Niew engagement in architectuur, kunst en vormgeving

Reflect #01
Diverse auteurs

Zelfs het maatschappelijk debat blijkt aan mode onderhevig. Onderwerpen ‘blinken, verzinken’ en komen toch weer terug [1]. Hoe dit mechanisme ook werkt, nu staan thema’s uit de jaren ’60 en ’70 weer in de belangstelling. Politici, critici, filosofen en kunstenaars maken ineens weer gebruik van woorden die we een generatielang niet hebben gehoord. ‘Engagement’ bijvoorbeeld. Het woord is lang uit de mode geweest. Maar ’t kan verkeren, want, zo signaleren trendwatchers, nu breekt de tijd aan waarin mensen weer om de maatschappij geven, waarin ze betrokken zullen reageren op maatschappelijke problemen, waarin mensen stelling nemen in het debat en waarin mensen ‘begaan-zijn’ met de samenleving. Aan deze ontwikkeling is het etiket ‘nieuw engagement’ gegeven. Ook in de architectuur en de kunst is, volgens NAi Uitgevers, deze ontwikkeling te signaleren. Er is behoefte aan verantwoording. Blijkbaar ook bij de uitgever zelf; ter gelegenheid van haar tweede lustrum zet ze een serie essaybundels in de markt onder de titel ‘Reflect’, die stuk voor stuk zich richten op actuele maatschappelijke problemen. Reflect#01 houdt dit ‘nieuwe engagement’ in de architectuur en kunst tegen het licht.

Het ‘nieuwe engagement’ blijkt niet gemakkelijk te doorgronden. Bijna alle auteurs spiegelen de huidige trend aan het schoolvoorbeeld van geëngageerde kunst en architectuur, de jaren ’60 en ’70. De toenmalige trend van democratisering van de bestaande structuren had ook zijn invloed in de kunsten en in een complex proces als de planning en het ontwerp van de woonomgeving. De taak van de architect was, als vanzelfsprekend in die tijd, het bij elkaar en in overeenstemming brengen van de wensen van de betrokkenen. Het gevolg laat zich raden: oneindige discussies, en zien: een door kleinschaligheid gekenmerkte architectuur vol compromissen waar nu al niemand meer tevreden over is. Over vorm en vormgeving werd niet gesproken. Precies volgens het principe van ‘haasje over’ brak na deze overlegcultuur het tijdperk van de autonomie van de architectuur aan. De architectuur volgde de wetten van de vorm met als absolute hoogtepunt het einde van de jaren ’90, toen er onder invloed van de enorme economische welvaart en de zucht naar originaliteit en branding de wildste vormen werden bedacht en gebouwd. En nu? Nu is er, misschien mede door de economische recessie, weer de roep om de legitimatie van de architectuur. Maar, zo constateren bijna alle auteurs, van engagement zoals in de jaren ’60 en ’70 is bij lange na geen sprake. ‘Engagement’, schrijft de Groningse hoogleraar sociale en cultuurfilosofie René Boomkens, ‘is geen individuele keuze, maar de expressie van collectieve betrokkenheid bij een cruciale beweging of ontwikkeling.’ Het engagement van nu mist deze collectieve verontwaardiging. Daarnaast is er geen podium waar deze ‘nieuwe serieusheid’, zoals Boomkens het noemt, bij elkaar kan komen en een richting kan krijgen. Het nieuwe engagement blijkt en blijft een expressie van het individualisme.

Het nobele streven van NAi Uitgevers is om met de ‘Reflect-serie’ dat podium te creëren. Hoewel de onderwerpen stuk voor stuk interessant zijn, lijkt de kans op verwezenlijking hiervan nihil. De scribenten in deze bundel zijn stuk voor stuk cynisch over de inhoud van het nieuwe engagement. Ze zien het, gerelateerd aan de vormgevende disciplines, vooral als een trucje om het eigen werk in de belangstelling te krijgen.

Engagement als een vorm van marketing. Zelfs de vrije sector van de kunsten, stelt bijvoorbeeld Anna Tilroe, kunstcriticus bij het NRC Handelsblad, is in de macht gekomen van het kapitalisme. Verkoopt betrokkenheid? Dan is de kunstenaar betrokken. Vraagt het publiek politieke stellingname? Dan organiseert de curator een geëngageerde tentoonstelling. De kunsten hebben zich laten inpakken, is Tilroes conclusie. De enige uitweg is die van het verzet, van het afwerpen van de terreur van de marktwerking. Pas dan, als de kunst weer werkelijk vrij is, kan het weer een symbool worden van ‘hoop, hoop op herstel, op vereniging van uitersten, op het goede en het schone.’

Dat is een interessante gedachte: de kunst kan met haar schoonheid laten zien hoe het óók kan. Ze kan een toekomst in kaart brengen waar mensen naar kunnen verlangen. De kunst lijkt hierdoor een haast religieuze taak te krijgen in onze samenleving. Het zou een mooie taak voor de kunsten kunnen zijn. Maar hedendaagse kunst lijkt zich op andere zaken te richten. Ze drukt vaker iets uit van de gruwelijke misstanden in de samenleving, aangrijpende gebeurtenissen en de walgelijke perversiteit van de mens. Geen pretje om naar te kijken. Kunst waarin juist bewust de schoonheid wordt vermeden. Geen van de scribenten weet voorbeelden te noemen van kunst die juist de hoop inbrengt in de samenleving. Misschien komt het door de tijd waarin we leven, na 11/9 en de ‘war on terror’. Een tijd waarin er voor de kunsten een taak weggelegd zou kunnen zijn in het verwerken van deze collectieve ervaringen. Verwoording van de angst in de samenleving, een stem geven aan de verontwaardiging, kansen te over voor engagement in de kunsten! In bepaalde sectoren van de kunsten is het effect van de terreurdaden duidelijk te merken. In Amerika, bijvoorbeeld, worden veel films gemaakt waarin het geweld in de samenleving, terreur, de oorlog in Irak en de vermeende dadendrang van president Bush aan de orde worden gesteld. Het blijft hier zelfs niet beperkt tot de films die een klein publiek bereiken, zelfs in Hollywood lijken deze thema’s hernieuwd op de agenda te staan. Op het afgelopen filmfestival in Rotterdam werden deze films bij elkaar gebracht. Zo ontstond een podium waar het collectieve karakter van de verontwaardiging duidelijk werd.

In tegenstelling tot de ‘vrije kunsten’, zie ik voor de architectuur meer mogelijkheden om juist met het begrip ‘schoonheid’ het maatschappelijk debat te verrijken. Juist dit vakgebied oefent een enorme invloed uit op onze woonomgeving. Het is bij uitstek het terrein waar concreet over mensen en samenleven wordt nagedacht. Er zijn dan ook heel wat thema’s te noemen, waar de ruimtelijke uitwerking door architecten in beeld gebracht kan worden. Ik denk alleen al aan de multiculturele samenleving, spreiding van arm en rijk in de steden en veiligheid als discussie die een concrete, ruimtelijke impact hebben. Het engagement van de architect kan op twee manieren tot uitdrukking komen. Enerzijds toont het zich als hij de samenleving als geheel op het oog weet te houden als hij met zijn opdrachtgever in gesprek is. Hij is degene die de individuele wensen van de opdrachtgever moet confronteren met het algemeen maatschappelijk belang. Hij is degene die de alledaagse omgeving van de bewoner bepaalt èn tegelijk dat van het collectief: de structuur en het beeld van de stad, het dorp, het landschap. Hij is degene die de wensen van projectontwikkelaars en stadsbestuurders af kan zetten tegenover de maatschappelijke behoeften en claims.

Anderzijds komt zijn engagement tot uiting in zijn bouwplannen zelf. Ook in de opzet van zijn gebouwen, in zijn positionering van het gebouw in het landschap, de vormen van de ruimte, kan het engagement tot uitdrukking komen. Een voorbeeld van een dergelijk geëngageerde architectuur lijkt mij het werk van de Amsterdamse architect Herman Hertzberger. Zijn werk is gebaseerd op idealen die hij ontwikkelde tijdens zijn studie in Delft. Hij was één van de voortrekkers in de jaren ’60 en ‘70’ die pleitte voor een humane architectuur. Een ‘op de mens gerichte architectuur’ na jaren waarin het geloof in de maakbaarheid ongenaakbare gebouwen had opgeleverd. Hij heeft dit thema succesvol weten vast te houden, de jaren door en, en dat is een hele prestatie, weten te vertalen naar vormen en gebouwen die ook in onze tijd over de hele wereld tot de verbeelding spreken. Dat zijn naam in de bundel niet eens wordt genoemd vind ik onbegrijpelijk. Want, wonderlijk genoeg, blijken de thema’s die hij in zijn werk verwerkt bijzonder goed aan te sluiten op de problemen waar onze samenleving mee kampt. Zijn architectuur schept ruimte waarbinnen mensen elkaar ongedwongen kunnen ontmoeten, plekken waar ze elkaar tegen komen en waar uit deze ontmoeting een werkelijk ‘samenleven’ kan ontstaan. Vooral in zijn reeks scholen is dit waar te nemen. Bij Hertzbergers scholen is de gang die de lokalen verbindt getransformeerd tot een verblijfsruimte, waar de trappen ook functioneren als tribune, waar plekken gecreëerd zijn waar de scholieren elkaar kunnen ontmoeten, met elkaar kunnen werken en naar elkaar kunnen kijken. Een verblijfsruimte die de scholieren de mogelijkheid geeft om met elkaar in contact te treden, waar ze ‘onder elkaar’ kunnen zijn. Met zijn denken over ruimte, mensen en ontmoeting ontwikkelde Hertzberger een architectuur die, mijns inziens, stelling neemt tegen de segregatie en het individualisme. Hertzbergers gebouwen zijn daarom meer dan vorm alleen, meer dan een mooie oplossing voor de vraag die de opdrachtgever stelde. Ze nemen deel aan het maatschappelijk debat met de middelen die de architect tot zijn beschikking heeft. Juist de architect heeft de mogelijkheid ruimte en beelden te maken die inspireren, die laten zien hoe het óók kan. De architect heeft de kans om ruimte te scheppen waar mensen kansen krijgen, kans om zich te ontplooien, kans om zichzelf te zijn, kans om elkaar, ofwel de Ander, te ontmoeten.

Geëngageerde kunst en architectuur? Geen van de scribenten lijkt er in te geloven. Misschien komt het doordat de kunst en de architectuur nog teveel gericht is op de maker. Er wordt wel iets moois of schokkends gemaakt, maar telkens lijkt het op hemzelf gericht. Wie niet bang is om de aandacht te verliezen, zal werkelijk geëngageerd kunnen zijn.

  1. NAi Uitgevers, Rotterdam, 2003, 200 blz., € 19,50