan het leven vorm te geven, maar vallen gemakkelijk ten prooi aan een levensbedreigende demonisering. De Duitse socioloog Gerhard Schulze noemt in zijn lezenswaardige boek Die Erlebnisgesellschaft de onbegrensde expansie der mogelijkheden een hoofdkenmerk van de moderne zoektocht naar geluk. ‘"Erlebe dein Leben" is de categorische imperatief van deze tijd’ [7] en daaraan wordt alles, werk, plicht, inkomen, sociale omgang, waarden en normen, enzovoort ondergeschikt gemaakt. Schulze ziet grote bestaansonzekerheid en diepgaande gevoelens van teleurstelling als gevolgen van deze moderne variant van het klassieke geluksstreven. Tegenover dit moderne moeras met zijn onbegrensde groei betekent Noordmans’ pleidooi voor een nieuw grensbesef een weldaad. Het is van grote menskundige betekenis en geldt voor alle tijden, maar wel heel in het bijzonder voor de onze. Wij worden hier opgeroepen, de plaats van de mens in de schepping opnieuw te doordenken. Wat betekent het, dat God ons deel van leven schenkt en ons in dat leven onderhoudt? Hebben wij überhaupt de onbegrensde expansie nodig of is het geschapen leven te beschouwen als de plek die God ons op deze aarde toegewezen heeft? Wordt de lange tijd als obsoleet geachte deugd van de tevredenheid (op zichzelf reeds etymologisch een prachtig woord) niet weer hoogst actueel in een tijd, waarin het mechanisme van de belevenismaatschappij bestaat in het wekken van al maar verder gaande behoeften? Noordmans’ puriteinse ethiek van independentie zou, indien beoefend, ongetwijfeld in onze moderne wereld niet zonder uitwerking blijven. Op zijn minst zou het karakters creëren; en aan weinig heeft de moderne maatschappij, de kerk incluis, zozeer behoefte als aan karaktervolle mensen. Ook zou het ons de elementaire levensvreugde van het dagelijkse bestaan, dat thans met al zijn externe actoren (‘Fremdbestimmung’) in veel opzichten desillusionerend en ziekteverwekkend is, kunnen teruggeven. Kortom, aan de persoonlijke levensstijl van Noordmans’ snit is, in het bijzonder in ons technocratisch tijdperk, grote behoefte. Of zij algemeen ingang zal vinden, valt wel te betwijfelen. Het zal dan wel zo gaan, als het Noordmans verging bij zijn nota ‘Over de genotzucht’(6,509vv.), op verzoek van de synode geschreven, maar als onbruikbaar verworpen. Anderzijds lijken zonder een stap in die richting de vraagstukken van consumptie- en milieu-ethiek onoplosbaar. En aan waarschuwers ontbreekt het niet.

2. Ook voor de intern kerkelijke vragen blijft Noordmans’pleidooi actueel. Dit geldt in het bijzonder voor de liturgie, maar onder geheel andere condities dan voorheen (in de discussie met G. van der Leeuw) [8]. De esthetisering van de liturgie, die thans hand over hand toeneemt, heeft niet, zoals destijds in de liturgische beweging, de vorm van een gedramatiseerd mysterie, maar veeleer van de geritualiseerde alledaagsheid, die zich in niet geringe mate laat leiden door nu ook in het religieuze vertaalde adagium ‘Erlebe dein Leben’. De consumptiemaatschappij gaat ook aan de kerk niet voorbij. Noordmans’ gereformeerd gestemde pleidooi voor het werkelijkheids-karakter van de eredienst, die nooit een spel mag worden, is ook onder deze nieuwe condities van betekenis. De kerk wordt vergaderd rondom een boodschap, die niet in mensenharten is opgekomen, die ‘van elders’ is. Dat maakt haar eenvoudig, zij mag haar centrum niet in zichzelf vinden, zij bezit geen immanente systematiek.

Kerk moet weet hebben van spel van Gods kinderenDit geldt ook voor haar kritische attitude tegenover de maatschappij. Men spreekt over de PR van de kerk, menigeen mist de bisschoppelijke ‘glamour’ van de katholieken. Ook wordt thans weer gediscussiëerd over de wenselijkheid van ‘het spreken van de kerk’, lang een Hervormd stokpaardje, maar thans, na de verdwijning ervan, door menigeen betreurd. Noordmans was er, ondanks alle Hervormdheid, geen vriend van. De kerk matigt zich naar zijn oordeel gauw te veel aan. Toch zag hij in de kerk een kritische gesprekspartner van de maatschappij. Want de prediking heeft, zonder ‘politieke prediking’ te worden, een uithollende werking op onze natuurlijke vanzelfsprekendheden. Er zou ook een spreken gewenst zijn, waardoor de mensen door informatie en kracht van argument zouden worden voorgelicht en geholpen, op een andere en solidaire - juist in het kritische solidaire - wijze dan wat men in het verleden als gezaghebbend spreken nastreefde. Zou de kerk zich niet op deze wijze moeten uitspreken over consumptie, geld- en tijdsbesteding, arbeidsethos, zondagsheiliging en dergelijke?

3. Wij zeiden aan het begin reeds, dat bij Noordmans geen voorstellen tot een maatschappelijk politiek systeem te vinden zijn, omdat dit strijdt met zijn methodisch beginsel, waar juist de scherpte van de kritiek recht evenredig is met het marginale en fragmentarische karakter ervan. Uiteraard leidt ook deze positie in casu tot een krachtige maatschappijkritiek, maar de politieke vormgeving daarvan zal altijd een zoektocht blijven. Dat de cultuur vol demonen is, dat kan het huidige economische systeem ons wel leren. Nergens wordt zo goed zichtbaar, dat onder de vlag van de materiële vooruitgang het mens-zijn achteruit boert, dat, kort en ter zake geformuleerd, de mens onder de verlokking van grotere vrijheid meer en meer tot slaaf wordt gemaakt en dat ook zelf doet. Bitter is de vaststelling, dat ik met de aankoop van voor het bestaan elementaire artikelen veelal mijn arme medemensen, de dieren en het milieu misbruik, en dat ik daaraan niets kan veranderen, een merkwaardige variant op het paulinische: ‘niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dat doe ik’(Rom. 7:19). Ik word tot slaaf gemaakt van de machten, die mij tegelijkertijd moeten dienen. Heeft de onmacht het laatste woord? Uiteindelijk gaat hier om zaken die politiek aan te vatten zijn, indien wij de problemen van het milieu en de armoede in de wereld maar werkelijk serieus op onze agenda zouden zetten en daaraan prioriteit zouden verlenen. Wij willen er wel iets aan doen, op korte termijn houden wij de zaak nog wel enigermate in balans, maar ook hier is de onderworpenheid aan het beginsel van de groei als overschrijding van alle grenzen zo alomtegenwoordig, dat wij de kans op een toekomstig aards leven op het spel zetten. Onmacht? Men ziet, dat ook redelijke en, bij enige moeite, uitvoerbare voorstellen het op de grote wereldconferenties niet halen. Het gaat hier niet om warrige gevoelens en idealistische animositeiten, maar om uitvoerbare maatregelen. Maar ook gevoelens van onmacht behoeven niet zonder richtinggevende betekenis te zijn. De Lange en Goudzwaard [9] mogen dan met hun kritiek op het groeibeginsel in het gilde der economen voor fantasten worden versleten, Noordmans’ kritiek op de expansiedrift van de natuurlijke mens is te bijbels dan dat niet iedere poging om het groeiprincipe onder kritiek te stellen moet worden toegejuicht. Men kan zo nog wel even doorgaan, bijvoorbeeld over de rol van het geld. Ook de Mammon is een macht. Ook hier zou de beantwoording van de vraag: ‘wat is genoeg van genoeg’ een zaak van hedendaags kerkelijk belijden moeten zijn. Wij zoeken vandaag collectief naar ‘meer van genoeg’ en worden daarbij hardhandig geconfronteerd met een ‘teveel van genoeg’, zonder dat het bewustzijn van ‘genoeg van teveel’ ons heidens bewustzijn wakker schudt. Het is uiterst verontrustend, dat de waarden en normen van onze maatschappij zich meer en meer oriënteren aan het geld. Dat wordt waarachtig niet alleen in de kerk opgemerkt, al zou die wat mij betreft best wel eens een ‘geldwapenrapport’ mogen schrijven. De vraag dringt zich op, of het huidige massale geldbezit niet een onzedelijk karakter heeft gekregen. Met deze peroratie over het geld ben ik wel enigszins in de sferen van de animositeit en, politiek gesproken, de utopie terechtgekomen. Maar men kan toch niet verzwijgen, dat de huidige ontwikkelingen levensvijandig dreigen te worden. Als dat juist is, dan moet het niet moeilijk zijn, de betekenis van de kerk in politiek en economisch opzicht als onmisbaar te beschouwen. Zij kan een schuilplaats zijn voor een levensvorm, waar eenvoud, levensvreugde, humaniteit, wederzijdse interesse en zorg voor de ander vanzelfsprekend zijn, niet omdat het in dure rapporten staat, maar omdat men hier nog weet heeft van het spel van Gods kinderen. Met het zogenaamde vrije spel der economische krachten lijkt het althans niet veel overeenkomst te hebben.

  1. In ietwat andere (uitvoeriger) vorm is deze oorspronkelijk op de Noordmansdag op 17 mei 2001 te Kampen gehouden lezing onder dezelfde titel gepubliceerd in: Soberheid en nieuwe economie in het spoor van O. Noordmans, Studies bij het werk van dr. O. Noordmans (Noordmanscahier 2, Stichting O. Noordmans 2002, p. 19-35). Het gezichtspunt was hier economisch van aard, waardoor aan het eind de actualiteit van Noordmans’ opvattingen vooral op dit terrein worden geformuleerd.
  2. De in de tekst gegeven citaten uit Noordmans’ werk zijn alle afkomstig uit zijn Verzamelde Werken (uitg. Kok, Kampen 1978-2004, 10 delen); het cijfer voor de komma heeft betrekking op het deel, de volgende op de pagina. Voor uitvoeriger verwijzingen, vgl. de oorspronkelijke uitgave van dit artikel.
  3. Noordmans verwijst voor de nadruk op het christelijk leven als binnenwereldse ascese veelal naar Institutie, III, 6-10, en daarin met voorkeur naar III,9,4: de christen als ‘schildwacht der eeuwigheid’.
  4. Verg. M. Weber, Die protestantische Ethik, I, 136vv.; E. Troeltsch, Die Soziallehren der christlichen Kirche (Ges. Schr. I), 645vv.
  5. Institutie, III,10,3.
  6. Vgl. bijv. het diepzinnige artikel Grenzen (6,522-525).
  7. Gerhard Schulze, Die Erlebnisgesellschaft, Kultursoziologie der Gegenweart, Frankfurt/New York, 7de dr. 1997, p. 34-67.
  8. Vgl. 6, 45-139.
  9. Vgl. B. Goudzwaard en H.M. de Lange, Genoeg van teveel - Genoeg van te weinig, Wissels omzetten in de economie, Baarn 1986/1991.