Verdwijnend platteland

Afgaande op de berichtgeving in de publieksmedia over de toekomstige ontwikkeling van de landbouw en het platteland ontstaat een zeer divers beeld. De een zal verschrikt reageren op de voortschrijdende industrialisatietendens: toepassing van robots in de melkveehouderij en sierteelt, agroparken met koeien- en varkensflats. De ander ontwaart rust en ruimte en boeren die hun streekgebonden produkten op de boerderij aan de man (of vrouw) brengen, die zich met natuurbeheer bezighouden, een kleinschalige camping exploiteren of een zorgboerderij opzetten.

Welk toekomstbeeld zal werkelijkheid worden en wat zullen daarvan de gevolgen zijn voor het landschap en de plattelandssamenleving? Een schets van de ontwikkelingen in de afgelopen halve eeuw brengt dichter bij een analyse van de werkelijkheid. Autonome wetmatigheden spelen hun rol, maar de kernvraag is tevens wat het antwoord van de samenleving, inclusief dat van de overheid, is op de komende veranderingen.

De landbouw

Kort na de Tweede Wereldoorlog, met de honger nog in het achterhoofd, werd het platteland beschouwd als het exclusieve domein van de boer. De primaire functie van de landbouw (met 370.000 bedrijven),voedselvoorziening, kreeg alle ruimte: de 2.328.00 hectare cultuurgrond in 1950 werd nog uitgebreid via inpoldering en ontginningen en ruilverkavelingen zorgden voor een nog rationeler grondgebruik.Het landbouwbeleid was gericht op het bevorderen van de voedselproduktie, redelijke consumptieprijzen en redelijke inkomens voor de boeren.

(Het huidige departement van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heette in 1945 departement van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening) Er was sprake van een sterk fysieke scheiding tussen stad en ommeland. Dat laatste moest vrijgehouden worden van bebouwing. De landbouw was de drager van de plattelandseconomie, maar daarnaast ook van het cultuurlandschap en de plattelandscultuur en verbond en kleurde daardoor de locale samenleving. Sociaal-economisch en sociaal-cultureel onderscheidde de plattelandssamenleving zich daardoor van de samenleving in de steden. Deze situatie heeft zich in grote delen van Nederland zeker tot rond 1960 voorgedaan.

Hééft! Want er is in een halve eeuw veel en ingrijpend veranderd. De slogan ‘nooit meer honger’ is verstomd en voedselschaarste wordt thans meer gezien als een logistiek probleem dan als een productieprobleem. De kosten van voedsel, voortgebracht door de traditionele landbouw, vormen nog maar een fractie van de consumentenuitgaven, waardoor de stijging ervan geen inflatie- of armoedeprobleem meer oplevert, laat staan honger. Het grotendeels Europees geworden landbouwbeleid stimuleert al enige tijd braaklegging en subsidieert die.

Maar ook de landbouw veranderde. Hij moderniseerde, technologische vindingen brachten rationalisatie van de bedrijfsvoering, stijgende kostprijzen (grond, lonen, milieueisen) dwongen tot schaalvergroting van de bedrijven (veel wijkers, weinig blijvers) en specialisatie (einde van het gemengd bedrijf). De sector gaf een enorme dynamiek te zien. Zo ontwikkelde de landbouw zich van een economisch wonder met bovengemiddelde productiegroei in de jaren ’70 en ’80 (van de vorige eeuw) tot een hedendaags zorgenkind met sterk achterblijvende inkomens van de boeren, milieuproblemen en discussies over dierenwelzijn. Algemene economische ontwikkelingen hebben de prijzen van grond, arbeid en productiequota sterk doen stijgen, terwijl de opbrengstprijzen niet meestegen. Een liter water in de supermarkt is duurder dan een liter melk en een ei kost, omgerekend, nog evenveel als in 1950. De neoliberale wereldmarkt werkt door. Het agro-industriële complex plus de supermarkten dicteren in hoge mate de situatie van de boer, maar ze vragen zich niet af wat goed is voor de boeren. Toekomst gerichte boeren besluiten weer emplooi buiten Nederland te zoeken en emigreren naar Oost-Europa, Denemarken, Frankrijk, Canada, etcetera.

De modernisering en schaalvergroting van de landbouw, die sedert het begin van de jaren ’50 is opgetreden, heeft ertoe geleid dat het aantal agrarische bedrijven en de daarop gebaseerde werkgelegenheid en afgeleide activiteiten drastisch zijn teruggelopen Sinds 1980 is het aantal boerenbedrijven in Nederland met 40% afgenomen tot zo’n 85.000 in 2003. In de afgelopen drie jaar liep dit aantal jaarlijks met 4,3 % terug. Elke tien jaar halveert het aantal boeren. Dagelijks stoppen thans 11 boeren met hun bedrijf!

De landbouw is nationaal-economisch gezien een randverschijnsel geworden. In de 40 jaar na de Tweede Wereldoorlog nam het belang van de landbouw in de nationale economie jaarlijks met gemiddeld 3 procent af. In de jaren na 1990 bedroeg de afname gemiddeld 5 procent per jaar. In 1950 maakte de primaire landbouw nog 15 procent uit van het bruto nationaal product. Inmiddels is dat aandeel 2,2 procent en beslaat de landbouw nog 2,8 procent van de nationale werkgelegenheid. De onvermijdelijke conclusie is dat de marginalisering van de landbouw steeds sneller gaat. Deze ontwikkelingen leiden er tevens toe dat de boerenbevolking ook in politiek-getalsmatig opzicht steeds verder marginaliseert. Het ooit bestaan hebbende machtige ‘groene front’ is zo goed als uitgeschakeld. Regelmatig wordt de vraag opgeworpen of Nederland nog wel behoefte heeft aan een ‘eigen’ (=nationaal) ministerie van Landbouw en een afzonderlijk landbouwbeleid.

Uit alles blijkt dat in- en externe, vooral economische en technologische ontwikkelingen een diepgaande invloed op de agrarische sector hebben uitgeoefend. De traditionele boerenstand is zo goed als verdwenen. Tegelijkertijd is met de verschuiving van de politieke machtsbalans de kijk van de samenleving op boer en plattelend vrij fundamenteel gewijzigd.

Het landschap

Landbouw behoeft ruimte, relatief veel ruimte. 60 procent van Nederland bestaat uit boerenland (1,9 miljoen hectare). Maar het ruimtebeslag neemt af; in 2000 372.000 hectare minder dan in 1950. Verstedelijking rukt op, nieuwe infrastructuur versnippert, milieueisen leggen beperkingen aan (intensief) gebruik op. Behoeften vanuit natuur, toerisme, recreatie en waterberging knabbelen gaandeweg aan de oppervlakte cultuurgrond. Uitbreidingen van steden en bedrijfsterreinen schuiven als een onweerstaanbare lavastroom over de groene landen. De vraag is ook of de landbouw in de toekomst nog wel behoefte zal hebben aan die 1,9 miljoen hectare. In de kennis- en kapitaalintensieve sectoren zijn verdere schaalvergroting, intensivering en industrialisering te verwachten, waarbij de grondgebonden productie nog minder grondgebonden zal worden dan nu. Het grootste deel van de toegevoegde waarde wordt gerealiseerd op een klein deel van het totale areaal.Platteland niet meer alleen van de boer Zo draagt de tuinbouw 40 procent van de productiewaarde bij op 6 procent van het landbouwareaal, terwijl de akkerbouw minder dan 10 procent van de productiewaarde op 40 procent van het areaal realiseert. Kortom, het is zeer onzeker dat die 60 procent van Nederland boerenland zal blijven. De landbouw als economische activiteit lijkt bezig zich los te maken van de landbouw als ruimtelijke activiteit.

Voordat we ons op de toekomst richten, is het zinvol achterom te zien en stil te staan bij de fysieke en sociale gevolgen van de veranderingen voor het platteland. Globaal gezegd vindt in de tweede helft van de 20e eeuw de overgang van agrarisch naar een verstedelijkt platteland plaats. Aanvankelijk leidde de modernisering en schaalvergroting van de landbouw op het platteland tot een aanzienlijke terugloop van de bevolking en een verschraling van de economische activiteiten en voorzieningen (o.a. scholen, winkels); men raakte daarvoor aangewezen op stedelijke gebieden en grotere kernen.

In de tweede helft van de jaren ’60 kondigde zich een tegenbeweging aan. De trek van mensen en activiteiten uit de stedelijke gebieden naar het platteland komt op gang. Hippies vormen de voorhoede, hoofdzakelijk in het noorden van het land, maar blijken naderhand veelal retourmigranten. Recreanten betrokken veel leeg gekomen boerderijtjes. Een soort nagalm van de 19e eeuwse beweging van kunstenaars en kooplieden naar kolonies en forensenplaatsen? Overigens, reeds in de Oudheid en in het feodale tijdperk werd het platteland getekend als een pastorale idylle (arcadia), waarvan aantrekkingskracht uitging op adel en andere kapitaalkrachtigen. Het open landschap, gekenmerkt door ruimte, rust en groen bood compensatie voor de hectiek, de volte en de stank van de steden.

De zogenaamde ruraal-urbane migratie van na 1960 leidde tot tegengestelde bewegingen: leegloop van dorpen door het vertrek van jongeren en lokale bevolking die geen betaalbare woning meer kan vinden. In sommige dorpen is de migratie oorzaak van een dubbele vergrijzing: vertrek van jongeren en vestiging van ouderen. Ouderen en gezinnen met kinderen – huishoudens met een hoog inkomen – vervangen huishoudens met lagere inkomens. In snel tempo worden thans kleine dorpen uitgebreid met nieuwbouwwijken.

Het platteland

Naast fysieke veranderingen zorgen algemene sociaal-culturele veranderingen in de Nederlandse samenleving ervoor dat de gemeenschap op het platteland vele van zijn typerende, traditionele plattelandstrekken verliest. Het platteland raakte in allerlei opzichten steeds meer geïntegreerd in de wijdere, stedelijke samenleving. De traditionele dorpscultuur is danig veranderd. Het relaas van die omwenteling is treffend en onovertroffen beschreven aan de hand van het Friese dorp Jorwerd [1] en het Betuwse dorp Ingen [2]. In sociaal-cultureel opzicht zijn de verschillen tussen stad en platteland in hoge mate vervaagd, maar niet verdwenen.Dorpscultuur onder druk De fysieke migratie en sociaal-culturele veranderingen overziende, dringt zich de gedachte op dat in de 21e eeuw de stad definitief bezit van het platteland zal nemen, zeker wanneer de toekomstplannen van de Nederlandse en Europese overheid werkelijkheid worden, waarover hierna nog nader.

Dat veel landelijke gebieden tegenwoordig toch nog overwegend als agrarisch voorkomen, heeft vooral te maken met het feit dat de landbouw nog steeds de grootste ruimtegebruiker is. De aanwezigheid van talrijke boerderijen van het traditionele type versterkt het agrarisch aanzien van het platteland. Voor een deel berust dat echter op schijn, immers veel van die boerderijen doen al geruime tijd geen dienst meer voor een agrarisch bedrijf (in sommige regio’s meer dan de helft [3]).

Daarnaast moet vastgesteld worden dat door verbouwing van nogal wat oude boerderijen het traditionale uiterlijk is aangetast of zelfs verloren is gegaan. Witgeschilderde hekken rondom het domein en stenen poorten met zich automatisch openende hekken versterken de agrarische authenticiteit niet bepaald. Deze nieuwe plattelandbewoners zitten niet te wachten op buren die zonder bellen of kloppen ‘achterom’ komen.

Er zijn ook andere negatieve gevolgen op het landschap van het landelijk (‘buiten’) wonen. Identiteitsloze nieuwbouwwoningen langs de dorpsranden (de zgn. ‘witte schimmel’)versterken de cultuurhistorisch gevormde identiteit veelal niet. Niet alleen het wonen, ook het werken (nieuwe economische activiteiten) zorgt voor plattelandsvreemde elementen: campings, golfbanen, maneges, etcetera. Trouwens ook de ‘echte’ nieuwe agrarische bedrijfs- en woongebouwen verliezen hun regio-specifieke karakter.

De dorpscultuur

Hiervóór zijn de termen buitengebied, landelijk gebied en platteland als inwisselbare termen gebruikt. Maar waarin bestond (en bestaat) nu eigenlijk de identiteit van dat gebied, het platteland? Tjerk van der Ziel heeft die vraag trachten te beantwoorden in zijn proefschrift Verzet en verlangen [4]. Hij onderscheidde vier waarden die bij plattelanders hoog staan aangeschreven: moraal, eergevoel, respect en vrijheid. Plattelanders zijn trots op hun cultuur, maar lopen daar niet mee te koop. Hij stelde ook vast dat elke plattelandsregio zijn eigen identiteit en eigen waarden kent waar de bewoners erg veel belang aan hechten. Eén van de belangrijkste kenmerken van de plattelands- c.q. dorpssamenleving is (geweest), denk ik, het gewicht van de collectiviteit, met o.a. de collectieve zede. De sociale structuur met de eenheid van wonen en werken, van gezins- en gemeenschapsleven (én van het dialect) vormde de kern en de kracht van de identiteit, met alle positieve en negatieve effecten die ermee verbonden zijn. Zo wijst W. Balke er in zijn opstel ‘Geloof en religie bij de Saksen’ op dat in het Saksenland de Reformatie aan het platteland werd opgelegd, maar niet echt werd begeerd [5]. Die overgang voltrok zich als gevolg van de saamhorigheid en behoudzucht van de boerenbevolking op het platteland tientallen jaren later dan in de steden. De saksische volksaard was stellig wel religieus, maar te weinig zelfstandig-individualistisch en te weinig dogmatisch om zaken op de spits te drijven en om breuken te forceren. Een gemoedelijke groepsgodsdienstigheid was het hoofdkenmerk van het kerkelijk en godsdienstig leven. De overgang tot het protestantisme verliep dan ook zonder grote schokken. Kerkelijke scheuringen nadien hebben óf geen kans gekregen óf hebben diepe scheuren in de dorpsgemeenschap teweeggebracht. Verdeeldheid en scheuring werden in het Saksische land als de grote zonde tegen het eigen volk ervaren [6].

Veel van de genoemde identiteitskenmerken zijn verdwenen of in betekenis afgezwakt, maar ze zijn niet geheel verloren gegaan. In dat laatste ligt wellicht nu juist de verklaring dat, ondanks de vervaging van de verschillen tussen stad en platteland, de komst van stedelingen met hun stadse gewoontes (‘vreemdelingen’) door de dorpsbewoners als een bedreiging van hun traditionele dorpswaarden wordt gezien. Soms kan dat leiden tot botsingen tussen autochtonen en nieuwkomers, tussen de collectief ervaren normen en waarden én de behoefte aan individuele ontplooiing.

Intussen is de vraag welk beeld stedelingen, die besloten naar ‘buiten’ te verhuizen, van het platteland hebben. Rust, ruimte, groen; het landschap, de beleving van de seizoenen, de duisternis en de sterren in de nacht, de stilte rondom, een paradijs voor kinderen. Misschien is sprake van een hunkering naar een vastomlijnde wereld, een andere leefwijze, een plek waar nog respect, herkenning, rust en harmonie te vinden is.Belevingswaarde landschap neemt toe Dat idyllische beeld berust op een wereld die een halve eeuw geleden nog voorhanden was. Vergeten ze niet dat ze hun veelal postmoderne individuele identiteit meebrengen? In de praktijk blijkt immers maar al te vaak dat ze zich weinig om het dorpsleven en de daaraan inherente sociale omgang bekommeren. De deelname aan het gemeenschapsleven is veelal sterk afhankelijk van de plaats die zij in de levenscyclus innemen. De bijdrage aan het onderhouden en versterken van de sociale cohesie is veelal gering en fragmentarisch, uitzonderingen daargelaten.

Planning en sturing

Tenslotte willen we stil staan bij de vraag welke ontwikkelingen de landbouw, het platteland en het landschap te wachten staan wanneer de verstedelijking zich doorzet én welke visie de overheden en hun adviseurs daaromtrent koesteren. Want als de eerder gesignaleerde tendens zich voortzet dat het platteland een omslag maakt van boerendomein naar publiek bezit, van productie (voedsel) naar consumptieruimte (wonen, recreatie, natuurontwikkeling), zal het platteland uiteraard niet blijven wat het is.

‘Wonen’ wordt wel gezien als (een van) de nieuwe economische dragers van het platteland. Die functie zou het draagvlak voor de lokale voorzieningen vergroten. Wat daarvan zij, duidelijk is wel dat er een omvangrijke vraag bestaat naar stedelijk, sub-urbaan en pseudo-landelijk wonen, maar de vraag naar landelijk wonen (=in het buitengebied) bescheiden is. Wanneer de woonbehoeften zó liggen, is dan de angst gegrond dat het platteland zal dichtslibben en dat de intrinsieke kwaliteiten van het platteland (rust, ruimte en groen) verloren gaan? Waarschijnlijker lijkt mij op het ogenblik dat wanneer de stad definitief bezit neemt van het platteland, veel meer dan aan het wonen aan de recreatie en het toerisme gedacht zal moeten worden. De belevingswaarde van het landschap voor de stedeling zou dan het meeste accent krijgen, in het bijzonder in de open gebieden rond de steden.

Het Europese landbouwbeleid zet reeds op die laatstgenoemde tendens in. De Brusselse landbouwsubsidies – aanvankelijk bedoeld als export- en vervolgens als prijssteunsubsidies – worden, voor zolang ze nog bestaan, gericht op steun aan de economie van platteland in brede zin. Dat wil zeggen dat toeslagen volledig ontkoppeld zullen worden van de productie en gekoppeld worden aan eisen van goede landbouwpraktijk en het leefbaar houden van het platteland. Men denkt minder in termen van kostenreductie en schaalvergroting en meer in termen van toegevoegde waarde, die de verbrede en multifunctionele landbouw moet realiseren. Kortom, men mikt op vermaatschappelijking van de landbouw, mede om daarmee het maatschappelijke draagvlak voor steun aan (een deel van) de landbouw te behouden. Het grotendeels nog nationale overheidsbeleid ter zake van de ruimtelijke ordening heeft er vanaf 1945 via een vrij strikte scheiding tussen stad en ommeland toe bijgedragen dat het open karakter van het landschap op het platteland bewaard bleef. De ruimtelijke regelgeving is zeer uitgebreid en gedetailleerd. De overheid propageert aan de ene kant al een aantal jaren nieuwe economische dragers voor het landelijk gebied (de zogenaamde transitie) maar maakt anderzijds zulke nieuwe ontwikkelingen bijna onmogelijk. Toch kan het niet de bedoeling zijn van Nederland een groot openluchtmuseum te maken, met hier en daar wat zogenaamde nieuwe landgoederen (vijf hectare!).

De recente ‘Vijfde Nota Ruimtelijke ordening’ (2001/4) van het rijk lijkt ten behoeve van het wonen het platteland definitief aan de stad over te leveren. Zo’n vaart zal het in de praktijk niet lopen, al is het positief dat kleine plattelandskernen woonruimte kunnen creëren voor de aanwas van de eigen, autochtone bevolking.

Wat betreft de zandgronden van Oost - en Zuid- Nederland wordt gewerkt aan een herinrichting en reconstructie. Dat houdt in: concentratie van intensieve veehouderij in een aantal zogenoemde landbouwontwikkelingsgebieden. Bescherming van natuur, landschap en recreatie vindt plaats in veel grotere verwevings- en extensiveringsgebieden; de landbouw krijgt daar een ondergeschikte rol. Als die bescherming er echter toe leidt dat economische activiteiten, hetzij uitbreiding van bestaande boerenbedrijven, hetzij mogelijkheden voor nieuwe functies, vrijwel onmogelijk worden gemaakt, zal dat tot (verdere) verloedering van het landelijk gebied leiden.

Platteland wordt dan ‘onland’. Twee dingen zijn zeker: (1) Zonder renderende economische dragers gaat het platteland teloor en (2) de situatie van een geïndustrialiseerd of verstedelijkt platteland is onomkeerbaar.

In afsluitende zin nog het volgende. Nederlandse landschappen zijn cultuurlandschappen. Ze zijn de resultante van fysieke potenties die in een gebied aanwezig zijn en van de functies die deze potenties benutten. Relevant zijn bovendien de cultureel gegroeide opvattingen en gewoonten van degenen die deze functies uitoefenen. De veranderlijkheid van cultuurlandschappen hangt direct samen met de combinatie van fysieke potenties, functies en cultuur waar zij een uitdrukking van zijn. De terugtreding en concentratie van de landbouw in combinatie met de aanspraak van de stedelijke samenleving op de ruimte buiten de stedelijke gebieden – ruraal versus urbaan – vergt in een dicht bevolkt land als Nederland een nieuw, zorgvuldig afgewogen en bewaakt evenwicht. Terwille van het verdwijnende platteland.

Mr. G. Holdijk (1944) is o.a. Eerste Kamerlid voor de SGP en medewerker van Wapenveld.

  1. Geert Mak, Hoe God verdween uit Jorwerd, Amsterdam, 1966.
  2. Chris van Esterik, Een jongen van het dorp, Amsterdam, 2003.
  3. Zie proefschrift J.H. van der Vaart, Boerderijen en platteland in verandering, Leeuwarden, 1999.
  4. Wageningen, 2003; zie ook zijn bijdrage in Mijn vlakke land onder redactie van H.J.Veerman, Utrecht, 2004, p. 47-57.
  5. Heel het Woord en heel de kerk, Kampen, 1992, p. 25-35
  6. Men zie het boekje van de hervormde predikant te Nijeveen( Dr.), dr. P.W.J. van den Berg, Het karakter der plattelands-samenleving, Assen, 1941.