Van norm naar bron

De Reformatie in het zelfverstaan van het Nederlandse protestantisme
Hoe gaan Nederlandse protestanten met hun verleden om? Welke betekenissen kennen zij toe aan personen en gebeurtenissen die - in elk geval in vroeger dagen - nauw in verband werden gebracht met de identiteit van het Nederlandse protestantisme? Wat voor beelden hebben hedendaagse protestantse christenen van, bijvoorbeeld, de Reformatie, Luther en Calvijn? Er zijn tenminste twee redenen om deze vragen te stellen. De eerste luidt, dat historische beeldvorming doorgaans een goed inzicht biedt in hoe mensen zichzelf en hun toekomst interpreteren.

De manier waarop over het verleden wordt gesproken (of gezwegen), zegt iets over de zelfbeelden, de wensen en de angsten van mensen in het heden. Maar ook het omgekeerde is waar. Als het ‘nu’ verandert (door sociale, politieke, religieuze of andersoortige transities), verandert doorgaans ook de manier waarop mensen zich op ‘toen’ beroepen [1].

Nu we zien hoe de kerkelijke kaart van Nederland in beweging is – denk aan de recente kerkfusie en -scheuringen, maar ook aan wat ‘ontzuiling’ en ‘evangelicalisering’ wordt genoemd – loont het, denken wij, de moeite na te gaan welke rol de beeldvorming van het verleden in deze beweging speelt. Want als beelden van ‘toen’ verknoopt zijn met visies op ‘nu’, zou het heel goed kunnen dat een onderzoek naar historische representaties een indruk geeft van wat vaak niet hardop wordt uitgesproken: hoe mensen hun kerkelijke situatie ervaren en wat zij het Gebot der Stunde vinden.

In de tweede plaats vermoeden we, dat een onderzoek naar het functioneren van historische beeldvorming een verandering kan blootleggen in de betekenis die protestanten toeschrijven aan historisch denken als zodanig. Op een enigszins abstract niveau zou je kunnen zeggen dat het Nederlandse protestantisme in de negentiende en vroege twintigste eeuw uitblonk in het aanwijzen van overeenkomsten tussen ‘toen’ en ‘nu’ (bijvoorbeeld door Calvijn een pleitbezorger te noemen van dezelfde ‘beginselen’ waarnaar neo-calvinisten in 1900 hun leven dienden te richten). Dit was nodig omdat, in een snel moderniserende wereld, de alledaagse ervaring steeds minder steun leek te bieden aan het idee dat verleden en toekomst in een zinvol verband staan [2].

Onze hypothese luidt, dat deze manier van denken het Nederlandse protestantisme nog lang heeft gestempeld, maar vanaf de jaren 1960 door steeds grotere groepen protestanten als implausibel werd ervaren – waarschijnlijk doordat de spanning tussen ‘ervaringsruimte’ en ‘verwachtingshorizon’ te groot werd om door historische constructies te kunnen worden overbrugd. Het gevolg was dat, voor hen althans, het verleden op een minder dwingende, minder normerende manier dan voorheen ging functioneren. Zou het waar zijn dat dit verschijnsel zich inmiddels ook in orthodoxe flanken van het protestantisme voordoet? Begint ‘continuïteit met het verleden’ inderdaad een kleinere rol te spelen in het zelfverstaan van orthodoxe protestanten?

Hervormingsdag

Bij wijze van case study gaan we in het onderstaande na hoe Nederlandse protestanten vandaag de dag omgaan met wat dikwijls hun founding event wordt genoemd: de Reformatie. We doen dat niet – hoewel het had gekund – door te onderzoeken hoe in Nederland het theologisch Reformatie-onderzoek wordt beoefend. Evenmin analyseren we hoe in christelijke schoolboekjes over de Reformatie wordt gesproken of wat kerkgangers van de Hervorming weten en vinden. Liever concentreren we ons op wat er rond de afgelopen ‘hervormingsdag’ (31 oktober 2004) gezegd, gezongen en geschreven werd over de zestiende-eeuwse vernieuwing van het kerkelijk leven in Europa. Wat kregen gemeenteleden voorgeschoteld in hun kerkblad? Wat klonk er vanaf de kansel en de orgelgalerij? Op welke manieren heetten de reformatoren een voorbeeld voor vandaag?

Nu was 31 oktober 2004 een enigszins atypische hervormingsdag, omdat talloze kerkelijke gemeenten, op instigatie van het Nederlands Bijbelgenootschap, deze zondag aangrepen voor een presentatie van de nieuwe bijbelvertaling. Voor ons onderzoek was dit echter niet per se nadelig. In het geval er predikanten waren die met de jaarlijkse Reformatie-herdenking wat in hun maag zaten, hadden deze in de NBV namelijk een geschikte aanleiding om dit jaar over iets anders dan Luther en de Wartburg te spreken. Zouden we mogen hopen dat hierdoor de factor ‘gewoonte of bijgelovigheid’ in toom gehouden werd?

Volledigheidshalve merken we op, dat de manier waarop wij ons materiaal hebben verzameld geen aanspraak maakt op wetenschappelijkheid. Simpel gezegd is onze aanpak neergekomen op het inschakelen van zoveel mogelijk familieleden, vrienden en kennissen, die ons naar hun beste kunnen hebben voorzien van krantenartikelen, knipsels uit kerkbladen, cassettebandjes van kerkdiensten en ooggetuigenverslagen van ‘samenzangavonden’ [3]. Wel hebben we er naar gestreefd materiaal uit alle kerkverbanden bijeen te garen, in de hoop een representatief beeld te krijgen van hoe de Reformatie rond 31 oktober 2004 werd herdacht.

Appeltaart

Er vindt een ‘minirevival’ van Reformatie-herdenkingen plaats, schreef Trouw een paar jaar geleden. ‘Gewone’ hervormden en gereformeerden zouden ontdekken wat hun orthodoxe broeders en zusters allang wisten: dat het zinvol is om jaarlijks, rond 31 oktober, terug te blikken op de Reformatie. De aanleiding hiervoor? Een toenemende behoefte aan tradities, meende één van de geïnterviewden. Een poging onze gezamenlijke wortels te vinden, zei een ander, verwijzend naar de PKN-in-wording [4].

Of deze verklaringen toereikend zijn, valt te bezien. Vast staat dat Reformatie-herdenkingen anno 2004 over de hele breedte van kerkelijk Nederland werden belegd. Voorop gingen de lutheranen, met hun lange hervormingsdag-traditie. Ze aten appeltaart – een speelse verwijzing naar Luthers apocriefe boompje – bekeken hier en daar een Luther-film en ontmoetten in Amsterdam een heuse Luther look alike, die gekleed in monnikspij over zijn bijbelvertaling vertelde (‘Kritiek kreeg ik ook, met name van de calvinisten in Nederland – die hebben daarom de Statenvertaling gemaakt’).

De nazaten van deze calvinisten, verenigd in PKN-gemeenten van bondssignatuur en kerken getooid met de naam gereformeerd, organiseerden dikwijls ‘gezamenlijke’ Reformatie-diensten. Zulke samenwerking vond met name plaats tussen PKN (hervormd) en CGK alsmede tussen CGK en GKV.Historische beeldvorming laat zien hoe mensen zichzelf interpreteren Het samenwerken van oud-gereformeerden en hersteld hervormden in Papendrecht was bijzonder, want evenmin als de Gereformeerde Gemeenten in Nederland waren de Oud-Gereformeerde Gemeenten uitbundige Reformatie-herdenkers. Meer aandacht kreeg de Reformatie in de Gereformeerde Gemeenten, doorgaans tijdens zondagmorgendiensten. Daarnaast belegde de jeugdbond van dit kerkverband diverse ‘hervormingsavonden’.

Zulke avonden lijken kenmerkend voor hoe 31 oktober in de reformatorische zuil werd herdacht. Op www.tijdenplaats.nl (‘agenda voor de gereformeerde gezindte’) vonden we een twintigtal orgelconcerten en samenzangavonden gewijd aan de Reformatie, alsmede een SRB-bezinningsavond met ‘na afloop mogelijkheid [tot] zingen bij het orgel’. Een reformatorische reisorganisatie belegde zelfs een tweedaagse ‘samenzangreis naar Lutherstad Worms’ (‘met elkaar psalmen en gezangen zingen die in het teken staan van Hervormingsdag’). Opvallend afwezig waren de Bach-cantates, met name BWV 80, die elders in de kerk frequent werden uitgevoerd.

‘Eigenlijk doen we nooit aan hervormingsdag’, verwoordde PKN-predikant B. de Wit het gevoelen van menige remonstrantse, doopsgezinden en ‘doorsnee’ hervormde gemeente. ‘Het is dat 31 oktober dit jaar weer eens op een zondag valt. Anders waren we er niet voor naar de kerk gegaan.’ Een tweede aanleiding was, zoals gezegd, de NBV: in een dienst rond bijbelvertalingen lagen associaties met Luther en het sola scriptura voor de hand. Voor zover buiten de gereformeerde gezindte een ‘minirevival’ plaatsvond, zou deze echter ook ingegeven kunnen zijn door een verandering in het ‘herdenkingsdiscours’ – een verandering die we in het onderstaande hopen bloot te leggen [5].

Sappige citaten

Wat herdachten Nederlandse protestanten op 31 oktober 2004? De Reformatie, inderdaad, maar dat was een veelomvattende beweging, waarin verschillende accenten gelegd kunnen worden. Over de hele linie was Luther met zijn sappige citaten en sprekende verhalen het populairst. Gerelateerd aan de presentatie van de NBV kwam Luther in 2004 vooral als bijbelvertaler uit de verf. Calvijn werd slechts incidenteel herdacht – tot ergernis van ds. A. Moerkerken, die ‘zijn’ Gereformeerde Gemeenten voorhield ‘dat wij behoren tot het gereformeerd protestantisme en niet tot het luthers protestantisme’ [6].

Liever dan specifiek over Calvijn te spreken, combineerden diverse PKN-gemeenten hun Luther-herdenking met Allerheiligen. ‘[W]ij staan immers op de schouders van hen die ons zijn voorgegaan’, motiveerde de Adventskerk in Assen deze dubbele plechtigheid. Ook een drievoudige combinatie van hervormingsdag, Allerheiligen en Allerzielen kwam voor. ‘Dit lijkt een veelheid van feesten, maar het kunnen ook verschillende aspecten van hetzelfde thema zijn: hoe communiceren we de boodschap van het evangelie die ons vanuit het verleden op velerlei wijzen is overgeleverd vandaag met elkaar’ (Regenboog-gemeente Leiden). In HW Confessioneel werd 31 oktober zelfs samengenomen met dankdag, 11 november (de naamdag van Martinus van Tours) en de zondag van de voleinding [7].

Object van herdenking was in deze kringen dus niet zozeer Luther of de Reformatie, maar de lange stoet geloofsgetuigen wier voetstappen wij, contemporaine gelovigen, hebben te drukken. ‘Samen met al de heiligen’ betekent ‘met Thomas van Aquino, met Ambrosius en Gregorius, (…) met Luther, Zwingli en Calvijn, (…) met allen die in wetenschap, woord, kunst en muziek Uw heil hebben willen verkondigen’ (Oecumenische Gemeenschap Leiden).

Antipapisme

Thomas tijdens een Reformatie-herdenking – dat is wennen voor wie gewend was ‘Rome’ en ‘Reformatie’ tegen elkaar uit te spelen. Klonken op 31 oktober nog anti-roomse geluiden? Menige voorganger zei, ietwat verontschuldigend, de hervormingsdag niet te willen associëren met militant antipapisme – waaruit indirect blijkt dat de herinnering aan typisch protestantse ‘toogdagen’ nog niet verdwenen was. Historicus Fred van Lieburg bracht Reformatie-herdenkingen zelfs zo rechtstreeks met antipapisme in verband, dat hij ze in de huidige kerkelijke situatie als ‘een beschamend ritueel’ ervoer [8].

Kritiek op de rooms-katholieke christenheid was in 2004 echter vrij zeldzaam. Ds. M. Karens (GG) vergeleek Efeze ten tijde van Paulus met ‘Rome en zijn aflaathandel’, terwijl een periodiek in hetzelfde kerkverband tegen ‘samengaan met de valse kerk van Rome’ waarschuwde [9]. In De Waarheidsvriend sprak ds. J. Harteman over de ‘diepe kloof tussen Rome en de Reformatie’ en op de EO-site meende iemand dat de paus ‘nog steeds’ op heerschappij belust is [10]. Maar daar bleef het bij: naar andere voorbeelden hebben we vergeefs gezocht. De hervormde ds. M.A. Smalbrugge was blijkbaar een tolk voor velen toen hij zei: ‘wij moeten de moord- en strijdlust voorbij zijn’.

Ook rooms-katholieken scheen deze lust vergaan. Het gebed om bekering ‘van onze dwalende broeders en zusters in Nederland’ – ooit goed voor ‘100 dagen aflaat, eenmaal daags te verdienen’ – had allang plaats gemaakt voor de bede dat ‘de zichtbare eenheid van de Kerk concreter wordt door betere wederzijdse kennis’ (aldus de Witte Paters en Zusters).

Gekrookt, geknakt

Actueler dan de breuk met Rome waren de scheuren en barsten in de protestantse wereld. Het meest uitgesproken waren de ‘nieuwe’ vrijgemaakten, die hun recente afscheid van de GKV beleefden als een voortzetting van de ‘Grote Reformatie’. ‘Het is heel bijzonder om daaraan terug te denken nu we zelf een reformatie meemaken. (…) [D]eze eerste Hervormingsdag na het begin van de nieuwe vrijmaking mag ons er best weer bij bepalen dat ook onze vrijmaking het werk van de Here is.Wat herdachten Nederlandse protestanten op 31 oktober 2004? Hij heeft door zijn Geest de gehoorzaamheid en het geloof in ons gewerkt. Dezelfde gehoorzaamheid die Hij schonk aan dr. Maarten Luther. Hetzelfde geloof dat Hij werkte in Luther. Dat verbindt ons vandaag heel sterk met deze reformator. (…) En die Gereformeerde Kerken, met dat nieuwe begin in de zestiende eeuw, die mogen wij nu voortzetten.’ [11]

Elders wogen verdriet en pijn het zwaarst – soms om kerkverlating en geesteloosheid in het algemeen, soms heel specifiek om wat er in de laatste fasen van het SOW-proces was voorgevallen. Somber schreef PKN-predikant W.P. van der Aa dat hij geneigd was 31 oktober ‘door te spoelen’. ‘Overslaan die feesten en partijen van Vaste Burchten en daverende orgels en dito sprekers. Waarom? Heel persoonlijk: omdat ik gekrookt, geknakt achterbleef waar anderen hersteld verder gaan. Omdat de gereformeerde oecumene kerkelijk verder weg is dan ooit. Ik snap er werkelijk niks van. Ik durf niet mee te “dansen”.’ [12]

Ook volgens L. Solleveld was er een wond geslagen ‘die te vers is dan dat ze door een gezamenlijke hervormingsdienst kan worden geheeld’. Maar de hervormde ouderling uit het gescheurde Monster vond troost bij Luthers meditatie over Psalm 118. De Reformatie-herdenking, merkte hij op, ‘zet ons (…) op het spoor van het gepredikte Woord. En daar bouwt, naar de 118de Psalm, de Heere God Zijn Kerk: ons houvast in deze moeilijke dagen!’

De PKN-problematiek speelde niet alleen in kringen van de Gereformeerde Bond. ‘Als ik zware broeders hoor praten over de verschrikkingen van homoseksualiteit en over de aan de man ondergeschikte positie van de vrouw’, zei Els Boon (ELK Stadskanaal), ‘dan vraag ik me eerlijk gezegd ook wel eens af wat ik nog in de kerk doe. We zitten nu immers in hetzelfde kerkgenootschap.’

Nieuwe scheuren deden de oude niet vergeten. Zo dankte de vrijgemaakte Koningskerk in Zwolle voor de ‘kleine gereformeerde oecumene’ (samensprekingen CGK-GKV). Ook de NGK van EO-directeur Ad den Boer sprak over overbrugging van grenzen: ‘Waar wij geneigd zijn eigen (nationalistische of andere) groepen en hokjes te vormen en die af te grenzen van de rest die er niet bij mag horen, zet God ons in een wereldwijde gemeenschap van al Zijn kinderen.’

Patronen

Als we de preken en kerkbodestukjes nader analyseren, valt in alle verscheidenheid een tweetal patronen te ontwaren. In sommige kringen werden namelijk relatief eenduidige antwoorden gegeven op de vragen (1) hoe exclusief het voorbeeld van de Reformatie is en (2) in hoeverre de Reformatie mag worden gehistoriseerd. We zullen zien dat de antwoorden op deze vragen een significant verschil aan het licht brengen tussen het herdenkingsdiscours in de reformatorische zuil en dat daarbuiten.

(1) In de Gereformeerde Gemeenten en verwante kerken stond de leer van de Reformatie centraal. Deze leer, aangeduid met de bijbelwoorden ‘uit genade zijt gij zalig geworden’, heette genoegzaam en ‘af’ – het kwam er slechts op aan, deze leer in het persoonlijk leven toe te passen. ‘Nu zijn wij de nazaten van de Reformatie en noemen wij onze krant en onze scholen en onze stichtingen allemaal reformatorisch’, zei ds. Karens in de Rotterdamse Boezemsingel-kerk. ‘Maar vraag u nou eens af: is dat nou alleen de naam of mogen wij iets kennen van die zielsworsteling van Luther? Mogen wij iets kennen van die vrije genade van dat geloof? Delen wij in de zaken van de Reformatie? Kennen wij iets van die wonderlijke daden? Als wij vandaag gedenken hoe de Heere voor dezen, in 1517, 1618-1619, 1834 en 1907, die leer van vrije genade nog heeft gelaten tot op deze dag. Maar ga nou eens voor jezelf onderzoeken, mag ik daar nou iets van kennen? Mag ik daar nou iets van beleven?’

Zo normerend was de leer van de Reformatie uiteraard niet voor protestanten die hervormingsdag met Allerheiligen lieten fuseren. Maar ook in orthodoxe gemeenten buiten de reformatorische zuil heette de Reformatie geen exclusief voorbeeld. ‘Zo zijn er telkens mensen geweest, die door het Woord van God in beweging kwamen. Maarten Luther bijvoorbeeld’, zei de christelijke gereformeerde ds. G. Huisman. PKN-predikant H.C. Marchand wees uitdrukkelijk op Bonifatius, ‘zonder wie we het evangelie nooit zouden hebben gehoord’. In deze benadering is de Reformatie geen exclusief exempel, maar één voorbeeld onder vele. Het gaat niet om de Reformatie als zodanig, maar om iets wat de reformatoren, net als zovele anderen, probeerden te verwoorden – genade van Godswege, een evangelie voor zondaren of een ‘aangeraakt worden door het Woord’.

(2) Een exclusieve voorbeeldfunctie van de Reformatie laat zich moeilijk rijmen met een historische kijk op wat er in de zestiende eeuw gebeurde. In kringen van de Gereformeerde Gemeenten viel daarom weinig te vernemen over de sociale, culturele en politieke condities waaronder de Reformatie plaatsvond. Evenmin leek aandacht te bestaan voor het historische onderzoek naar Luther-legenden als de Turmerlebnis, de Thesenanschlag en het fameuze ‘Hier sta ik, ik kan niet anders’. Zulke hele en halve legenden werden in streng-reformatorische kringen zelfs vaker verteld dan elders.

Daarentegen sprak kandidaat J.H. Visser (PKN) openlijk uit dat wij ‘toch wel in een heel andere tijd’ leven dan Luther. De vrijgemaakte ds. J.W. Roosenbrandt hield een keurig historisch betoog over het humanisme, het gebruik van de volkstaal en de drang tot educatie als ‘golven waar de Reformatie op surfte’. Bijgevolg werd de Reformatie iets van vroeger: ‘Op Hervormingsdag zien we terug op wat God in de geschiedenis gedaan heeft’ (ds. M.D. Geuze, PKN).

Deze uiteenlopende herdenkingsvertogen kunnen wellicht getypeerd worden als respectievelijk een norm- en brondiscours. In de eerste benadering geldt de Reformatie als exclusieve norm en dienen hedendaagse gelovigen zich te voegen naar wat Luther en Calvijn hebben geschreven. In het tweede geval fungeren de reformatoren meer als bronnen van inspiratie, als bemoedigende geloofsgetuigen die misschien dieper hebben geschouwd dan andere, maar niettemin geen aanspraak kunnen maken op exclusieve voorbeeldfuncties. Terwijl het normdiscours een dwingend verband legt tussen de identiteit van de kerk nu en die van Wittenberg of Genève, wordt de manier waarop het brondiscours ‘nu’ met ‘toen’ in verband brengt meer gekenmerkt door keuzes en ‘aangesproken weten’.

Beginselvast

Waar komt dit onderscheid tussen norm en bron vandaan? Historisch onderzoek naar 31 oktober-vieringen in Nederland wijst uit, dat het normdiscours nog maar zo’n honderd jaar oud is [13]. Toen Nederlandse protestanten in 1817 voor het eerst en masse de Reformatie herdachten, was zo’n norm nog goeddeels afwezig. Het ‘derde eeuwfeest’ gold als een oecumenische dankstond voor al het goede dat de Hervorming had gebracht. Na de aprilbeweging van 1853 drong de notie van het ‘protestantse Nederland’ naar voren. Normdiscours rond Reformatie is pas 100 jaar oudReformatie-herdenkingen werden gekoppeld aan jubilea van ‘vaderlandse’ gebeurtenissen als de vrede van Münster en aangegrepen om ‘zwakken’ in de protestantse gelederen te ‘wapenen tegen de verleidingen van Rome’s proselytenmakers’. Dit tweede interpretatieschema kwam echter met het eerste overeen voor zover het de Reformatie niet als (bijna) boventijdelijke norm, maar als historische erfenis opvatte.

Pas in 1917, onder de grauwe sluier van de Eerste Wereldoorlog, verscheen de Reformatie in veel 31 oktober-speeches als een ‘beginsel’ waarnaar mensen hun leven konden richten. Typerend was het Reformatie-nummer van Stemmen des Tijds, dat de relevantie van Luther en Calvijn voor ‘alle terreinen des levens’ probeerde aan te tonen. Terwijl de gereformeerden van 1886 de ‘reformatie der kerk’ als een daad van trouw aan het reformatorisch beginsel interpreteerden, vonden de pleitbezorgers van het interkerkelijke fonds Pembaroean dat het ‘geheel op de lijn der Hervorming’ lag de ‘opheffing en ontwikkeling van jeugd en jongelingschap in onze Overzeesche gewesten’ te steunen. Zelfs de Vereeniging voor Sociaal-Anarchistische Actie zag in Luther – een man die tegen het kerkelijke bestuur gerebelleerd had – niet primair een historische figuur, maar een inspirerend beginsel.

Waarom vonden de Reformatie-herdenkers in 1917 deze beginselen zo belangrijk? Een oppervlakkig antwoord luidt, dat ‘beginselen’ pasten in het vocabulaire van bevolkingsgroepen die in een geleidelijk pluraliserende samenleving behoefte hadden aan levensbeschouwelijk houvast. In een tijd waarin iedereen ‘beginselvast’ wilde zijn, lag het voor de hand dat protestanten de Reformatie voorstelden als een belichaming van zuivere christelijke beginselen. Daarmee is echter nog niets gezegd over de historische dimensie van het beginselvertoog: waarom waren protestanten er in 1917 zo op gebrand ‘zonen der Reformatie’ te heten?

Zoals gezegd heeft Reinhart Koselleck geopperd dat continuïteit met het verleden een belangrijke waarde werd, toen mensen door tal van snelle maatschappelijke veranderingen hun ‘ervaringsruimte’ en ‘verwachtingshorizon’ niet meer bijeen konden houden. Wilde hun ervaring van historiciteit – of besef dat de wereld in verandering is – niet resulteren in een gevoel van existentiële verlorenheid, dienden verleden, heden en toekomst op een andere dan strikt historische wijze op elkaar betrokken te worden. Het expliciete beroep op het verleden, dat zo kenmerkend is voor de vele neo-bewegingen rond 1900, kan begrepen worden als een poging houvast te vinden in het ‘ruisen van de tijd’.

Zo’n houvast kwam tot stand door bovenhistorische overeenkomsten te construeren tussen ‘toen’ en ‘nu’ – bijvoorbeeld door te stellen dat ‘de zaak waarvoor wij staan’ dezelfde is als die van mensen in het verleden. De twintigste-eeuwse lotgevallen van de neo-bewegingen laten overigens zien, dat deze constructie slechts plausibel was zolang de spanning tussen ervaringsruimte en verwachtingshorizon niet té hoog opliep. Toen discontinuïteit met het verleden een steeds alledaagser ervaring werd, kwamen accolades om heden en verleden onder steeds zwaardere druk te staan – met als gevolg dat zulke constructies sindsdien nog slechts plausibel zijn voor mensen die in staat zijn hun ervaring van discontinuïteit te betomen [14].

Als deze enigszins abstracte redenering hout snijdt, kunnen we verklaren waarom de Reformatie vandaag de dag juist in de reformatorische zuil als norm wordt ervaren, terwijl andere protestanten – van orthodoxe bonders tot uitgesproken oecumenici – met dit normdiscours inmiddels moeite hebben. Beide groepen vertonen namelijk een sterk uiteenlopende mate van culturele participatie. In de reformatorische zuil bestaat een relatief geringe openheid voor wat kortweg ‘de moderne cultuur’ heet. Wat men daarvan principieel ook mag denken, het is duidelijk dat ervaringsruimte en verwachtingshorizon daardoor op een minder gespannen voet kunnen staan dan daarbuiten doorgaans het geval is. Want hoe groter de vertrouwdheid met het seculiere wereldbeeld dat in het Westen dominant is, des te lastiger is het de eigen tijd in een zinvol verband te brengen met de zestiende-eeuwse Reformatie.

Onze suggestie is daarom dat de manier waarop ‘toen’ en ‘nu’ in de late negentiende eeuw aan elkaar werden geregen, voor protestanten binnen de gereformeerde gezindte stricto sensu nog fungeert als een adequaat middel om de spanning tussen ervaringsruimte en verwachtingshorizon beheersbaar te houden. Overgang naar brondiscours gevolg van culturele participatieDaarbuiten is, ten gevolge van een intensievere ervaring van de moderniteit, deze strategie inmiddels implausibel geworden. Een ahistorische identificatie van ‘toen’ en ‘nu’ heeft in deze kringen plaatsgemaakt voor het besef dat ‘toen’ en ‘nu’ wel uit dezelfde bronnen kunnen putten, maar – om de beeldspraak even te vervolgen – dat elk met hun eigen emmer moeten doen.

Tot slot

‘Tot een voorbeeld zult gij blijven’, zei Isaäc da Costa in 1854 tegen Guillaume Groen van Prinsterer [15]. Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor Luther en Calvijn. Maar de aard van hun voorbeeld verandert. Voor heel wat protestanten beginnen de reformatoren niet langer als exclusieve exempels te fungeren, maar als (bevoorrechte) geloofsgetuigen in een lange ‘stoet van heiligen’. In de terminologie van dit artikel zouden we kunnen zeggen, dat een normdiscours plaatsmaakt voor een brondiscours. Deze verandering heeft, voor alle duidelijkheid, niet zozeer met religieuze orthodoxie te maken als wel met de mate van culturele participatie. Niet toevallig is het normdiscours vandaag de dag nog vrijwel uitsluitend in de reformatorische zuil te vinden. Een spannende vraag is, hoe het dit normvertoog zal vergaan als de zuil zal eroderen en de ‘ervaringsruimte’ van reformatorische protestanten veel krachtiger door de ‘moderniteit’ zal worden beïnvloed. In de lijn van onze analyse valt te vermoeden, dat de Reformatie-als-norm dan onder zware druk zal komen te staan.

Begint ‘continuïteit met het verleden’ wellicht een kleinere rol te spelen in het zelfverstaan van orthodoxe protestanten, vroegen we ons aan het begin van dit artikel af. We hebben gezien dat Nederlandse protestanten op 31 oktober 2004 uiteenlopende ‘Reformaties’ herdachten en daarvoor middelen inzetten die varieerden van een discussiërende Luther look alike tot orgel- en samenzangavonden. Terwijl in de Gereformeerde Gemeenten nadrukkelijk werd gesproken over de leer van de Reformatie, toonden protestanten in andere kerkverbanden relatief meer belangstelling voor het leven achter de leer. Hoewel Reformatie-herdenkingen door menigeen nog met antipapisme werden geassocieerd, zagen we dat recente breuken in het Nederlandse protestantisme veel meer emoties losmaakten dan de oude tegenstelling van ‘Rome’ en ‘Reformatie’.

Onze belangrijkste conclusie is evenwel dat ‘continuïteit met het verleden’, opgevat als een maximale beklemtoning van de identiteit van ‘toen’ en ‘nu’, met name in een normdiscours tot zijn recht komt. Buiten de reformatorische zuil heeft dit normvertoog echter al veel ruimte moeten afstaan aan een brondiscours (de ‘nieuwe’ vrijgemaakten vormen een voor de hand liggende uitzondering). Dit lijkt erop te wijzen, dat Nederlandse protestanten hun identiteit inderdaad steeds minder in termen van continuïteit met het verleden definiëren. Niet de ‘erfenis’ van de Reformatie, maar het inspirerende voorbeeld van ‘geloofsgetuigen’ uit vroeger dagen zal in het kerkelijk denken voorop komen te staan.

Auteursgegevens:

Drs. H.J. Paul (1978) is promovendus aan de Rijksuniversiteit Groningen en redacteur van Beweging. Drs. B.T. Wallet (1977) is promovendus aan de Universiteit van Amsterdam en redacteur van Wapenveld.

 

  1. Zie bijvoorbeeld Aleida Assmann, Erinnerungsräume. Formen und Wandlungen des kulturellen Gedächtnisses (München 1999).
  2. Reinhart Koselleck, ‘”Erfahrungsraum” und “Erwartungshorizont” – zwei historische Kategorien’, in: id., Vergangene Zukunft. Zur Semantik geschichtlicher Zeiten (Frankfurt am Main 1979) 349-375.
  3. Graag betuigen we deze ‘medewerkers’ onze hartelijke dank! Citaten zonder bronvermelding zijn afkomstig uit ongepubliceerde voordrachten of online documenten.
  4. Elma Drayer, ‘”Ferme” Luther is weer ín’, Trouw (31 oktober 2002) 14.
  5. We gaan voorbij aan het frivole ‘Luther-sokken’-bericht in het NGK-blad Opbouw en de Luther-wandeltocht in Amerongen (‘Onderweg zijn ludieke rustplaatsen om even op adem te komen, zoals kerken op de route...’).
  6. A. Moerkerken, ‘De uitkomst hunner wandel’, De Saambinder (28 oktober 2004) 2-5.
  7. C. Vermeulen, ‘I love november’, HW Confessioneel (18 november 2004) 4.
  8. Marcus Wisse, ‘1517 was een mediahype’, Visie (30 oktober 2004) 5-7.
  9. Wijlen A. Snoep, ‘Meditatie’, Gomarus (3 november 2004) 1.
  10. J. Harteman, ‘Rome-Reformatie. Christus is niet gebonden’, De Waarheidsvriend (28 oktober 2004) 646-647.
  11. T.L. Bruinius, ‘In liefde en vrede’, Reformanda (3 november 2004).
  12. W.P. van der Aa, ‘Schaf Hervormingsdag maar af’, Nederlands Dagblad (2 november 2004) 7.
  13. Herman Paul, Bart Wallet en George Harinck (red.), De Reformatie-herdenking van 1917. Historische beeldvorming en religieuze identiteitspolitiek in Nederland (Zoetermeer 2004).
  14. Zie noot 2. In een studie naar de herinneringscultuur van het gereformeerde protestantisme in Nederland (1860-1960) hopen we nader in te gaan op de plausibiliteit van Kosellecks hypothese.
  15. Roel Kuiper, ‘Tot een voorbeeld zult gij blijven’. Mr. G. Groen van Prinsterer (1801-1876) (Amsterdam 2001) 10.