Maar ze doen het niet

Column

"De tijd gaat voort.

Om de steunberen van de tuinmuur achter ‘Den Ravenburg’ draait de beek geduldig verder. De rimpeltjes op ’t effen water, ze lijken wel heel even een stille, vriendelijke glimlach, ze lijken soms wel een trek van scherpe, vlijmende pijn.

’t Is er stil, nog stiller dan voorheen.

De jongens komen er niet meer.

Ze spelen nu hun oude, wilde spel van vroeger ergens anders. Dieuwe maakt z’n mooie verzinsels als altijd, maar van oorlog en vechten en doodslaan spreekt hij niet meer¼ En op het mooie plekje achter ‘Den Ravenburg’, dat niemand wist dan zij, komen ze niet meer.

Waarom ze er niet komen, weten ze eigenlijk niet goed.

Maar ze doen het niet.

Dat plekje wekt in hun jongensharten een vreemde, stille eerbied."

Zelden heeft een auteur in mijn leven zoveel gelijk gekregen, als de schrijver van bovenstaande regels. Net als de jongens ben ik er nooit meer geweest. En dat is een zeldzaamheid. De meeste kinderboeken heb ik talloze keren herlezen. Dit nooit. Waarom wist ik eigenlijk niet. Het heeft me ook altijd verbaasd. Een tijdlang heb ik gedacht dat het angst was. Zoals bij Bonisa, een kind uit donker Afrika. Bij lezing heb ik toen zo gehuiverd, dat ik mezelf moest dwingen om het uit te lezen. Vertrouwend op een goede afloop. Daarin werd ik niet teleurgesteld. Maar, het verzoende de pijn van het lezen niet. Ik heb het nooit herlezen. Zou louter masochisme geweest zijn. Soms zijn bekeringsverhalen horrorstories.

Bij de inrichting van de logeerkamer heb ik Bonisa weggedaan. Dat wil ik mijn neefjes en nichtjes niet aandoen. Bram en Ben op zee en Gerdientje staan boven in de kast. Als ik het trapje pak, kan ik er zo bij. Als ze groot genoeg zijn, mogen ze het zelf doen. Zullen ze mooi vinden, zo mooi. Het is een echte, een ouderwetse. Zo’n houten schilderstrap, met een stok waar je je aan vast kunt houden.

Arendsogen, Kameleons en Bob Evers’ staan onder handbereik. Maar dat is eigenbelang. Probaat slaapmiddel wanneer het sluiten van de ogen niet voldoende is.

Maar Peerke en z’n kameraden staat daar niet. Dat staat beneden. In de pronkkamer. Tussen de literatuur. Al vijftien jaar. Niet om voor te lezen aan het eerste jochie dat de leeftijd van tien jaar heeft bereikt, zoals de achterflap aangeeft. Sommige boeken lees je niet voor. Ik heb het ook zelf gelezen. Met mijn rug naar mijn ouders toe. Nee, achteloos zal ik het ze aanbieden. ‘Ken je dit boek al? Moet je eens lezen. Is een mooi boek.’ Het zal hun gewetens vormen. Het is heilzaam niet van lijdenden weg te lopen. Net als die jongens, die wilde jongens.

Maar wel in stilte.