Het goede leven

Idealen van een goed leven in confrontatie met de tragiek van het bestaan
M. Sarot

Dit boek laat zich in feite lezen als een inleiding in ethische stromingen, met een thematische in plaats van een historische vraagstelling.[1] Na een promotiestudie over God en het lijden wilde de auteur eens iets anders: een studie over de mens en het goede leven. Interessant is dat opvattingen over het leven van de mens niet los blijken te staan van opvattingen over de aard van het bestaan en over het bestaan van God, en dat opvattingen over het goede leven niet los kunnen staan van opvattingen over het niet-goede leven, ofwel kwaad en lijden. Zo kwam de auteur ook weer terug bij zijn initiële onderzoeksonderwerp. In het laatste hoofdstuk verantwoordt hij uitdrukkelijk welke positie hij zelf inneemt aangaande God en mens, aangaande het goede leven en lijden. Intussen heeft de auteur geprobeerd verschillende idealen van een goed leven zo onbevooroordeeld mogelijk, op levensbeschouwelijk neutrale wijze te bespreken, zich bewust van de vraag of dit wel kan (p. 10).

Na een flinke uiteenzetting over vraagstelling en uitgangspunten (bijna eenderde van het boek) bespreekt de auteur drie idealen of modellen van het goede leven. Dit zijn wijsgerig-antropologische verwoordingen van levensbeschouwelijk geïnspireerde en door tradities overgeleverde systemen van zingeving. Het gaat ten eerste om het subjectieve ideaal: de mens maakt zelf uit wat het goede leven is en tracht dit te bereiken door de omgeving te optimaliseren (hedonisme) of zich aan de omgeving aan te passen (scepticisme, epicurisme en stoïcisme). Ten tweede is er het objectieve ideaal: de mens tracht een bepaalde buiten hem liggende norm van 'het hoogste geluk' hoog te houden (eudaimonisme) en tracht dit te bereiken door het goede in zichzelf tot ontplooiing te brengen, door het goede in iemand anders na te volgen (bijvoorbeeld Christus), of doordat een ander van buitenaf iemand ertoe brengt het goede te ontplooien of na te volgen (bijvoorbeeld God). Ten derde is er het intersubjectieve ideaal: de mens kan het goede leven alleen realiseren in en door het leven met andere mensen en/of God. De drie idealen worden kritisch getoetst op de houdbaarheid van hun vooronderstellingen, inhouden en consequenties.

Om te zien wat deze idealen waard zijn, confronteert de auteur ze met de vraag hoe iemand met zo'n ideaal zou omgaan met het kwaad in zijn of haar leven. Eerst formuleert hij verschillende verschijningsvormen van het kwaad, namelijk het metafysische kwaad (eindigheid, beperktheid), pijn en lijden (ongeluk, ziekte), het non-morele kwaad (aardbevingen, tornado's) en het morele kwaad (door mensen aangedaan). Vervolgens gaat hij van elk van de genoemde idealen en hun varianten na hoe zij zich houden na een 'botsproef' met het kwaad en zijn varianten. Zo men wil kan hiervan een matrix geconstrueerd worden, met de idealen op de x-as en de kwaden op de y-as.

In deze bespreking wil ik stilstaan bij kwesties die de lezer wellicht helpen zelf in gesprek te gaan met dit boek. De eerste betreft de indeling van de besproken stromingen. Om tot een hanteerbaar overzicht te komen moet de auteur uiteraard tot een bepaalde schematisering komen. Dat is op zich niet bezwaarlijk; je moet wat. Gespreksstof is echter wel voor welke schematisering de auteur kiest: verraadt dat bepaalde keuzen? Wat valt erbinnen, wat erbuiten? De driedeling van Sarot (subjectief, objectief, intersubjectief) is natuurlijk erg elegant. Maar om in die drieling te passen, moeten de overgeleverde worstelingen met de vraag naar het goede leven wel gestileerd worden tot vergelijkbare modellen. En soms vraag je je af of de modellen niet wat al te gestileerd zijn geworden. Ze zijn gebaseerd op een strikt formeel (niet inhoudelijk) onderscheid tussen ethische stromingen, namelijk of zij subjectieve, objectieve of intersubjectieve maatstaven voor het goede leven hanteren (p. 22). Nogmaals, een hanteerbaar en elegant onderscheid, maar stileert het de besproken idealen niet wat sterk? Hoe subjectief is hedonisme? Wordt genot ook niet door bijvoorbeeld groepsdruk gedefinieerd? Hoe objectief is navolging? Kan men daarin ook niet heel persoonlijke maatstaven van succes hanteren? Kan het ascetische ideaal in plaats van subjectief ook objectief zijn als het gaat om navolging (zeg, van Franciscus?) Hoort een deugdenethiek onder het objectieve ideaal (omdat het in termen van menselijke potenties spreekt)? Gaat het in een deugdenethiek ook niet om het voortbrengen van de goede gevolgen, die echter subjectief gewaardeerd kunnen worden? En, tot slot, zijn er ook modellen die niet goed in deze schematisering onder te brengen zijn? In een levensbeschouwelijk geïnteresseerd boek als dit mis ik bijvoorbeeld nadrukkelijk de verantwoordelijkheidsethiek.

Het spreken over sterk gestileerde modellen brengt mij tevens tot de tweede kwestie. Ze verleiden de auteur er van lieverlede toe om over idealen te gaan spreken alsof men ze kan 'kiezen' (bijv. 181). Aan het begin van het boek stelt hij zich ten doel om bestaande tradities van zingeving te onderwerpen aan een vergelijkende toets (en eventueel aan bijstellingen). Maar het gaat hier om idealen van het goede leven die ons zijn overgeleverd, met andere woorden waar we ingegroeid zijn, waar we in geboren en grootgebracht zijn. Betekent dat niet een sterke beperking van de mate waarin men zulke idealen naar believen kan beoordelen, afwijzen of aanvaarden? Theoretische beoordeling (zoals in dit boek) en kritische toeëigening (in het echte leven) zijn misschien mogelijkheden. Aan het eind van het boek spreekt de auteur echter op een manier die suggereert dat we na het beoordelen van het prijskaartje zouden kunnen besluiten te leven volgens een van zijn gestileerde modellen (of een combinatie daarvan). Let wel, het punt is hier niet of de modellen deugen, maar of zij kunnen worden gekozen. Natuurlijk niet, zal Sarot misschien zeggen. Maar dan nog, wat gebeurt er precies tussen overgeleverde worsteling en gestileerde vergelijking dat zoiets binnensluipt?

Het boek is het waard om gelezen en gebruikt te worden. Ik besluit met een losse opmerking. Een boek kan ook goed zijn in dit opzicht, dat het niet alleen aanleiding geeft tot gesprekken, maar ook tot vervolgonderzoek. Want vragen over lijden en het goede leven leiden tot de vraag: wat houdt het nu in voor het goede leven te zorgen? En de belangrijke sociale en maatschappelijke activiteit van het zorgen leidt tot zulke vragen. Wanneer mensen in verschillende contexten proberen iets van het goede leven gestalte te geven, geeft dit aanleiding na te gaan wat de vooronderstellingen, inhouden en consequenties zijn van het menselijk handelen dat 'zorg' genoemd wordt. Zeker nu in de ethiek een feministische en humanistische 'zorgethiek' opgekomen is, lijkt het mij zeer welkom als een nuchter, christelijk onderzoek werd verricht naar dit 'herontdekte' en gruwelijk misbruikte begrip.

  1. Uitg. Boekencentrum, Zoetermeer 1997, 208 blz., F32,50