Moet je naar de kerk om een goed mens te worden?

Over waarden en religie
In mijn ijver zonder inzicht liet ik mij in het begin van mijn loopbaan als jong predikant nog wel eens verleiden tot een (apologetisch) twistgesprek op huisbezoek bij rand- of onkerkelijken. In de hervormde volkskerkgemeente van het dorp waar ik predikant was, kwam ik regelmatig bij echtparen en gezinnen waarvan de vrouw en moeder met de dochters kerkelijk meeleefde, terwijl de man en vader en dus ook de zoons des zondags morgens op bed bleven of gingen vissen. Menig keer heb ik mij tijdens zo'n huisbezoek laten verleiden tot een aanval op de onkerkelijkheid van de heer des huizes. Achteraf denk ik dat ik mij vooral ergerde aan de onverschilligheid van die kerels, die hun vrouw überhaupt lieten opdraaien voor de opvoeding van de kinderen. Die ergernis maakte mij vurig van geest. Het hielp natuurlijk niets. Het was zoiets als met de blote handen beuken op een dikke eikenhouten slotdeur van een ommuurde vesting. Ik werd er vooral moe van.

Maar ik herinner mij ook hoe in dit soort gesprekken deze mannen feilloos aanvoelden waar in mijn bastion de zwakke plek zat, namelijk in de moraal. ‘Die lui die voor in de kerk zitten, leer ze mij kennen! Dominee moest eens weten’. En de dominee wist het inderdaad. Ook de mannen voor in de kerk – de ouderlingenbank bedoelde men natuurlijk – waren zondige mensen. En hun zonden hadden nogal eens de vorm van vrome, achterbakse streken. En dat wisten of vermoedden mijn gesprekspartners feilloos. Daar zetten zij op in. Daarna kwam steevast het tweede projectiel op mijn stellingen af. ‘En denkt dominee dat je om een goed mens te zijn naar de kerk moet gaan?’ Uit de toon waarop de vraag gesteld werd, was goed te horen welk antwoord verwacht werd! Ik voel nog hoe ik dan op mijn tong moest bijten om niet lik op stuk te geven, zo van: ‘Kijk maar eens naar degene die naast jou aan tafel zit – de wat ongemakkelijk kijkende vrouw des huizes – dan zou je toch zeggen dat kerkgang ook geen kwaad kan!’ Maar ik hield mij natuurlijk in. Moe en met een vaag gevoel van ‘dat het zo niet moest’ stapte ik na zo’n bezoek weer op de fiets.
Ik heb inderdaad geleerd dat het zo niet moet.

Moet je christen zijn om een goed mens te zijn?

Maar toch laat de vraag mij niet los. ‘Moet je naar de kerk gaan om een goed mens te worden?’ Diep in mij is er ook de overtuiging dat het antwoord hierop ‘ja’ luidt. Je moet christen zijn om waarachtig mens te zijn/worden. Maar hoe zit dat? Even diep in mij zit immers ook het weten dat zij die ‘voor in de kerk zitten’ geen haar beter zijn dan ‘die van verre staan’. Integendeel, zo zegt mij de gelijkenis in het Evangelie. De farizeeër dacht in termen van goede en slechte mensen. Maar dat is een categorie waarmee wij eerder verder van de betekenis van het Evangelie afraken, dan er dichterbij komen. De tollenaar stond immers van verre, maar bij hem was de Heer dichtbij. De belijdenis van de rechtvaardiging van de goddeloze maakt onze categorieën van goed en slecht onbruikbaar. Dat was ik mij altijd weer heel bewust wanneer ik dat harde oordeel hoorde over hen die voor in de kerk zitten, en ‘dominee moest eens weten’. Wie weet van het geheim van de vreemde vrijspraak zal zo niet praten. De rechtvaardiging van de goddeloze maakt mensen mild in hun oordeel over de ander. Wie gaat onderscheiden tussen goede en slechte mensen wordt onherroepelijk zelfgenoegzaam en hoogmoedig. Evangelie en moraal staan op spanning. Dat heeft Noordmans ons geleerd en in het interview met Immink in deze jaarserie kwam het belang daarvan bij herhaling weer naar voren.

En toch schuilt er ook waarheid in. Om waarachtig mens te zijn, te worden, moeten wij christen zijn. Het is heel actueel om daar apologetisch helder over te zijn. De tijd is voorbij dat wij christelijk-schuldbewust ineenkrompen bij de toorn van Joop den Uijl, leider van de PvdA in de jaren ’70 en ’80, over de door hem vermoede christelijke morele superioriteitsgevoelens. Hij verweet christenen dat ze heimelijk denken dat zij moreel betere mensen zijn. Daar gaat het ons niet om. Wat op het spel staat is de grondslag voor de ethiek. En onze stelling is dat goed mens-zijn niet kan zonder fundament in de religie, en dat het christelijk geloof daarvoor uitstekend dienst kan doen. Het morele debat moet met kracht van argument gevoerd worden in onze samenleving. Daar wil ik het in deze nabeschouwing bij onze jaarserie over hebben.

Nederland seculier!?

Ik zit dit artikel te schrijven in de derde week na de moord op Theo van Gogh. Nederland is in verwarring. Het wonder van de tweede helft van de 20ste eeuw – het tolerante Nederland waar iedereen mag zeggen en doen wat hij of zij wil – is onttoverd. Het land van onbegrensde vrijheid blijkt ineens een onveilig Nederland. Het publieke domein blijkt in korte tijd geen terreurvrije ruimte voor discussie meer. Hoeders van het vrije woord moeten bewaakt worden. We wisten al enige tijd dat er iets grondig mis was in onze samenleving, in het moreel bewustzijn van velen en in hun (im-)moreel handelen. De ervaringen van zinloos geweld op straat waren onheilspellende tekenen. Maar we konden nog denken dat dit incidenten waren, die veelal in de nacht plaatsvonden. Hoewel we steeds meer vreesden dat het wel eens de topjes konden blijken te zijn van de ijsberg.

In elk geval is het met de moord op Theo van Gogh van meet af aan anders. Mohammed B. heeft met de moord op Van Gogh bij blank, verlicht en seculier Nederland een illusie kapotgeschoten. We bedoelen de illusie van de overwinning van de secularisatie en van het alleenrecht van het verlichte denken. Een aantal vanzelfsprekendheden staat opeens ter discussie. Hans-August den Boef schreef niet lang geleden een boek Nederland seculier!. Het boek is een scherp pleidooi voor een nog striktere scheiding van kerk en staat dan nu al het geval is en voor de verdere uitbanning van religie uit het publieke leven. Het boek is een specimen van progressief NRC-denken. Maar in het licht/donker van wat nu aan de hand is in onze samenleving, komt de boodschap van het boek ons ineens voor als een achterhoedegevecht, niet meer bij de tijd. De religie van de ongodsdienstigheid in het publieke domein van wetenschap, onderwijs, cultuur, ethiek, meningsvorming, is ineens niet meer vanzelfsprekend. En de religieloosheid van een groot deel van de blanke Nederlandse bevolking is ineens (ook) een probleem, nu er een vitale religie in ons midden blijkt te zijn, die we niet (meer) vanuit een westers superioriteitsgevoel kunnen negeren. Dat de moslimgemeenschap met deze extreme geweldsuiting uit eigen boezem een probleem heeft is evident. Maar niet alleen de moslims hebben een probleem. En zeker niet zijn zij alleen het probleem. Ook seculier Nederland heeft een probleem. Wij allen staan voor de vraag wat eigenlijk die waarden zijn, die op het spel staan? Behelzen die waarden meer dan alleen de eigen veiligheid, om te kunnen doen en te kunnen zeggen ‘wat ik wil, of vind, of meen’?

Kortom, na de discussie over waarden en normen staat nu ook de religie op de politieke en maatschappelijke agenda. Het debat over het één, de waarden en normen, staat niet los van het debat over het ander, de relatie tussen de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst. Beide debatten zijn volop gaande. En ze moeten gelijktijdig en samen gevoerd worden. Want de ‘heilig-verklaring’ van Theo van Gogh als man van het vrije woord neemt niet weg en mag niet wegnemen dat hij stond voor een cultuur waarin alle huiver voor het heilige taboe was geworden.

De religie der religieloosheid

Ik had het woord bij mijn weten nog niet eerder gehoord: verlichtingsfundamentalisme. Maar ineens dook het begrip op en sloeg bij mij aan. De reactie van seculier Nederland op wat 2 november en daarna gebeurd is, is, zeker op dit moment van verwarring, nogal fundamentalistisch en zo nodig zelfs repressief. Om Nederland veilig te houden en weer veilig te krijgen moet niet alleen de beveiliging aangepakt worden, maar ook de religie en de belijders daarvan. Zij, de orthodoxe moslims en, en passant genoemd, ook de orthodoxe christenen of Joden, zullen (onze) mores leren, zo stralen onze liberale landgenoten uit. In het publieke domein, zo luidt het dogma van de verlichtingsfundamentalisten als Plasterk, Cliteur en Philipse, heerst de religie der religieloosheid. Godsdienst moet, desnoods met zacht geweld, verdreven worden naar het privéleven. In het publieke leven moet iedereen ‘onze waarden’ hanteren. En bij herhaling komen ze dan langs: vrijheid van meningsuiting, gelijkheid van man en vrouw, scheiding van kerk en staat, om de voornaamste te noemen. En, laat er geen misverstand over bestaan, ook ik vind dat deze waarden het waard zijn om verdedigd te worden. Maar waarom? Evangelie en moraal staan op spanning ‘Omdat deze waarden superieur zijn, en alle andere achterlijk’, zo luidt dan het antwoord. En op grond waarvan? ‘Omdat zij superieur zijn’, zo klinkt het als een axioma van de verlichtingsfundamentalist. ‘Einde tegenspraak’, zo bedoelt hij.

En dan blijkt er wél tegenspraak te zijn, op alle mogelijke manieren. In de vorm van de kogels uit het wapen van Mohammed B., als een uiting van de wereldwijde massieve tegenspraak tegen ‘het Westen’. Maar de schoten van 2 november hebben ook de moslimgemeenschap wakker geschud en aan het woord gebracht. En het is duidelijk dat deze gemeenschap zich niet zomaar gewonnen geeft aan de eisen van de zijde van de verlichtingfundamentalist. De moord op Theo van Gogh heeft geen merkbare verandering in opvattingen over de Islam teweeggebracht onder moslims, wees een NIPO-peiling kort na de dood van Van Gogh uit. De breed gedragen afwijzing van deze extremistische daad van Mohammed B. gaat gepaard met een expressiever zelfbewustzijn van de eigen identiteit als moslim in het Westen. De islam in ons midden is een vitale religie met pretentie van waarheid en besef van de Heilige – Allah en zijn profeet – en van het heilige boek, de Kor’an. Juist zij, de moslims, stellen de vraag naar de grens van de vrijheid van meningsuiting. Die ligt bij de vrijheid van godsdienst. Daar trekken zij de grens, bij wat hen heilig is. En daarmee is een vraag in ons midden gelegd die in onze samenleving eigenlijk nauwelijks meer gesteld werd en die wij christenen ook niet meer opwierpen. Ik bedoel de vraag naar het besef van en de huiver voor wat heilig is en wat dus respect, gepaste afstand en terughoudendheid verdient.

De beeldenstorm van de jaren ’60 van de vorige eeuw heeft alle heilige huisjes gesloopt. En het wendde met de jaren. Met de woorden van minister Verdonk, ook wij christenen ontwikkelden een hogere tolerantiedrempel tegen belediging. We kunnen ook gewoner zeggen dat we nergens meer van opkeken of het er maar bij lieten zitten. Of het nu vergroving van de taal, de beelden van slachtoffers van geweld op TV of godslastering in cabaretteksten betrof, alles went. Maar daarmee verdween een belangrijk besef uit onze cultuur, het besef van het heilige en daarmee van het taboe. Met goede reden kan men de kwestie van Artikel 147 (over de godslastering) in dat licht (her-)interpreteren als de vraag naar besef voor het heilige of de Heilige. Dat verdient opwaardering. Dat acht ik het gelijk van Donner.

Voor de aanhangers van de religie der religieloosheid is dit een non-item. Men brengt de hele kwestie van de godslastering terug tot een vraag van persoonlijke belediging. Wie zich persoonlijk gekwetst voelt kan toch de weg naar de rechter gaan? Zo is de redenering. Dat zal waar zijn en misschien moeten we die handschoen op een kwaad moment ook maar eens oppakken. Maar die verwijzing naar de onafhankelijke rechter is ook een ontduiken van het echte probleem. En dat is dat (gebrek aan) gevoel voor wat heilig is.

De heiligheid van waarden

‘Alles wat van waarde is, is kwetsbaar’, zegt een inmiddels tot wijsheidswoord ontwikkelde uitspraak. En met wat kwetsbaar is, ga je behoedzaam om. Als met iets heiligs, zo voegen we eraan toe. In die zin zijn waarden heilig. Dat zijn wij, moderne westerlingen, ook wij christenen, goeddeels kwijtgeraakt. Ik las eens een verhaal – ik meen bij Abel Herzberg – over een vrome rabbi in het concentratiekamp die, hoewel uitgemergeld van de honger, op een dag de schamele mok met soep weigert. Hij ziet namelijk in de waterige drab een paar stukjes paardenvlees drijven. De Thora zegt dat het verboden is het vlees van paarden te eten. ‘Waarom toch, ook hier bij deze honger?’, zo vraagt een verbijsterde medegevangene. ‘Omdat er verschil is’, antwoordt de rabbi. Dat is het. Wat van waarde is, wissel je niet in. Het is je heilig. Waarden zijn verankerd in dat wat alles verbindt, de religie. Daarom gelden ze, zelfs in het concentratiekamp. Dat geeft een onmiskenbare waardigheid aan het menselijk bestaan, zelfs of juist onder onmenselijke omstandigheden.
We horen zo’n verhaal over deze rabbi met respect, maar of we het zelf (nog) kennen? En of we het zelf nog kunnen? Kenmerk van de Islam in ons midden is een sterk besef van de heiligheid van zijn waarden, geworteld als ze zijn in de religie en de gemeenschap. De ontmoeting met de Islam stelt ons westerlingen voor de vraag naar onze waarden en de heiligheid daarvan. Hebben wij waarden die ons wezenlijk heilig zijn? Dat wil zeggen, waar wij behoedzaam mee omgaan, als met iets kwetsbaars?

Waarden en religie

Hoe kunnen wij waarden leren kennen, ontwikkelen, overdragen en gestalte geven in handelen? En dan zo dat zij heilig voor ons worden en niet zomaar inwisselbaar zijn? Wij constateren zonder leedvermaak, en zonder hovaardij, een zekere onmacht bij de aanhangers van de religie der religieloosheid. En dat levert een merkwaardige paradox op in het maatschappelijke en politieke leven van dit moment. Er is door menig commentator op gewezen. Zij die tot voor kort lacherig of afwijzend reageerden op initiatieven tot een maatschappelijk debat over waarden en normen, ontpoppen zich nu als de hoeders van de moraal van de Verlichting.
Wij spraken eerder in dit artikel over ‘verlichtingsfundamentalisten’. Als een godsdienst tot minderheid wordt en haar vat op de massa dreigt te verliezen in onzekere tijden, dan is er de voedingsbodem voor fundamentalisme. Een aantal leerstellingen of ‘waarden’, losgemaakt van de voedingsbodem in de religieuze traditie, wordt met dwang opgelegd aan de rest, zo mogelijk aan allen. Zo gaat het nu bij de aanhangers van de religie der religieloosheid. Zij hebben een probleem. Hun waarden hangen in de lucht, zijn hun De vraag naar het heilige komt weer op de agendaworteling in de religie kwijt en missen een dragende gemeenschap. Dan is het antwoord al gauw culturele superioriteit en morele dwang ten opzichte van anderen. Het moet in deze te denken geven dat de oproep tot morele gelijkschakeling van moslims in het publieke domein, desnoods met dwang, komt van de kant van hen in de liberale traditie die uitdrukkelijk de christelijke religie vaarwel hebben gezegd. En de reactie is haast onvermijdelijk navenant.
Er staan waarden op het spel in onze westerse samenleving. Waarden die vrucht zijn van Athene, Jeruzalem en Rome, van jodendom, christendom en humanisme. Waarden die gemodelleerd en uitgewerkt zijn door de filosofen van de Verlichting. Ik heb geen behoefte dat laatste te ontkennen. In de religie der religieloosheid sinds de jaren ’60 van de twintigste eeuw werden ze echter losgemaakt van hun voedingsbodem. Hun legitimatie in de waarheid en hun evidentie om ernaar te handelen blijken ineens niet meer vanzelfsprekend in de ontmoeting met de zo andere waarheid en waarden van de Islam. En een religie heeft geen respect voor en daarom geen boodschap aan een samenleving en cultuur die zijn eigen waarden niet heilig acht. Dat geldt zeker voor deze religie van de Islam.
Dat is de paradox van wat nu speelt. Juist een religie, nader ingevuld: juist de christelijke godsdienst, die zijn eigen waarden kent en heilig acht, is de beste vredestichter tussen de godsdiensten. Zij kan het debat aangaan, omdat zij weet dat waarden heilig zijn. Dat weet zij van de eigen waarden. En daarom gaat zij behoedzaam, met respect, om met de waarden van de ander. En dan ook kritisch. Over en weer immers weten zij dat er wat op het spel staat. Waarden zijn heilig, maar niet onaantastbaar. Daarom is er discussie, voortdurend. Binnen de eigen religie en tussen de religies. De religie der religieloosheid lijkt daar moeilijk toe in staat. Zij neigt tot fundamentalisme.

Kerken in het waarden- en normendebat

Ik pleit dus voor een actieve rol van de kerken in het maatschappelijk debat over de waarden die heilig zijn. Ook in ons land kan een repressief klimaat ontstaan van neo-liberale zijde ten aanzien van aanhangers van religies, allereerst de Islam. De voortekenen zijn er. Dat kan gevaarlijk zijn. Waarden die heilig zijn laten zich niet weg- of onderdrukken. Ze kunnen alleen weerlegd worden, door het betere alternatief. Waarden die ons heilig zijn, moeten daarom weer verankerd en daardoor waarde-vast worden.
Daar situeren wij de inbreng van de kerken in het debat over waarden en normen. We stelden immers eerder in dit artikel dat beide vragen samenhangen, het debat over waarden en normen en het debat over vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst. In het debat over de grens tussen vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst komt het aan op de vraag naar het gesprek over waarden die ons over en weer hoog zitten.
Daar heeft de kerk iets in te brengen! En dat moet zij niet nalaten. Waar ik dan aan denk, verwoordden diverse artikelen in onze jaarserie: het ‘meer dan het gewone’ waar Govert Buijs hetDe theocratie is toekomst in zijn artikel over heeft, de betekenis van de ascese bij Noordmans en de herwaardering van het puritanisme met zijn nadruk op de heiliging als vorming van het goede, Gode welbehaaglijke, leven. Ik volsta hier met een enkele aanduiding.
De kerk leeft uit het Evangelie van kruis en opstanding. Daaraan ontspringen eigensoortige waarden die diep in het aardse leven ingrijpen. Misschien wel daarom dat die zogenaamde ‘evangelische waarden’ als het erop aan komt onze deugden, ook de waarden van de Verlichting, overstijgen en doorkruisen. We denken daarbij aan de rechtvaardiging van de goddeloze, de verzoening als levensfundament, het offer als vrije keuze en de zelfverloochening of zelfbeperking als vormgeving van het goede leven. Deze gerechtigheid van het Koninkrijk Gods is Umwertung aller Werten én (levensvoor-)waarde tegelijk. Toegespitst op het maatschappelijk en politiek debat, de eigen waarden die de kerk in dat debat kan inbrengen lichten op in het spanningsveld tussen deze gerechtigheid van het Koninkrijk Gods en de gegeven bestaanswerkelijkheid in deze wereld. We maken dat nog concreet aan de hand van twee concretiseringen, mede gekozen in dit debat tussen westers verlichtingsdenken en Islam.

De ‘eigen inbreng’ - ethiek van de pelgrimage

Misschien is de belangrijkste ‘waarde’ die de kerk inbrengt wel het besef van die spanning zelf. De kerk weet van de spanning tussen de aardse en de hemelse stad. Die vallen niet samen en mogen ook niet samenvallen. De theocratie is toekomst. De kerk weet dat. Deze ‘waarde’ heeft de kerk zich soms met moeite eigen gemaakt, maar die waarde staat op het spel in het debat met de Islam. In deze waarde ligt het fundament om missionair kerk te zijn en tegelijk geweldloos om te kunnen gaan met pluraliteit en pluriformiteit.
Maar deze zelfde spanning tussen deze en de toekomende wereld legt ook een kritische waarde in de moderne, sterk tot hedonisme geneigde cultuur van de individuele zelfontplooiing. De kerk weet van het ‘onderweg zijn’. Zij leeft de pelgrimage. Haar ethiek is die van de pelgrim. Het geloof dat wij hier geen blijvende stad hebben, maar onderweg zijn naar Gods Toekomst, stempelt onze verhouding tot het leven, tot de dood, tot bezit, tot al Ethiek der kerk is die van de pelgrimwat goed is, waar en schoon. Die verhouding verliest zijn al te grote directheid. Voor wie het leven Christus is en het sterven, in een toegespitste zin, winst, die heeft een andere verhouding tot het leven en de dood. Wie bezit als niet bezittende, heeft een andere verhouding tot het beheer van de aardse goederen. Wie weet dat alle dingen hun tijd hebben en dat er daarom een tijd is om te omhelzen en een tijd om af te zien van omhelzen (Prediker 3 vers 5), die heeft een andere verhouding tot de uitleving van de seksualiteit. Zo kunnen we doorgaan. De verhouding tot de dingen van deze wereld staat voor de mens die onderweg is onder het teken van de vrijheid om te begrenzen. Dat sluit het genieten van de aardse goederen niet uit, maar kwalificeert dat juist. [1]

De ‘eigen inbreng’ – inkleuring van het eigen perspectief

Wat we zojuist deden ten aanzien van de spanning tussen de twee rijken als ‘waarde’ die op het spel staat in het debat tussen Islam en christendom ten aanzien van de verhouding van kerk en staat en als ‘waarde’ die ook op het spel staat binnen de moderne, westerse levensinvulling - datzelfde kunnen en moeten wij doen bij andere grondwoorden uit het Evangelie. We noemden er zojuist al enkele. De rechtvaardiging van de goddeloze brengt met zich mee een heel eigen kijk op solidariteit en gemeenschapsvorming. Wie de rechtvaardiging van de goddeloze verstaat, sluit principieel geen mensen uit van toekomst. De notie van de plaatsbekleding en het offer als vrije keuze ten dienste van de ander in de nood geeft een geheel andere kijk op de ruimte waarin mensen samenleven. Zo kunnen we doorgaan. De eigen inbreng van de kerken in het debat over waarden die heilig zijn is gelegen in het leren kijken naar de dingen vanuit dit van Gods kant geschonken perspectief.

Kortom en afsluitend, de kerk heeft het een en ander te melden als het gaat om de vraag naar het goede (samen-) leven. Het wordt weer tijd om dat vrijmoedig te zeggen. Je moet inderdaad naar de kerk = de ontmoetingsplaats van Woord en leven, om een goed mens te worden.

  1. Onder dat perspectief of onder die belofte staan alle geboden in de Thora, die zeggen de tienden te geven, de hoeken van het land niet te maaien, maar te laten staan voor de armen, het sabbatsjaar en jubeljaar te houden, etc. Wie die geboden houdt, komt niet tekort. Wie geeft, ontvangt.