Godsdienstvrijheid en de uniciteit van het Evangelie

Etymologie [1]

Het is zinnig om ons eerst in het woord "vrijheid" te verdiepen. omdat zodoende aspecten oplichten, die het niet verdienen om verborgen te blijven en die tegelijk reeds enkele principia aanreiken.
Volgens de meeste etymologische woordenboeken is vrij ontwikkeld uit een oudindisch woord "priya", Indogermaans "friya". De betekenis was lief, dierbaar. Binnen de Germaanse en Keltische taalkring, niet bij andere afgeleide talen, ontwikkelde het zich tot de betekenis: vrij. Hoe kwam dit? Men vermoedt, dat binnen de Germaanse en Keltische stamverbanden er een tegenstelling bestond tussen de kring der geliefde verwanten en hen die daarbuiten stonden; dat waren de dienstbaren, de onderworpenen, die niet tot de stam behoorden, en misschien zelf ook geen familie mochten vormen. Merkwaardig het gegeven: liefde functioneert alleen voor de vrijen.
Op dezelfde taalstam gaat het woord vrede terug: vrede is de verhouding tussen de vrijen, tussen hen die elkaar liefhebben
De betekenis lief komt merkwaardigerwijze alleen nog voor in ons woord "vrijen" en “vrijer”. Dit kan er ons op illustratieve wijze aan herinneren hoezeer het in de vrijheid oorspronkelijk om een relatiebegrip gaat. Dit ging door de tegenstelling liefhebbers -dienstbaren geheel verloren. Vrij verzwakte tot aanduiding voor de niet-dienstbaren.
Deze negatieve omschrijving blijft het aankleven Vrij is alleen in het woord frank nog positief weer te geven: frank betekende dapper, vrij van vrees, van daaruit: vrij. Of volgens anderen: wie binnen de omheining van de volksvergadering mocht komen, dus de niet-dienstbare, de stemhebbende, de vrije man.
Zo rest alleen de omschrijving waar men vrij van is: onbedreigd, ondienstbaar, onbelemmerd. Het is een vrij-zijn-van. Echter vrijheid zegt mets als het geen vulling krijgt. Zo werd degene die vrij was van bindingen en macht. in staat om zelfstandig te handelen en te beslissen. Maar hoe is die zelfstandigheid te gebruiken?
De mens heeft recht op vrijheid, zo wordt gesteld, omdat het bij zijn mens-zijn behoort. Dit vinden wij in de verklaringen van de rechten van de mens. Maar hoe is hij vrij?

Het probleem van de vrijheid

De vrijheid van de mens en het wettelijk beschermen van deze vrijheld is veel problematischer dan men over het algemeen vermoedt. Israël werd bevrijd uit de harde slavendienst in Egypte, maar het haastte om z'n dienstbaarheid aan het gouden kalf te betuigen. Of om het maar direct te zeggen: men kan niet van buitenaf legalistisch de vrijheid in de samenleving garanderen; de enige weg tot de vrijheid is die van binnenuit vanuit de vernieuwing van het hart van de mens.
De hele geschiedenis reeds maakt dit duidelijk. De Franse Revolutie zette hoog in, maar haar leuzen “Liberté, egalité en fraternité", bleken in de praktijk elkaar fnuikende alternatieven te zijn. De Verlichters bedoelden iets totaals: een politiek-maatschappelijke bevrijding, een bevrijding van de geest een bevrijding van dogmatisch denken er, van betuttelend beperken van menselijk handelen.
Vrijheid en gelijkheid werd echter voornamelijk individueel gedacht of opgeëist ter wille van de emancipatie van een bepaalde groep. Men vertilde zich aan het kolossale probleem van individu en gemeenschap.
Over het algemeen is de dommekracht van de egaliteit het sterkst gebleken. Die ging als een stoomwals over net hele samenleven heen, maar heeft minder verheffend dan wel nivellerend gewerkt.
Met de vrijheid ging het veel moeilijker. Bevrijding van overheersing, emancipatie van een groep wil nog wel eens lukken. Maar wat daarna?
Bevrijding van .. ja, maar dan bevrijding tot! Heeft men zich er een beeld van gevormd, welke normen, waarden en wetten nodig zijn om een zo groot mogelijke vrijheid aan allen te garanderen? Is het waar, dat men, eenmaal bevrijd, vanzelf in Utopia aanlandt? Of leidt de destructie van religieuze en sociale verbanden tot chaos?
Waar de autonomie van het individu en de vrijheid zo individualistisch wordt nagestreefd is de broederschap helemaal ver te zoeken. Enkele jaren geleden nam een hoogleraar af scheid met een oratie over Vrijheid, gelijkheid en eenzaamheid [2]. Hij betoogde, dat het verkrijgen van grotere vrijheid steeds daarin effectueerde, dat al meer de mens werd geïndividualiseerd. En: "het individu was dan wel vrijer, maar ook eenzamer". Moderne architecten van een nieuwe samenleving worden gedwongen daaraan te sleutelen. Marcuse probeert langs allerlei wegen de macht van de samenleving over het individu te verdedigen.
In plaats van de religie als ferment van het sociale leven, komt de ideologie. Echter vrijheid, ho maar. De vrijheid van de individu wordt o zo gemakkelijk opgeofferd ter wille van het nut van het algemeen.
De vraag naar de godsdienstvrijheid wordt zo te meer klemmend, want de religie is uiterst belangrijk als sociaal integratie-kader.

Het probleem van de godsdienstvrijheid

De godsdienstvrijheid is ten onzent nauw verbonden met de vestiging van de Nederlandse staat. De vrijheidsstrijd was gericht tegen de tirannie van Filips II en het triomfalisme van de pauselijke stoel. Filips, als trouwe zoon van Rome, paste consequent het beginsel van "cuius regio, eius religio" toe. Voor andersdenkenden, voor gewetensvrijheid, was geen plaats. Wie vandaag het Escoriaal bezoekt, ervaart nog aan den lijve hoezeer Filips proclamator was van dit rooms triomfalisme.
Het is Constantijn de Grote geweest, die de eer toekomt, dat hij als eerste bij de wet aan de volken het recht toekende God te dienen naar de inspraak van het geweten [3]. Hij was daarin zijn tijd ver vooruit en de kerk van zijn dagen, die door zijn toedoen van de vervolging gevrijwaard werd, was, zoals zo vaak, niets menselijk vreemd. Burckhardt merkt terecht op: "Das Christentum aber verlangt seit dem 4. Jahrhundert, Seele und Gewissen des einzelnen fur sich allein zu besitzen und nimmt den weltlichen Arm in Anspruch, als verstande sich dies von selbst, gegen Heiden und ganz besonders gegen Christliche Ketzer. Dieselbe Religion, deren Sieg ein Triumph des Gewissens uber die Gewalt war, operiert nun auf die Gewissen mit Feuer und Schwert los" [4].

De opkomst van de godsdienstwetenschap

De moeilijke vragen van de verhouding tussen het christendom en de wereldgodsdiensten vormen nu een modern maatschappelijk en staatkundig probleem, nu wij leven in een multireligieuze samenleving. Het probleem op zich is natuurlijk zo oud als de mensheid. Vroeger was het veelal een studeerkamerprobleem. De student in de theologie kwam er voor te staan vooral sinds de opkomst van de vergelijkende godsdienstwetenschap in de vorige eeuw. Niet iedere student kwam daar ongeschonden doorheen. Menigeen ging voor de bijl van het relativisme.
Zozeer was men in Nederland gebiologeerd door deze "moderne" godsdienstwetenschap, dat men in 1876 de eenheid van de theologische faculteit er aan opofferde ten gevolge waarvan de staatsfaculteiten in de theologie zodoende nog steeds mank gaan aan het euvel van de ongelukkige zogenaamde duplex ordo. L.W.E. Rauwenhoff riep uit, dat de faculteit der godgeleerdheid moest worden "hervormd op zulke wijze, dat zij, losgemaakt van alle betrekking tot enig kerkgenootschap, geen andere onderstellingen of eisen behoorde of behoefde te erkennen dan die uit de wetenschap zelve voortvloeien" [5].
Recentelijk noemde de jurist Prof. van der Ven de theologische faculteit van staatswege aan de rijksuniversiteit een anomalie, "waardoor de kwetsbaarheid van de academische vrijheid aanzienlijk wordt vergroot" [6].
Er valt ook te wijzen op de discussie tussen Mw. Kloos en Berkhof over de mogelijkheid van een volwaardige theologische faculteit aan een openbare universiteit. Mw. Kloos ervaart de theologie (zeg: dogmatiek) als een belemmering voor de vrijheid der wetenschap [7]. Men ageert om vrij te zijn van. Het leidt echter tot een luchtledig. In deze formalistische zienswijze wordt in naam der vrijheid echter de vrijheid om zeep gebracht. Vanwaar deze tolerantie? Verraadt hier niet het liberalisme z'n ware aard?

Van evolutionisme naar pluralisme

Aanvankelijk werd de godsdienstwetenschap gedomineerd door de idee der evolutie. In deze evolutionistische fase werd toch algemeen het christendom als de hoogste trap van de godsdienstige ontwikkeling voorgesteld Hierin verraadde de godsdienstwetenschap haar verkapt theologisch karakter, want dit waarde-oordeel berustte slechts op subjectieve praemissen. De evolutie-these heeft plaats gemaakt voor een andere mode. Nu is "pluralisme" een leidende idee. Het pluralisme strookt niet met de idee der evolutie en laat ook weinig overeind van het verkapte theologische of christelijke karakter der godsdienstwetenschap. Hoewel de pluraliteitsleer uit filosofisch oogpunt sterker is dan het evolutie-dogma, mondt het uit in volstrekt relativisme. In het vacuüm van het relativisme moet iedere religie sterven.
Het verschijnsel religie wordt nu volstrekt antropologisch verstaan. Religieuze voorstellingen kan men niet vatten in de categorie: waar of onwaar, maar dient men te verstaan als "Produkte der menschlichen Seele (Herder)”. Schleiermacher vergeleek de godsdiensten met de sterrenhemel en sprak voor de "Unendliche Chaos, wo freilich jede Punkt eine Welt vorstellt. Alles ist eins und Alles ist wahr". Uiteindelijk wordt dit pure relativisme Schleiermacher toch te bar. In zijn "Reden uber die Religion" brengt hij toch weer een rangorde aan en hij eindigt met een lofzang op Christus.
Het evolutionisme en pluralisme vinden hun wortels in de verlichting. Goethe verklaart polytheïst, pantheïst en theïst tegelijk te zijn. In Kant's kritische filosofie werd de metafysica tot onderzoek van het kenvermogen en de theologie tot godsdienstfilosofie (=analyse van het religieus bewustzijn).
De vergelijkende godsdienstwetenschap voert in haar vaandel de pretentie van zuiver objectieve wetenschap tegenover de kerkelijk dogmatisch bevangen, zeg. geborneerde theologie. Maar in feite staat de ene dogmatische vooringenomenheid tegenover de andere. Het is niet zo simpel "voraussetzungslos" te zijn of liever: het is onmogelijk. De praemisse: relativisme of evolutionisme is precies even dogmatisch bepaald als de uniciteit van Christus.
Men maakt van de methode een geloof en eist dan voor dat geloof het gezag op van de methode.

Tolerantie

Nicolaas van Cusa, een hoogst interessante denker uit de Middeleeuwen schreef De pace fidei, waarin hij de gedachte una religio in rituum varietate ontwikkelde. Alle religies zijn één en de erediensten zijn var anten van één waarheid. met dien verstande dat het christendom haar zuiverste weerspiegeling is. Er is dus een gradueel verschil in waarheidsgehalte. Hiermee staat Cusanus in de traditie der apologeten. Hij beperkt het wezenlijke van het christelijk geloof tot een reeks elementaire gedachten en is verregaand bereid de riten als niet essentieel te beschouwen en afwijkingen daarvan te tolereren. Maar zijn doel is toch de universele waarheid van de ene en drie-enige God, van de schepping, verlossing en de eeuwige zaligheid te bewijzen met behulp van de niet-christelijke godsdiensten en filosofie. Cusanus geeft in een geheel eigen gestalte een verzoening van platonisch en christelijk denken en zijn betekenis ligt in zijn idee: de rationalisering van het christendom tot een universele religie, een gedachte die in de Verlichting weer opgenomen wordt. Echter: deze apologetiek leidt tot een reductie van het evangelie en een aantasting van de uniciteit van Christus.
Tot een staatsrechtelijke doordenking van het vraagstuk der tolerantie komt het bij Cusanus niet. De staatsrechtelijke verhouding tussen de godsdiensten, der verhouding tot de haeresie, tot het Jodendom, dat alles ligt buiten zijn gezichtskring.

Syncretisme

Het religieus besef behoort tot de menselijke natuur. Het behoeft allermeest een godsbegrip of godsvoorstelling. De natuurvolken komen hieraan tegemoet door vergoding van zon, maan en sterren etc. Bij verdere ontwikkeling doet de mens afstand van het zinnelijke en worstelt om een godsbegrip, dat gevoel en verstand bevredigt. Het denken voert terug op de oorsprong van alle dingen en raakt daarmee aan de metafysica. Geen wonder dat denken en religie elkaar ontmoeten. De mens vraagt naar religie. De oosterse godsdiensten beloven vervulling van alle idealen, ook sociale, die gekoesterd worden in de geest van deze eeuw. Er is een diepgewortelde afkeer van alle naturalistische religies tegenover de exclusieve aanspraak van het evangelie. Deze afkeer komt op uit het haast aangeboren besef, dat in wezen alle religies op hetzelfde neerkomen Het is zaak dit syncretisme te ontmaskeren. Het lijkt tolerant, maar het is in wezen intolerant. Het laat de mens in zijn zoeken naar God voortdrijven op de weg van zelfverlossing.

Calvijn en de tolerantie

Meestal wordt Calvijn afgeschilderd als de kampioen van de intolerantie. Burckhardt vat het zo samen in zijn "Historischen Fragementen":
Die Tyrannei eines einzelnen Menschen, Welcher seine Subjektivität zum allgemeinen Gesetz macht und nicht nur die samtlichen ubrigen Uberzeugungen, nota bene auch die sehr gut protestantischen, knechtet oder verjagt, sondern jedermann in den unschuldigsten Geschmacksangelegenheiten tagtlich beleidigt, ist nie weiter getrieben worden".
Het is A.A. van Ruler, die tot het doordenken van deze problematiek uitgedaagd door de CSFR [8] de stelling poneert, dat de praedestinatie de vrijheid van de mens schept en dat in de theocratie de sterkste waarborg ligt voor de grootste mate van vrijheid. Wij doen er goed aan om deze stelling op ons te laten inwerken. Van Ruler's these is geen "Spielerei" en laat zich geheel vanuit Calvijn's theologie, sc. pneumatologie funderen [9].
Daar is in de eerste plaats Calvijn's leer van het testimonium spiritus sancti internum. De mens staat machteloos tegenover de waarheid, de wil, het Woord en het werk van God. Hij wordt bevrijd uit deze slavernij door de Heilige Geest. Ook het Woord van God vermag niets zonder de Heilige Geest. "Wij kunnen Gods waarheid nimmer aanhangen en omdat wij afgestompte zinnen hebben, kunnen wij het licht niet vatten. Daarom wordt door het Woord niets uitgericht zonder de Heilige Geest" (Inst. III, 2.33). De Heilige Geest deelt zichzelf mee aan de mens in de vrijheid van zijn goddelijke wil. Men kan de Geest daarom niet institutioneel binden. De Heilige Geest is ook niet sacramenteel verobjectiveerbaar, maar wezenlijk contingent. De contingentie van het goddelijk handelen, dat met, zonder en zelfs tegen de causae secundae kan geschieden, verleent de mens de troostvolle ervaring, dat hij niet leeft in een kosmisch verloop van causaliteiten, maar onder de altijd wakende zorg van God.
Dit ervaart de mens door het Woord, dat God hem doet verstaan door zijn Heilige Geest. "Want zoals God zelf in zijn Woord de enige waarachtige getuige van zichzelf is, zo zal ook zijn Woord niet eerder geloof vinden in het mensenhart, dan wanneer het door het innerlijke getuigenis van de Heilige Geest verzegeld is" (Inst. I, 7,4). Door zijn werken door Woord en Geest bindt God de existentie van de mens volstrekt aan zichzelf en bevrijdt hem tegelijk van alle andere autoriteiten en bindingen. Calvijn's leer van het getuigenis van de Heilige Geest leidt ons onmiddellijk tot het tweede, tot de omstreden leer van de praedestinatie. Alleen de Heilige Geest verleent de mens de onwrikbare zekerheid, dat hij door God uitverkoren is Deze leer is een onderdeel van de heilsleer. En staat in de institutie als afsluiting van de rechtvaardigingsleer. Zoals de contingentie tot het werken van de Heilige Geest behoort. zo veronderstelt de genade de vrijheid Gods. Deze kan aangeboden maar ook geweigerd worden. God heeft de mens tot zijn partner uitverkoren De verkiezing concretiseert zich in het verbond, dat God met de mens gesloten heeft. Het verbond. dat in accomodatieve vorm reeds met de aartsvaders gesloten werd, en eerst in Christus volledig gesanctioneerd werd, is een vrije instelling van God, maar het heeft de vorm van een verdrag: "Ik zal u tot een God zijn en gij zult mij tot een volk zijn" (Jer.31,33). God verbindt zichzelf en de mens in dit verdrag. De vervulling is Christus als waarachtig God en waarachtig mens.
Wanneer men deze leer van de Heilige Geest, van de verkiezing en van het verbond, doordenkt, kan men de vraag naar gewetensvrijheid en godsdienstvrijheid niet uit de weg gaan. Ook Calvijn's staatsrechtelijke en kerkrechtelijke opvattingen en praktiseringen veronderstellen de persoonlijke vrijheid. Van deze vrijheid zegt Calvijn: zij is meer dan het halve leven, en wie de vrijheid aan de mens ontroofd, begaat een sacrilegium. Deze vrijheid moet ook door de wet beschermd worden: "libertas ...rite constituta". Daarbij komt Calvijn pleidooi voor economische vrijheid, men denke aan het breken met de aristotelische opvatting van de onvruchtbaarheid van het geld en de opheffing van het renteverbod. Zijn leer van de vier ambten was er op gericht het absolutisme van regenten en magistraten te breken. Alleen het doctorenambt heeft hij niet aan de bevoogding van de staat kunnen ontworstelen en daarmee werden onderwijs en wetenschap vroegtijdig een prooi van de secularisatie. Tenslotte: met grote volharding is Calvijn opgetreden als verdediger van het asielrecht voor vluchtelingen om des geloofs wil.
Als negativa vanuit modern standpunt zijn te noemen, dat Calvijn de geloofsvrijheid in Genève niet gepraktiseerd heeft, hoezeer hij deze ook principieel eiste en vervolgens dat hij binnen Genève geen tolerantie toepaste, hoe tolerant en oecumenisch hij ook naar buiten optrad. Het duurde nog 100 jaar voordat de independentist Roger Williams in 1663 voor het eerst in de nieuwere geschiedenis de geloofsvrijheid en de gewetensvrijheid staatsrechtelijk vastlegde in het charter van Rhode Island. Interessant is vooral, dat Williams deze historische daad verdedigde met de stelling, dat het werken van de Heilige Geest in verkiezing en wedergeboorte de volledige godsdienstvrijheid vereist en insluit [10].
Roger Williams heeft scherp gezien. Er zijn meer irenici geweest onder de Calvinisten van het eerste uur zoals bijv. Junius.

Profetische en priesterlijk

Wat betekent dit voor ons bestaan en leven in een modern multi-religieuze samenleving?
De kerk is geroepen tot profetie, dat is: de waarheid van God uitzeggen over de wereld, de mensen èn over hun religie. In de profetie wordt de valse religie doorlicht, en daarbij gaat het mes eerst naar binnen, ook de valse religie van kerk en christendom moet worden ontmaskerd. Zo wordt de waarheidsvraag niet omzeild en wordt het dwangmatig monisme van het heidendom en de filosofie aan de kaak gesteld. Wie de God van Israël als de Vader van Jezus Christus niet wil kennen en erkennen, levert zichzelf immers aan het determinisme uit. Zo moeten alle "ismen" in hun eenzijdigheid ontdekt worden: liberalisme, pluralisme, relativisme, syncretisme, etc. Daarin gaat de waarheid uiteindelijk ten onder in sceptisch of nihilistisch duister. Daarbij komt niet alleen de eenzijdigheid van deze "ismen" naar voren, maar treden zij ook in hun - radicaal doorgevoerd - intolerantie en verkapte tirannie aan de dag. Dit is vooral aan de orde in de huidige samenleving.
De hoge roeping van de profetie kan alleen op de rechte wijze vervuld worden in priesterlijke bewogenheid en solidariteit.
In deze priesterlijke houding wordt de kerk ervoor bewaard de sterke arm te hulp te roepen om de waarheid door te zetten. Of om krampachtig een geprivilegieerde godsdienst te blijven In het priesterlijke ligt een brede mildheid, waardoor het mogelijk is om andere mensen in hun anders zijn, anders beleven en ervaren werkelijk te omvatten. God gaat met de mens om in een eindeloos geduld. Zo hebben wij ook met onze medemens om te gaan. In dit priesterlijke is ruimte voor vrijheid van de naaste. Maar het priesterlijke dient verbonden te blijven met het profetische anders is het van zijn inhoud beroofd.

Geen concessie maar confessie

Zo gezien is de tolerantie, het toekennen van vrijheid aan andere godsdiensten, het respecteren van gewetensvrijheid, niet een zaak van concessie, waarin wezenlijke waarden van het evangelie met andere humane en religieuze waarden opgesmolten worden tot een syncretisme. Het is een zaak van confessie. Wij belijden Jezus Christus naar Zijn eigen Woord als de weg, de waarheid en het leven. Wij doen dat in het besef, dat wij niets tegen de waarheid vermogen, maar alleen voor de waarheid. In het besef, dat het evangelie volstrekt evident is in zichzelf en geen aardse macht en steun behoeft.
De Koning der koningen, de Heer der heren, de God der goden is wel in staat in deze wereld voor Zijn eigen zaak te zorgen. Zo gezien is intolerantie een zaak van ongeloof en angst.

  1. A.G Balke Het vrijheidsaspect in het maatschappelijk werk, 1970
  2. E W. Hofstee, 30 oktober 1980, Landbouwhogeschool Wageningen
  3. Gaston Boissier. La fin du Paganisme. Paris 1913, t I. p 56
  4. Jacob Burckhardt. Weltgeschichtliche Betrachtungen, Berlin 1905, S 52
  5. Wijsbegeerte van den Godsdienst, dl I, blz 2
  6. J J M van der Ven, De academische vrijheid kreet of begrip, in Nederlands Juristenblad (28 juni 1980) 1635 : zie ook J Sperna Weiland. De academische vrijheid. (rede uitgesproken -ter gelegenheid van de opening van het academisch jaar, Rotterdam 1 september 1980) I A Diepenhorst in het hoofdstuk Academische vrijheid in zijn Universiteit en Wetenschap in beweging , Alphen aan den Rijn 1969, beperkt zich tot het vindiceren van de vrijheid voor bijzondere weten schappelijke instellingen
  7. C.J-L- Kloos, De strijd om het openbaar onderwijs, in Universiteit en Hogeschool 25 (1978/79), blz 319340: H Berkhof. De strijd om een volwaardige theologische faculteit, in Universiteit en Hogeschool 25 (1978/79) blz 341-346
  8. Theologisch Werk 1970 deel I.
  9. Joachim Staedtke. Calvins Genf und die Entstehung politischer Freiheit. in Reformation und Zeugnis der Kirche. Zurcher Beitrage zur Reformationsgeschichte Bd 9. Zurich 1978, S 265 ff.
  10. Die Religion in Geschichte und Gegenwart, 3e, Bd VI, Sip 943