De capsulaire beschaving

Over de stad in het tijdperk van de angst
Lieven de Cauter

De Belgische filosoof Lieven de Cauter vergelijkt zich in De capsulaire beschaving heel even met de profeet Jona [1]. Net als Jona voelt ook De Cauter zich geroepen het naderend onheil aan te kondigen. In tegenstelling tot de profeet vertoont hij echter geen enkele behoefte deze zware taak te ontlopen. Bladzijde op bladzijde klinkt zijn klacht: ‘Het functioneren van onze samenleving zou volstrekt anders moeten zijn’. Uit het verhaal van de profeet weten we van de (gelukkig) goede afloop – De capsulaire beschaving biedt dat perspectief niet.

Het was eigenlijk de bedoeling van Lieven de Cauter, die filosofie doceert aan onder andere de architectuurfaculteit van Leuven, om een politiek van de stad te schrijven. Hij werd echter, zo schrijft hij in de proloog, door de actualiteit gedwongen een andere richting in de slaan. De Cauter is activist; actief bij de andersglobalisten. Hij gebruikt sinds 9/11 zijn publicatiemogelijkheden dan ook om het Amerikaanse regime en het kapitalistische systeem te bekritiseren. In dit boek bundelt hij zijn artikelen sinds 1995, in de verwachting dat ze bij elkaar iets zeggen over de stad en de wereld, die door ‘angst’ worden gedomineerd.

Slechts weinig publicisten weten hun afzonderlijke publicaties samen te voegen tot een meesterlijk boek. De Cauter lukt het helaas ook niet. Het boek blijft een bundel artikelen, waarin elk artikel het accent verlegt, maar uiteindelijk toch hetzelfde verhaal blijkt te zijn. Na drie artikelen weet je het wel: de continue herhaling van de klacht (die zich ook nog eens richt tegen zulke ongrijpbare instituten als de (wereld)politiek en het kapitalisme) maakt eerder vermoeid dan dat het oproept tot activiteit. Had hij zijn visie minder eenzijdig weten te maken, meer weten neer te zetten ten opzichte van en te relateren aan andere visies op ontwikkelingen in de wereld (bijvoorbeeld Huntingtons analyse van de botsende beschavingen), het praktischer weten te maken voor de lezers, dan had hij ons zeker in beweging kunnen krijgen.

Want onrustbarend is zijn signalement zeker. Het begint allemaal bij de ‘angst’ die de politieke agenda steeds meer bepaalt. Deze ‘angst’ is heel concreet geworden sinds de terroristische aanslagen van 9/11. Deze datum is echter niet het begin van deze angst. De angst komt voort uit het ‘transcendentale kapitalisme’. De Cauter doelt hiermee op het kapitalisme als vanzelfsprekendheid in onze wereld, als einde van de geschiedenis. Met dit systeem is echter de situatie van ongelijkheid een gegeven, omdat het gebaseerd is op ongelijke ruil en de accumulatie van bezit. Naast winst voor de enkeling is er altijd het verlies voor de ander. Het kapitalisme leidt daarom per definitie tot een centrum en een periferie. Een centrum dat zich verrijkt, een periferie die zal verarmen. Deze toenemende ongelijkheid roept geweld op, of beter gezegd: angst voor dit geweld. De periferie is voor het centrum een constante bedreiging: ze zouden kunnen komen en de rijkdom komen opeisen (denk aan Zimbabwe)! Deze angst leidt tot de neiging zich te verschansen en het bezit te verdedigen.

Dit zich verschansen noemt De Cauter ‘het zich terugtrekken in capsules’. Het begrip capsule ontleent De Cauter aan de Japanse architect Kurokawa die in 1964 de capsule als de architectuur van de toekomst uitriep. Met deze term doelde hij op een architectuur van de individualiteit, plaatsloosheid en mobiliteit. Zo euforisch als Kurokawa was, zo negatief is De Cauter over de capsules. De capsule is tot een tweede of derde huid om haar bewoners geworden, een bescherming temidden van de chaos en gevaar van de omgeving. Het zich terugtrekken in een capsule benoemt De Cauter negatief: een vrijwillige gevangene worden van de architectuur. Meest problematisch vindt De Cauter echter dat de capsule ten diepste neer komt op uitsluiting. Om de veiligheid te garanderen wordt ieder die enigszins vreemd is, niet in de doelgroep past of anderszins de orde zou kunnen verstoren uitgesloten, achtergelaten in de leegte die er tussen de capsules overblijft. Capsules zijn dan ook niet alleen meer de ‘mobile homes’ van Kurokawa, maar omvat bijna alles waar de mens kan verblijven: van huis tot buurt, van auto tot stadswijk. Zelfs een hele natie kan gaan werken als een beschermende capsule. Uitsluiting en insluiting gaan dan hand in hand. Wie niet hier geboren is (illegalen, vluchtelingen) en daarom krachtens geboorte geen burger van deze natie is, wordt uitgesloten én ingesloten. Uitgesloten van alle rechten die de burgers van de natie hebben en ingesloten in detentiekampen en uitzetcentra (De Cauter schrikt er niet voor terug om deze zelfs concentratiekampen te noemen. Hij heeft het boek dan ook opgedragen aan de Nigeriaanse vluchtelinge, Semira Adamu, die stikte tijdens de zesde poging haar België uit te zetten). De Cauter sluit hier aan bij een stelling van de Italiaanse filosoof Agamben. Deze zegt dat we inmiddels in een permanente uitzonderingstoestand leven. In deze uitzonderingstoestand wordt de wet en de democratie buiten werking gesteld, juist om deze wet en democratie te redden. Inderdaad is dit, wellicht met uitzondering van het permanente karakter, een herkenbaar gegeven waar we wereldwijd en ook in ons land mee geconfronteerd worden: mag onze samenleving van sommige burgers de grondrechten afpakken om bijvoorbeeld aanslagen te voorkomen? De Cauter vindt van niet. Het is mensen reduceren tot het naakte, biologische bestaan, tot wezens zonder verdere rechten. Volgens hem is de stap daarna wel erg klein om dan ook het biologisch bestaan af te pakken: het is dan moord die geen moord mag heten. Een alternatief heeft De Cauter niet, en dat is gezien de actualiteit nu echt een zwakte.

De capsulaire beschaving komt ook heel concreet tot uitdrukking in de stad van de toekomst en de organisatie van haar openbare ruimte. In zijn visie op de stad sluit De Cauter aan bij de visie van de Nederlandse toparchitect Rem Koolhaas. Deze stelt in zijn artikel ‘Generic City’ op zijn eigen cynische wijze vast dat de toekomstige steden zichzelf zo snel vernieuwen dat ze geen geschiedenis meer kennen en daarmee identiteit verliezen. Het centrum van de stad, vanouds de concentratie van alle activiteiten, boet aan belangrijkheid in, ten voordele van de (shopping)malls in de periferie van de steden. De stad van de toekomst is naar binnen gekeerd, speelt zich af in overdekte, geconditioneerde en gearrangeerde ruimten – de open, ongeorganiseerde openbare ruimte, de agora, is niet meer. Koolhaas is hier vrij laconiek over. Volgens De Cauter ziet hij echter de andere kant van de medaille over het hoofd. Buiten deze elitaire en beschermende omgevingen, deze capsules, blijft een negatieve spiraal over: als het publiek zich in de malls verschanst blijft de openbare straat en het centrum over voor hen die in de malls niet gewenst zijn en als keerzijde daarvan, als de straten slechts bevolkt worden door ‘uitschot’, dan waagt de gewone burger zich daar niet tussen. Johannesburg als de stad van de toekomst.

Het klinkt allemaal als Johannesburg, Sao Paulo of Lagos. Speelt de capsulering van de stad ook in West-Europa? Worden onze binnensteden niet juist overbevolkt door horden toeristen die zich allemaal aan de geschiedenis en het bier komen laven? De keerzijde hiervan is, zo stelt De Cauter, dat de stedelijke economie afhankelijk wordt van het toerisme. De stad zal zich moeten richten op het trekken van toeristen en dat heeft gevolgen voor de bewoonbaarheid, bedrijvigheid en leefbaarheid van de stad. Door toenemende overlast van festivals, door afnemende mogelijkheden van vernieuwing, wordt de binnenstad voor bewoners en ondernemers minder aantrekkelijk. En bovendien, typisch geval van capsulering, is er op een straat overheerst door toeristen geen ruimte voor de zwarte kanten van de grootstedelijkheid: voor het ‘gespuis’. De oude stad wordt een groot museum en dat hoort er netjes gepoetst bij te liggen: klaar voor consumptie. Het centrum wordt daarmee, volgens De Cauter, één grote ‘capsule’: een pretpark van de geschiedenis.

De Cauter is scherp in zijn analyse van Koolhaas’ tekst. Echter ook hier bevredigt zijn verhaal, door eenzijdigheid, niet helemaal en ontbreekt het weer aan alternatieven waar planologen en ontwerpers als architecten, stedenbouwkundigen hun voordeel mee kunnen doen. Kunnen de geschetste ontwikkelingen niet ook anders geïnterpreteerd worden? En zijn er niet nog heel andere ontwikkelingen in de stad? Wat, om één voorbeeld te noemen, te denken van nieuwe stromingen in de Europese stedenbouw die, na het fiasco van de modernistische stedenbouw, de straat weer als gezamenlijke en stedelijke ruimte proberen te introduceren in het stadsbeeld? Wil De Cauter aan geloofwaardigheid winnen, dan zal hij zijn sombere scenario’s toch meer moeten inpassen, relateren of afzetten tegen de andere stemmen die er in het publieke debat klinken. Wellicht kan hij zich dan ook concentreren op zijn eerdere voornemen: een politiek van de hedendaagse stad.

  1. NAi Uitgevers, Rotterdam, 2004, 208 blz., € 22.50, ISBN 90 5662 406 7.