Educating for Shalom

Essays on Christian Higher Education
N.P. Wolterstorff

Een Engelstalig boek in Wapenveld moet af en toe kunnen, omdat het gros van de lezers de Engelse taal wel machtig is, en boeken in die taal ook heel toegankelijk geschreven kunnen zijn. Zo’n boek is het laatste van Nicholas Wolterstorff, de Amerikaanse christen-filosoof van Calvin College en Yale University [1]. Twee dingen kenmerken deze recente uitgave: het is een bundel verzamelde opstellen, en het is in zekere zin deel van een tweeluik. Over beide dingen wil ik iets zeggen, omdat het eerste iets zegt over de auteur en het tweede iets over de inhoud van zijn boek.

Als docent aan twee bekende instituten voor hoger onderwijs in de Verenigde Staten heeft Wolterstorff niet alleen gedoceerd over uiteenlopende onderwerpen in de filosofie, zoals kunst, politiek, godsdienstfilosofie en hermeneutiek. Ook heeft hij bij tijd en wijle stil gestaan bij de taak van het geven van onderwijs op zich. Met name vanuit de overtuiging dat christelijk onderwijs de leerling of student er op voorbereid een leven als christen te kunnen leiden in samenleving, professie en wetenschap, kwam bij hem de vraag op: hoe doe je dat eigenlijk? Wat houdt dat in, een christelijk leven? En hoe draag je er in en door onderwijs aan bij dat een student er daadwerkelijk toe gebracht wordt zo’n leven te gaan leiden? Van die gedachtevorming doet dit boek verslag.

De kracht van Wolterstorffs werk is dat hij in staat is de invloeden en patronen te benoemen die hebben vormgegeven aan zijn eigen vorming en aan zijn eigen werk. Dat betekent dat hij terug durft te gaan naar wat zijn eigen erfgoed aan hem heeft overgedragen en waarvan hij op basis van de leidende principes durft te doordenken wat overeind blijft om door te geven aan de volgende generatie. Dit boek geeft de uitwerking en de ontwikkeling van die gedachtevorming weer doordat verschillende essays hierover uit verschillende decennia van Wolterstorffs loopbaan zijn opgenomen. Ik geef een voorbeeld.

Veel van het christelijk vervolgonderwijs is er van oudsher op gericht jonge mensen op te leiden een rol te vervullen in het Koninkrijk, zeg maar een ‘christelijke beroep’ uit te oefenen. Hij noemt dit het ‘Christian service’-model; voorbeelden zijn pastoraal werk, diaconaal werk, catechetisch werk, evangelisatie, zendingswerk, en ontwikkelingswerk. Een beperking van zo’n opleiding is dat er ook vele andere beroepen zijn waarin het christen-zijn duidelijk relevant is. Er is dan ook wat voor te zeggen binnen zo’n school het aanbod te verbreden, en daardoor verschijnen er opleidingen tot beroepen of academische disciplines die in niet alleen dienstbaar zijn aan de christelijke gemeenschap maar ook aan de bredere gemeenschap. De vraag wordt vervolgens: waartoe leidt men dan op?

Wolterstorff ontdekt dat zijn eigen opvoeding in hoge mate op gebaseerd is op de gedachte dat christelijk onderwijs leerlingen en studenten invoert in het culturele erfgoed van de mensheid, zij het vanuit christelijk perspectief. In het verlengde daarvan ligt ook de gedachte dat in het hoger onderwijs werk gemaakt moet worden van het onderzoek van dat erfgoed, vanuit christelijk perspectief. Het is belangrijk voor christelijke studenten om Plato, Machiavelli, Calvijn, en Rembrandt te leren kennen en een kritisch ja en nee uit te spreken over hun ideeën en daden. Dat bevrijdt hen ook van hun provincialistische beperktheid. Wolterstorff noemt dit het christelijk-humanistische onderwijsideaal. Het ideaal leert mensen echter vooral achteruit kijken, zo meent hij, en niet een eigen kijk op filosofie, politiek, geloof en kunst te ontwikkelen. We onderzoeken oude paden, maar geen nieuwe wegen. Herkenbaar, zo lijkt me.

Wolterstorff kwam daarnaast in aanraking met hoger onderwijs dat veel meer geënt was op het ideaal studenten in contact te brengen met de academische disciplines. Hier vond hij wel een gerichtheid op het opdoen van nieuw inzicht. Studenten worden er op voorbereid om een bijdrage te leveren aan de verschillende academische disciplines, en dat vanuit christelijk perspectief. Het neo-Calvinistsche ideaal ook de wereld van de wetenschap voor Christus te winnen heeft hier volgens Wolterstorff zeker een punt. Maar afgezien van het feit dat nooit echt heel goed werd duidelijk gemaakt hoe dat nou in z’n werk gaat, een bijdrage leveren aan een academische discipline vanuit christelijk perspectief, kreeg hij ook twijfels over de geringe betrokkenheid van dit academische discipline-model op de concrete nood, leed en onwetendheid van mensen om ons heen. Kunnen we als christenen een bijdrage leveren aan de theorievorming in de sociologie of het recht, als dat ons nog niet eens helpt iets te doen aan onrecht en armoede in ons eigen land, laat staan aan dat aan de andere kant van de wereld? Veel christelijke instellingen voor hoger onderwijs staan wat dat betreft een beetje buiten de maatschappelijke werkelijkheid. Herkenbaar?

Als we christelijke studenten willen vormen tot mensen die als christen in het leven staan, dan kunnen we ze niet maar confronteren met een grote bult theoretische informatie. We zullen hen ook tot dat gedrag moeten brengen door hen te confronteren met gewenste en ongewenste consequenties van hun gedrag (disciplinering), door hen te confronteren met voorbeeldgedrag (dat van onszelf en onze instituten!), en door hen te confronteren met de noden en vragen van hen die lijden en de structuren van onze werkelijkheid die dat veroorzaken. Christelijk onderwijs en onderzoek zullen een bijdrage moeten leveren aan de inzet van mensen voor vrede en gerechtigheid. Wolterstorff prijst dan ook de ‘liberal arts colleges’ die beroepsopleidingen beginnen, want veel beroepen die vanuit christelijk perspectief essentieel zijn voor de samenleving verdienen een gedegen voorbereiding. Noem het een shalom-model.

Let wel, Wolterstorff bepleit niet de afwijzing van het ene model ten faveure van het andere, maar hij bepleit wel een evenwicht, dat elke instelling voor hoger onderwijs en onderzoek moet bepalen aan de hand van de verantwoordelijkheid die zij voor zichzelf ziet als instituut van de christelijke gemeenschap. Hoe dit ook zij, waar het me nu om gaat is dat wat ik hier als een doorgaande gedachtegang weergeef, in het boek te vinden is in een serie bijeengebrachte papers die uit verschillende periodes van Wolterstorffs werk stammen. Het is werkelijk interessant om de ontwikkelingsgang van zo’n denker, maar ook de stappen van de argumentatie door een traditie heen te volgen.

Dat brengt me bij mijn tweede serie opmerkingen, die het karakter van het boek betreffen. Wolterstorff heeft nooit een boek gepland over het belang van onderwijs en onderzoek voor de zaak van God. Maar over laatste decennia heeft hij regelmatig gevraagd en ongevraagd geschreven en gesproken over dit onderwerp. Toen twee leerlingen van hem Gloria Stronks en Clarence Joldersma voorstelde hier een verzamelbundel van te maken, bleken er opstellen te zijn voor wel twee bundels. Althans, de beslissing viel al snel om onderscheid te maken tussen opstellen over lager en middelbaar onderwijs enerzijds, en hoger onderwijs en onderzoek anderzijds. Beide zijn vorig jaar uitgekomen. De eerstgenoemde bundel, Educating for Life, heb ik besproken in Beweging. Daarin komen, weinig verrassend, dezelfde ontwikkelingen en groei ter sprake. Zelf zie ik niet zo’n scherp onderscheid tussen Wolterstorffs behandeling van onderwijs enerzijds en hoger onderwijs en onderzoek anderzijds. Wie zijn Reason Within the Bounds of Religion heeft gelezen, die steekt nog heel veel nieuws op van dit boek. Maar wie na het lezen van Educating for Life gehoopt had op meer concrete uitwerkingen van een visie op wetenschapsbeoefening door en voor christenen, die steekt van het andere deel van het tweeluik niet meer zoveel extra op. Anders gezegd, het tweede deel voegt niet zoveel toe aan het eerste, hoewel ook het omgekeerde geldt: wie eerst het ene leest vindt in het andere waarschijnlijk niet zoveel extra’s. Maar ik beveel iedereen aan in ieder geval één van beide te lezen!

Twee opmerkingen van andere aard: in het hier besproken boek heeft de redacteur tussenkopjes toegevoegd die Wolterstorff niet in zijn originelen heeft. Ik vind dat de redacteur dat wel had mogen verantwoorden, want zoals elke auteur heeft ook Wolterstorff zijn eigen ‘ritme’ in zijn betoog. Als de redacteur vind dat hij dit mag accentueren of doorkruisen dan mag op z’n minst wel vermeld worden dat die kopjes van hem afkomstig zijn en niet van de auteur. In de tweede plaats, het andere boek, Educating for Life, in ingedeeld rond thema’s en dat is in de onderhavige bundel Educating for Shalom, helaas niet het geval. Maar liefst twintig (lezenswaardige) essays in een lange rij zouden misschien beter van een indeling voorzien kunnen worden die de lezer helpt te bepalen waartoe hij de moed moet opbrengen om zo’n imposant werk aan te vatten.

Maar laat ik eindigen met een noot ten gunste van dit boek: in dit boek staan twee sterk autobiografische essays die niet in het companion volume staan. En zeker deze opstellen lezen geweldig en geven de lezer een kijkje in Wolterstorffs keuken waarin hij filosofie aan het doen is. Zo worden we meegenomen langs een aantal scharniermomenten in zijn werk, in zijn christelijke traditie, en in zijn cultuur. En in al die dingen delen wij.

  1. Eerdmans, Grand Rapids, 2004, 300 blz., $ 25, ISBN 0 8028 2753 5.