Tussen distantie en betrokkenheid

Over constructieve en destructieve ironie
Verdragen ironie en empathie zich met elkaar? Wanneer werkt ironie afbrekend en vervreemdend en wanneer verbindend en ruimte scheppend? Wat is eigenlijk de psychologische betekenis van het gebruik van ironie? Is ironie als levenshouding een luxeverschijnsel dat het begeeft zodra er sprake is van een serieuze dreiging?

Met deze vragen bekeek ik onlangs de film La vita e bella van regisseur en hoofdrolspeler Roberto Benigni. De film vertelt van een joods gezin dat naar een concentratiekamp wordt afgevoerd op de verjaardag van het zoontje. Om zijn zoontje het vooruitzicht op de dood te besparen, stelt de vader het verblijf voor als een spel. Wie als eerste 1000 punten haalt wint een tank. Wanneer een Duitse officier een donderpreek houdt in de barak, werpt de vader zich op als zogenaamde vertaler. Door de kampregels te veranderen in spelregels zet de vader zijn zoon volledig op het verkeerde been. De vader komt om wanneer de SS vlak voor de bevrijding van het kamp zoveel mogelijk gevangenen ombrengt. Het kind overleeft omdat vader hem heeft bezworen dat je door goed verstoppen punten in het eindklassement kunt verdienen. Het kind hervindt zijn moeder. Het leven is mooi.

De werking van de film berust op ontkenning van een gruwelijke werkelijkheid. Er worden weinig pogingen gedaan tot een realistische verbeelding. Benigni is geen Spielberg die met bommen, granaten en explosies de verschrikking in beeld brengt. Ironie en humor zijn de wapens. De groteske benadering doet de onmenselijkheid van wat er in de kampen gebeurde goed uitkomen. De film ontleent zijn dramatische spanning aan het gegeven dat de leugens van de vader werken voor het kind, terwijl de toeschouwer van de film zich er pijnlijk van bewust is dat de werkelijkheid heel anders ligt [1].

La vita e bella veroorzaakte door het gebruik van ironie en humor temidden van verschrikking veel ophef. Ik vraag me af of boze reacties op de film vooral afkomstig zijn van mensen die de oorlog aan den lijve hebben meegemaakt. Voor mij werkt het gebruik van ironie hier positief uit. De vraag is of dat komt door mijn afstand tot dit lijden of door het medium film. Of voldoet het gebruik van ironie aan bepaalde criteria waardoor het voelt alsof het kan?

Functie van ironie [2]

Wat is ironie en waarom gebruiken mensen het eigenlijk? Ironie is geen emotie, maar richt zich wel op emoties. Ironie is zich op een bepaalde cognitieve manier verhouden tot dat wat raakt. Tussen de gebeurtenis en het gevoel komt ironie te staan. Psychologisch gezien lijkt ironie een middel om emoties te reguleren. Mensen reguleren emoties door het appèl van een situatie zodanig te construeren dat de situatie beter te verdragen is dan de feitelijke toestand in eerste instantie rechtvaardigt. Ze maken een defensieve taxatie van de werkelijkheid [3].

Met het reguleren van emoties is op zichzelf niets mis. Integendeel, het is een van de belangrijkste ontwikkelingsopgaven voor ieder kind. Dit reguleren kan gebeuren op een manier die met zichzelf en anderen verbindt, maar ook op een manier die van zichzelf en/ of anderen vervreemdt. Het kan opbouwen en afbreken. Met ironie kun je eveneens twee kanten uit.

Defensieve ironie vervreemdt

Om emoties te reguleren kunnen mensen een defensieve taxatie van de werkelijkheid maken. Een belangrijke vorm van defensieve taxatie is het afzwakken van de affectieve relatie van het subject met de gebeurtenis. Distantiering dus, waarbij de persoon zich wel bewust is van de schade, het verlies of gevaar, maar niet meer het gevoel heeft daar persoonlijk bij betrokken te zijn. Wanneer de afstand op een meer cognitieve wijze wordt teweeggebracht, spreekt men van intellectualisering. Iemand kan een gebeurtenis op een onpersoonlijke, afstandelijke of onschadelijke manier coderen, bewust of onbewust. Opvallend is dat ironie en ook cynisme in het vuistdikke standaardwerk van Frijda over emoties niet genoemd worden als mogelijke vormen van defensieve taxatie. Ik denk dat bepaalde uitingsvormen van doorprikken, spotten, verwarren hier wel thuishoren. De aanval is tenslotte de beste verdediging.tekort aan ernst leidt tot oppervlakkigheid Ironie stelt alles buiten zichzelf kritisch aan de kaak. Het houdt de persoon zelf buiten schot, maar de wereld in het vizier en ontmaskert deze. Doorgaans becommentariëren ironische mensen gebeurtenissen graag vanaf de zijlijn. Niet te dicht bij de impuls, blijdschap, angst, woede, verlangen. En liever nog nemen ze waar zoals een badmeester op een verhoogde stoel aan de kant van het zwembad. Zij zien wat anderen niet zien, want ontmaskeren veronderstelt analytisch vermogen en overzicht. En daar hechten ze aan. Niets vervelender dan emotionele verwarring door te grote ernst en betrokkenheid. Er wordt nooit ondubbelzinnig duidelijk of datgene wat gezegd wordt ook werkelijk gemeend is, want dat schept verplichtingen [4].

Een defensief gebruik van ironie staat op gespannen voet met ernst en oprechte betrokkenheid. Het is ironie die primair zichzelf dient. Het is ironie die teveel of te vaak afstand houdt van emoties en daardoor leidt tot vervreemding van zichzelf en de ander. Daarmee is het menselijk, wellicht soms noodzakelijk, maar niet verbindend en helend. Deze ironie wordt met name problematisch als zij tot levenshouding wordt, als zij oneindig wordt en daarmee cynisch.

Destructieve ironie ofwel cynisme vervreemdt totaal

Is ironie nog een betrekkelijk mild middel om zich te distantiëren, cynisme is destructiever. Cynisch, afgeleid van het Griekse kunikos betekent letterlijk: honds. Een cynisch mens gelooft niet in de oprechtheid of goede bedoelingen van mensen. Ger Groot verwoordt het zo: ‘Het cynisme geniet niet van het kwade als zodanig, maar van de eigen superioriteit die een naïevere mensheid verbaasd en verschrikt doet staan over een weten dat zij zelf niet bezat of dat zij had verdrongen.’ [5] De cynicus kent bij voorbaat het kwaad. En met deze drive tot ontmaskeren, de zekerheid die dit geeft, onderscheidt de cynicus zich van de pessimist. Zich niet verlatend op de wisselvalligheid van de schone schijn kan hij nooit bedrogen worden. Juist de angst daarvoor is de beweegreden van zijn wantrouwen. Hij zal nooit meer de dupe zijn van wat dan ook. Die angst voor de realiteit van het goede wortelt voor de cynicus ten eerste in het troeblerende ervan: wanneer niet alles tot het kwade te reduceren is, raakt alles aan het schuiven en is niets meer zeker. Er schuilt geheime radeloosheid onder het cynisme. Distantiëring gaat zover dat contact wordt verbroken en de vervreemding totaal is. En aangezien mensen vaak geloven dat wat het ergste is, het meest waar is, heeft het invloed.

Er is nog een tweede reden waarom het cynisme zich van het goede terughoudt en dat is de angst voor het sentiment. Ger Groot opnieuw: ‘Ongetwijfeld heeft het sentiment, binnen de kunst en daarbuiten, de goede smaak veelvuldig aangetast. Maar ook hier geldt dat het opgeven daarvan, in het geharnaste tegendeel van elke geraaktheid, een wel erg drastische manier is om dat risico te vermijden. En wat is er eigenlijk tegen sentiment op zich? Zelfs de cynicus zal moeten toegeven dat hij het sentiment niet missen kan: zijn eigen houding is er een voorbeeld van, al verbergt het zich dan voor zichzelf. Cynisme is, als vrees voor het sentiment, zelf een pathologische radicalisering van het sentiment: een angstgevoel dat leidt tot vluchtgedrag.’

De cynicus verheelt zijn eigen geraaktheid dus uit angst voor een te gecompliceerde werkelijkheid of uit gêne voor zijn eigen sentiment daarover. Je zou zelfs kunnen zeggen dat cynisme een vorm is van verdrongen betrokkenheid. Karen Horney, een post-freudiaanse psychoanalytica, die zich diepgaand en scherp heeft beziggehouden met neurotisch gedrag in relatie tot de cultuur, weet hier weg mee [6]. Zij beschrijft een afstandelijk type mens dat zijn innerlijke conflicten oplost door zich te distantiëren van anderen. Let wel, ze beschrijft hier neurotische afstandelijkheid en geen gezond mens die op zijn tijd stilte en eenzaamheid zoekt. teveel aan ernst leidt tot wanhoopAlleen als er een ondraaglijke spanning in de omgang met andere mensen optreedt en eenzaamheid vooral een middel wordt om die te ontgaan, is de wens om alleen te zijn een indicatie voor neurotische afstandelijkheid. Horney tekent een persoon die niet alleen vervreemdt van anderen, maar ook van zichzelf. Een afstandelijk type in de betekenis van Horney heeft het vermogen om met een soort objectieve belangstelling naar zichzelf te kijken. Het zijn toeschouwers. Ze blijven graag buiten schot. In de woorden van Ger Groot: ‘Ze worden nooit meer de dupe.’ En ze blijven eenzaam.

Empathie verbindt

Zowel defensieve ironie als cynisme leiden tot afstand en vervreemding. Zij verschillen in de mate waarin. Laten we eens kijken naar wat de omgekeerde beweging veroorzaakt – namelijk nabijheid en betrokkenheid – en of dat helpt om zicht te krijgen op constructieve ironie. Empathie leidt tot betrokkenheid en nabijheid. Empathie is inleven, invoelen, emotioneel kennen. Het vraagt om echtheid, nabijheid en congruentie. Het gaat om zeggen wat je bedoelt, nauw aansluiten op de boodschap van de ander en daarbij ‘timen’ en doseren. Het is vooral belangrijk gevoelens te peilen en de vraag of boodschap achter de woorden te verstaan, zoals in de dialoog van de kleine prins met de vos in het gelijknamige boek van A. de Saint-Exupéry [7]:

‘Nee, zei de kleine prins. Ik zoek vrienden. Wat betekent ‘temmen’?

Dat is iets wat tezeer vergeten wordt, zei de vos. Dat betekent ‘banden scheppen’.

Banden scheppen?

Inderdaad, zei de vos. Jij bent voor mij nog maar een jongetje dat precies lijkt op honderdduizend ander jongetjes. Ik heb jou niet nodig. En jij hebt mij evenmin nodig. Ik ben voor jou niets anders dan een vos, die lijkt op honderdduizend andere vossen. Maar, als jij mij temt, dan zullen wij elkaar nodig hebben. Jij zult voor mij uniek zijn op de wereld. Ik zal voor jou uniek zijn op de wereld.

Ik begin je te begrijpen, zei de kleine prins. (…)

Men kent slechts de dingen die men temt, zei de vos. De mensen hebben geen tijd meer om iets te kennen. Zij kopen kant en klare dingen in de winkel. Maar omdat er geen winkels zijn om vrienden te kopen, hebben de mensen geen vrienden meer. Als je een vriend wilt, tem mij!

Wat moet ik dan doen? zei de kleine prins.

Je moet heel geduldig zijn, zei de vos. Eerst ga je een eindje van mij weg zitten, op deze manier, in het gras. Ik zal naar je kijken uit een ooghoek en jij zult niets zeggen. De taal is een bron van misverstanden. Maar iedere dag zul je een beetje dichter bij kunnen gaan zitten…’

Zorgt empathie voor aansluiting, defensieve ironie doet het omgekeerde. Kenmerk van ironie is dat er juist een verschil is tussen wat gezegd en wat bedoeld wordt. Ironiseren is alleen maar mogelijk als de ironicus op veilige afstand blijft van dat wat hij wil relativeren, lachwekkend vindt of op de hak wil nemen. Pas wanneer er door empathie een identificatieproces op gang komt, doet dat hem het lachen vergaan [8].

Empathie is net als het resoneren van het ene muziekinstrument met het andere: men kan het teveel of te weinig doen. Het devies is nabij genoeg zijn om te begrijpen en niet te verminken wat de ander zegt en ver genoeg af zijn om bij te kunnen staan. Maximale nabijheid met behoud van optimale distantie noemen we dat in ons vak. Een voorbeeld hiervan beschrijft Benjamin [9]. Eens was een geliefd vorst er van overtuigd geraakt dat hij een koe was en dat hij geslacht moest worden. Avicenna, een beroemd geneesheer uit vroeger tijden, werd om raad gevraagd. Hij ging mee, sprak met allerlei mensen en kwam tenslotte bij de vorst. Deze zij alleen maar ‘boe’. Daarop zei Avicenna: ‘Inderdaad, slachten is het beste, maar u bent zo mager, we moeten u eerst vetmesten’. Daarop ging de koning weer eten. Hij kreeg de smaak te pakken en dat was het begin van zijn genezing. Empathie en ironie gaan hier samen op, goede timing en goedgekozen woorden doen hun werk. Niet te vroeg en niet te laat, niet teveel en niet te weinig.

Constructieve ironie relativeert

Constructief wordt ironie als het ingebed is in empathie. Wanneer Avicenna zoveel empathie had opgebracht dat iedere afstand teloorging, had hij enkel ‘boe’ kunnen zeggen of diep medelijdend kunnen reageren. Ingebed in empathie kunnen ironie, zelfspot en humor belangrijke middelen zijn om gezonde afstand te houden en ruimte te maken voor creativiteit en lucht in relaties en situaties. Een eerste belangrijke constructieve functie van ironie is dus: het verminderen van een teveel aan empathie teneinde adequaat te kunnen blijven handelen. Met name zeer sensitieve personen zou je dit gunnen [10]. Ironie vormt een gezond tegenwicht tegen een teveel aan (in)voelen.

Een tweede functie van constructieve ironie is gezonde (zelf)relativering. Vooral als ironie niet een negatie is van dat wat ervaren wordt, maar als het raakt aan (zelf)onderzoek en reflectie. Het behelst het besef dat de werkelijkheid weerbarstig en vaak ondoorzichtig is en dat maakbaarheid grenzen kent. Constructieve ironie herleidt tot de werkelijkheid zonder er in op te gaan. De mens kan de betrekkelijkheid van alles inclusief zichzelf ervaren zonder hieraan ten gronde te gaan. Ironie vormt een gezond tegenwicht tegen een teveel aan gewichtigdoenerij of tobberij. Om die reden heeft ironie in de psychotherapie als gesprekstechniek een plek gekregen, met name in de Rationeel Emotieve Therapie, een vorm van cognitieve gedragstherapie. Kern van deze therapie is dat niet de situatie zelf, maar gedachten over een situatie bepalen of iets erg is of niet. Therapeuten gaan een soort Socratische dialoog aan met de cliënt en dagen diens irrationele gedachten uit. Met hulp van scherpte en humor van de therapeut komt de cliënt op andere gedachten. Shakespeare was hen voor. Hij schijnt eens gezegd te hebben: ‘Het leven is een komedie voor degenen die denken, maar een tragedie voor degenen die voelen.’ Overigens komt het concept ironie niet voor in de psychologie, maar feitelijk wordt er onder een andere noemer gebruik van gemaakt.

Een derde functie die met de tweede samenhangt is lachen met als gevolg ontladen van spanning. Geregeld schuilt er humor in constructieve ironie. Ironie leidt – doordat het behoorlijk cognitief van karakter is – niet tot expressieve vreugde, maar eerder tot een verstandelijk lachen. ‘It begs for a fire and a brandy’, zeggen de Engelsen weleens. Het werkt losmakend voor de geest. Je lacht je niet kapot, zoals bij cynisme. Ironie vormt een gezond tegenwicht voor een teveel aan ernst.

Ernst en humor

Een tekort aan ernst leidt tot oppervlakkigheid. Een teveel aan ernst tot wanhoop. Hoe meer een mens tot volkomen ernst in staat is (wat niet hetzelfde is als teveel), des te hartelijker kan hij lachen. Humor zal dieper zijn en de lach meer van ganser harte als de betekenis essentiëler gebieden van het leven raakt of een teveel aan ernst aan het wankelen brengt. Humor veronderstelt een zekere aanvaarding van de werkelijkheid. Vooral bij kinderen liggen plezier, humor en lachen in de situatie dicht bij elkaar [11]. Het lachen is nog niet misvormd tot uitlachen of weglachen. Humor is volgens Kierkegaard de ontdekking van het fundamenteel menselijk tekort, maar het impliceert ook de verwachting van genade [12]. Humor blijft barmhartig, bevrijdt en werkt losmakend op een ondubbelzinniger wijze dan ironie.

Wat maakt verschil?

Het blijft evenwel moeilijk om onderscheid te maken tussen constructieve taxaties van de werkelijkheid en defensieve taxaties van de werkelijkheid. Wanneer dient ironie als gezonde relativering en distantie? En waaraan kun je merken dat ironie ingezet wordt als structurele afweer van emotionele betrokkenheid?

Tussen beide vormen van ironie is een wezenlijk verschil in motief en intentie. Bij defensieve ironie staat overleven centraal. Constructieve ironie is ingebed in empathie. Motieven en intenties zijn echter niet altijd bewust of zichtbaar. De gevolgen van ironie wel. Wat verschil maakt is de mate waarin ironie bijdraagt aan een adequate aanpassing aan omstandigheden. Als ironie de persoon in staat stelt om ondanks tegenspoed verder te gaan en evenmin de ander belemmert om adaptief te handelen, dan heeft ironie een constructief gevolg. Soms is het heel zinnig om niet teveel te voelen teneinde adequaat te kunnen handelen. Het is een misverstand dat alle dreiging en gevaar onder iedere omstandigheid gevoeld moeten worden. Dit lijkt me soms een keus, bepaald door karakter en overtuiging, maar even vaak overkomt het mensen gewoon.

Of ironie constructief of defensief is, wordt in belangrijke mate bepaald door hoe de ander het interpreteert en beleeft. Frits van Exter, hoofdredacteur van Trouw, schreef na commentaar van lezers op een bepaald artikel dat ironie een van de lastigste en gevaarlijkste stijlmiddelen in de journalistiek is omdat het zo snel misverstaan kan worden; wat speels bedoeld is kan als dodelijke ernst overkomen. De ontvanger heeft een belangrijke stem in het bepalen wat constructief en wat defensief of zelfs destructief wordt.balans tussen afstand en nabijheid verstoord Ironie wordt duidelijk schadelijk wanneer het een cognitieve instelling wordt die generaliseert naar andere contexten dan die waarom het palliatief in eerste instantie was bedoeld. Dus wanneer iemand te pas en te onpas bekritiseert en ontmaskert zonder een duidelijke adaptieve functie, zoals de badmeester die ongeacht de omstandigheden op zijn verhoogde stoel blijft zitten. Een goede badmeester komt geregeld van zijn stoel af en reikt uit waar nodig.

Cultuur en ironie

Het is opvallend dat ironie zo´n prominente plaats heeft in een tijd dat er juist een grote hang is naar authenticiteit en beleving. Bij ironie weet je immers niet waar je aan toe bent, terwijl bij authenticiteit helder is wat echt is. Bij ironie is de emotie ingehouden in tegenstelling tot de hang naar voluit willen beleven. Er lijkt soms een code van ironie te zijn waaronder echte boodschappen en verlangens naar echtheid verpakt zitten. Een code die wellicht eigen kwetsbaarheid beschermt. Ga maar na hoe moeilijk het soms is om gemeend en zonder ironie ‘ik hou van jou’ te zeggen en hoe deze zin onder beeldvorming heeft te lijden.

Er lijkt iets goed mis met de balans tussen afstand en nabijheid in onze cultuur. Enerzijds houden mensen emotioneel afstand tot dat wat kwetsbaar is of maakt. Anderzijds is er de behoefte op te willen gaan in het geheel en is er een verlangen naar kicks. Het aristotelische midden is zoek. Vervreemding lijkt me een belangrijke oorzaak voor het heen en weer schieten tussen opgaan in en afstand houden van emoties.

Een niet ironische manier om de afstand te overbruggen die de mens kan voelen tot de wereld om hem heen is het zich laven aan de ervaringen van anderen op de televisie die reëel zijn of lijken. Reality tv (Big brother, de Tokkies) is hier een voorbeeld van. De wereld is blijkbaar zo onoverzichtelijk geworden en de vervreemding slaat zo toe, dat chaos en leegte verdrongen of gevuld worden met de belevingen van anderen.

Van de weeromstuit lijkt me dat een overkill aan emoties zorgt voor een toename aan ironie. Als er teveel te voelen is aan angst, boosheid, walging etcetera, dient er ook meer weggehouden te worden. In onze technologische en harder wordende samenleving (denk aan de terreurdreiging) valt telkens meer te beleven. Ironie is een van de manieren om dit teveel aan voelen te hanteren. Daarnaast komt als gevolg van de globalisering, ondersteund door moderne media, een grote hoeveelheid nonsens en lijden de huiskamer binnen. De gemiddelde Nederlander kan er weinig mee, behalve zich verstrooien en aanschouwen. Ironie zorgt voor enige distantie tot dwaasheid en lijden waar je uiteindelijk weinig mee kunt. Naast dat er meer te voelen is, valt er ook meer te ontmaskeren. Het einde van de grote verhalen heeft een eindeloze relativering en daarmee eindeloze ironie in gang gezet.

Toch lijkt ironie als levenshouding ondertussen over zijn hoogtepunt heen. Ger Groot [13] beweert dat de ironie in de jaren zeventig en tachtig onder de columnisten van NRC Handelsblad tot bloei kwam. De filosofie van Richard Rorty werd tot nieuwe levenswijsheid gebombardeerd en vond grif onthaal als reactie op de grote woorden uit het verleden. Maar op den duur pakte die vederlichte leukigheid nogal vermoeiend uit en inmiddels is de charme er wel vanaf. Er is meer behoefte aan ernst en engagement. Sjoerd de Jong, inmiddels een post-ironisch columnist van het NRC, verklaart de afkeer van ironie uit de nieuwe behoefte aan identiteit, want hoe raak je engaged aan iets waar je ironisch over bent? Naarmate er meer dreiging van buitenaf wordt ervaren – door gebrekkige integratie van immigranten, door de opkomst van het moslimfundamentalisme of door achterblijvende economische groei – neemt de behoefte aan nationaal zelfvertrouwen toe. En dat kan een ironische omgang met de werkelijkheid verminderen. Ik vraag me af of daarmee evenredig ernst en betrokkenheid toenemen. Dat vereist weten en voelen wat van waarde is. Ik zou wensen dat emoties het effect hadden wat Martha Nussbaum aangeeft, namelijk dat ze informatie bevatten over wat waardevol is en dat in die zin emoties ons waarden leren [14]. ‘Echt kijken doe je met je hart’, zegt de kleine prins. Contact met de (A)ander evenals inhoudelijke ankerpunten zijn randvoorwaarden. Zonder deze voorwaarden neemt ironie wellicht af, maar cynisme toe, waardoor we uiteindelijk verder van huis zijn.

Criteria voor constructieve ironie

Terug naar de vraag of er criteria zijn voor een goed gebruik van ironie. Ik beantwoord de vraag naar aanleiding van La vita e bella, maar de criteria hebben een groter bereik dan de film.

1. Ironie hoeft niet de ernst van het onderwerp te vertroebelen, maar verandert wel de vorm waarin die ernst aan de man wordt gebracht.

2. Ironie is constructief wanneer deze wordt gebruikt door een insider als het om pijn en lijden gaat. De vader blijft niet buiten schot en geeft geen ironisch commentaar vanaf de zijlijn. Hij is er zelf in betrokken door de empathie met zijn kind.

3. Constructieve ironie wordt ingezet ten behoeve van iemand en is geworteld in empathie. De gruwelijke werkelijkheid wordt gemaskeerd voor het kind. Benigni geeft aan dat zijn vader in de oorlog in een werkkamp de gekte van de oorlog aan den lijve had meegemaakt. In plaats van te zwijgen vertelde hij honderduit over zijn ervaringen. Om Benigni en zijn zusje niet al te zeer te verontrusten, deed hij dat op een lichte, grappige manier[15]. Ironie als familiewapen dus. Met name joden zijn er mee behept en niet voor niets [16].

4. Ironie kan een duidelijke adaptieve functie hebben. Het is een alternatief voor machteloosheid. Het helpt om ellende enigszins op afstand te houden en draagt bij aan overleven. Positiever gezegd helpt het om los te laten.

5. Ironie is een wapen waarmee op scherp geschoten kan worden op de stompzinnigheid van terreur, net zo goed als op de terreur van stompzinnigheid [17].

6. Om in ironie te volharden moet er wel sprake zijn van enige distantie tot het lijden, anders bezwijkt ironie en nemen angst of afstomping de overhand.

7. Constructieve ironie helpt om het aristotelische midden te vinden tussen afstand en betrokkenheid, tussen zelfoverschatting en zelfonderschatting en tussen ernst en lichtzinnigheid.

Ella Lobregt van Buuren (1970) is GZ-psycholoog bij het dr. Leo Kannerhuis, centrum voor mensen met autisme en daarnaast supervisor bij de Christelijke Hogeschool Ede.

  1. R. van den Boogaard, ‘Komedie vermijdt expres elk realisme’, NRC Handelsblad, 2 december 1998.
  2. Voor de helderheid: ik heb het niet over ironie als stijlmiddel. Deze vorm van ironie lijkt me onproblematisch, zelfs plezierig. Bovendien heeft de psychologie doorgaans weinig te melden over zaken die gewoon of gezond zijn. Gerda van de Haar (Wapenveld 55-2, april 2005, p. 4-10) beschrijft het verschijnsel klassieke, stabiele ironie. Iemand die deze ironie gebruikt, sorteert effect door iets anders te zeggen dan hij bedoelt. De reconstructie tot wat werkelijk bedoeld wordt, blijft echter mogelijk. Ironie als stijlmiddel lijkt me een vorm van klassieke, stabiele ironie.
  3. Zie N.H. Frijda, De emoties. Een overzicht van onderzoek en theorie, Bert Bakker Amsterdam, 1986.
  4. Te vergelijken met het begrip ‘instabiele ironie’ in het artikel van Gerda van de Haar. Bij degene die instabiele ironie gebruikt is niet meer na te gaan wat gemeend is en wat niet, wat waar is en wat niet. Reconstructie lijkt onbegonnen werk.
  5. G. Groot, ‘Nooit meer de dupe’ in De Groene Amsterdammer, 24 juni 2000.
  6. K. Horney, Onze innerlijke conflicten, Bijleveld Utrecht, 1945.
  7. Met andere woorden: zonder inleven en uitreiken ligt vervreemding op de loer.
  8. Niet alleen empathie is een bron van identificatie, ook angst en (plaatsvervangende) schaamte kunnen een identificatieproces op gang brengen, zij het met een andere uitwerking.
  9. In: H. Stroeken, Kleine psychologie van het gesprek, Boom/Meppel Amsterdam, 1988.
  10. Zeer in de aandacht zijn deze zogeheten highly sensitive persons, sinds de verschijning van het boek van Elaine Aron hierover. Deze term wordt soms eufemistisch benut voor zeer labiele mensen. Daarnaast zijn er gevoelige, goed in- en aanvoelende mensen bij wie alle indrukken extra sterk binnen lijken te komen. Sensitiviteit is een gave die kwetsbaar kan maken en het komt me voor dat deze meer bij vrouwen voorkomt dan bij mannen.
  11. Humor lijkt me meer primair, gevoelsmatig en minder cognitief van karakter dan ironie.
  12. Geciteerd uit een artikel op internet van B. Deltour over de existentiële kijk op de lach in de ouderenzorg, www.devpg.nl, 1999.
  13. G. Groot, ‘Intellectuelen schaken’ in De Groene Amsterdammer, 25 januari 2001.
  14. M. Nussbaumm, Oplevingen van het denken. Over de menselijke emoties, Ambo Amsterdam, 2001. Volgens Nussbaum bestaan er emoties die mensen met elkaar delen, die wijzen op iets wat door iedereen waardevol wordt gevonden en zo mede een basis kunnen vormen voor een politieke gemeenschap. Ze noemt medelijden als voorbeeld.
  15. B. van de Graaf, ‘Humor is nu eenmaal mijn grootste wapen’ in Trouw, 3 december 1998.
  16. Blijft voor mij staan dat ik de ironie van de vader een hachelijke onderneming vindt. Door van het kamp een spel te maken is de vader de dader in de ogen van het kind. De vader zadelt zijn kind op met een spel wat ternauwernood vol te houden is. Bovendien denk ik dat een kind in extremere situaties wel degelijk kan voelen wat spel is en wat ernst. En daarmee blijft deze vertolking wel iets voor in de film.
  17. S. Lapinski, ‘Fictie houdt Auschwitz levend’ in De Volkskrant, 22 januari 2005.