Gereformeerde prediking

Het zou een gemeenplaats zijn, te beweren, dat de gereformeerde prediking in onze tijd "in de crisis" zou verkeren. In alle geval kan dat niet betekenen, dat de theologen en vakmensen daaronder gebukt gaan, want in de theologische discussie is het, waar het dit zo aangelegen punt betreft, verontrustend stil. In de gereformeerde gezindte geven echter, gelijk bekend kan zijn, niet theologen en vakmensen, maar de belijdende gemeenten de toon aan. En wel niemand betwijfelt, of juist onder onze kerkmensen wordt aan dit vraagstuk zwaar getild. Geen wonder trouwens: de een brengt een prediking van sterk "voorwerpelijk" karakter en betuigt, dat dit bij uitsluiting de klassiek gereformeerde preekwijze moet heten. De ander zoekt het in ver doorgevoerde “onderwerpelijkheid" en vindt al hetgeen daarvan afwijkt van nul en geen waarde. Als derden in het midden het veiligst denken te gaan en het bekende slagwoord hebben geijkt: voorwerpelijk-onderwerpelijke prediking, lijkt ons deze uitweg veelbelovend. Echter: in welke verhouding staan de beide daar genoemde componenten? Is het ook in de prediking niet waar dat, waar twee hetzelfde (schijnen te) zeggen, dit toch nog niet ah hetzelfde wordt verstaan, omdat “c'est k ton qui fait la musique"?

Dat de gedachten omtrent de gereformeerde prediking zo uiteenlopen is volstrekt niet vreemd. Dezelfde tweespalt vinden we, waar de vraag rijst naar het wezenlijke in het gereformeerd geloof. Is dat de praedestinatie of het evangelie? De rechtvaardiging of de heiliging? Deze wereld of de toekomende?

Wanneer men de vraag zo stelt, poogt men het gereformeerd geloven en leven uit één beginsel te verklaren. Dit kan wel een “geestelijk" bedoelen zijn, maar het loopt toch uit op een rationalistische verarming. Het leven, ook het gereformeerde leven, laat zich niet in formule brengen en in een systeem opvangen. Vooral Calvijn's Institutie is nu juist net niet een dogmatiek in vakmatige zin: er gaat een hoge, heilige orde door heen, maar dat is een betere dan die ener strenge logica.

Dit moet dan wel betekenen, dat ook de gereformeerde prediking zich niet “op één noemer" laat brengen. De gedienstigheden van de praktijk leiden daar, helaas, telkens wel naar toe, maar om dan toch alleen op teleurstelling uit te lopen. Laten we nog even dat drietal “antithesen" ophalen, dat we zo-even stelden. Gaat het, in geloof, leven en prediking, om praedestinatie, rechtvaardiging en de toekomende wereld? Of veelmeer om evangelie, heiliging en déze wereld? Er is niet zo veel scherpzinnigheid toe nodig, om te zien, dat hiermee meteen al de twee grote typen van gereformeerd geloven en theologiseren, ook die van de gereformeerde prediking. zijn gegeven. De .,rechter" vleugel van de gereformeerde gezindheid kiest toch wel sterk voor de eerstgenoemde trits: praedestinatie-rechtvaardiging-eeuwigheid als beheersende motieven van geloof en preek. De “linker" vleugel van deze, in z'n geheel immers rechts georiënteerde groep (wee ons kerkelijk jargon!) meent, dat het zaak is, de genoemde aspecten stellig niet te vergeten, maar ze als meer “verborgen" dingen op de verborgen plaats te laten en zo te staan in het openbare en geopenbaarde: evangelieheiliging-deze wereld.
Het laat zich begrijpen, dat deze twee groepen, wanneer ze ook nog op zeer eenzijdige wijze hun standpunt uiteenzetten, elkaar niet meer verstaan, elkaar de naam gereformeerd ontzeggen en van ziekelijkheid en verarming spreken. En dat niet ten onrechte, echter op diepergaande wijze, dan men dan wel vermoedt. Want als we teruggaan op de klassiek gereformeerde geloofsbeleving, zoals die met name in Calvijn voor ons ligt, dan merken we, dat hij van een zodanig dualisme, een zodanige verschraling bepaald niet wil, weten en zogoed in zijn Institutie als in zijn prediking die beide tritsen, op elkaar betrokken, wil zien functioneren: Calvijn is de belijder van de praedestinerende God. Maar hij wijst als weg tot het Hem kennen: te beginnen bij de roeping, dus bij het evangelie. Deze man heeft het evangelie gepreekt in een mildheid en onbevangenheid, die spoedig is vergeten. Calvijn kent de rechtvaardiging evenzeer als Luther als hart der Kerk. Dat deze zaak een meer verborgen kant heeft, ontging hem niet; zeker mede daarom wenste hij, dat de heiliging des levens niet zou ontbreken of worden verzwegen, opdat zo de waarheid der rechtvaardiging (en verkiezing) zou openbaar worden. En tenslotte moet daarmee wel gegeven zijn, dat de man van “de overdenking van het toekomstige leven" evengoed deze tegenwoordige tijd zag in het licht der eeuwigheid, dat niet (quasi-) vromelijk moet worden gebagatelliseerd omdat, naar de orde der schepping, het de Here er zo volop menens mee was. Om die reden krijgen Kerk en staat (politiek) dan ook zo'n goede plaats in het leven des geloofs, in zo'n merkwaardig contrast met de “Dopers", die men dies niet te gemakkelijk met de Gereformeerden verwarren moet.

Gemeten aan deze standaard (waaraan wij uiteraard generlei absoluut karakter toekennen) is de gereformeerde prediking sinds Calvijn vereenzijdigd, verschraald en dus versimpeld en gerationaliseerd. Daaruit blijkt o.i. op een beschamende wijze, hoe druk wij er mee waren en zijn, de graven der vaderen te bouwen en te sieren, hun werken, althans naar de titel, in de mond te nemen, zonder er echter werkelijk diepgaand door te zijn beïnvloed. De gereformeerde gezindte heeft het woord “ontrouw", “verwatering" enz. nogal paraat; ze denke toch vooral aan het woord van balk en splinter!

Gaan we de gereformeerde prediking dan wat nader beschouwen, dan noemden we al die roep naar “voorwerpelijk-onderwerpelijke" prediking. Wij achten deze typering gelukkig en veelbelovend, maar vinden er toch allerminst een panacee in. Het ontgaat ons immers wel niet, dat hier in sterke mate bij gaat meespreken, hoe men de Kerk beschouwt, door wie deze prediking uitgaat en tot wie ze zich richt. Beschouwt men de Kerk als weinig meer dan een grote hoop kaf, waarin maar weinig graankorrels worden gevonden, dan moet de preek en haar grondtoon wel een heel andere zijn, dan wanneer men omgekeerd een hoop graan voor zich ziet, waaruit enkele kafdeeltjes moeten worden uitgezuiverd. Grosso modo vinden we immers vooral deze twee beschouwingen onder de gereformeerden, hoewel het ons niet ontgaat, dat de werkelijkheid (gelukkig) minder monotoon is.

De eerstgenoemde kerkbeschouwing leidt gewoonlijk tot een zeer voorwerpelijke, “apostolaire" prediking, waarin men tracht, uit de hoop kaf het koren naar de schuur te brengen en, hoe paradoxaal het klinke: uit kaf nog koren te zien worden. Deze prediking is zeer vermanend, lerend, beschouwelijk van karakter en weet tenminste wel het Woord van God en menselijke bewustzijnsinhouden te onderscheiden. Maar warmte, getuigenis gaat er niet van uit. Calvijn, hoewel hij een gemeente met veel kaf had, preekte zo niet. Preekte hij dan misschien zoals sommigen, die dit genoemde kerkbegrip delen: juist omgekeerd die enkele korrels tot de ware kerk verklarend, tot wie zich de prediking dan ook alleen richt, om haar te doen weten, welke de rijkdom der erfenis is, voor hen die geloven, waarbij dan de bede geuit wordt, dat de buitenstaanders door deze rijkdom mochten worden jaloers gemaakt en getrokken.

Als deze soort prediking naar een vlot schema verloopt, kan ze moeilijk verwarmen. Maar zij komt tenminste tot meerder warmte en bewogenheid dan de zo-even genoemde. Naar ons inzicht heeft deze preekmethode, mits met de waarheid van het eerstgenoemde verrijkt, kans het ideaal (neen: eis en belofte) te benaderen. De laatstgenoemde preekmethode, die men “de bevindelijke" kan noemen, loopt altijd gevaar, die bevinding te verabsoluteren en te vergeten, dat ze ’n kind van de rechtvaardiging-als-goddeloze en dus van het evangelie is. De klassiek gereformeerde prediking maakt niet “Gods lieve volk" of de verkorenen groot, maar alleen de God, die in Christus goddelozen en verwerpelijken verkiest. Daarom zal klassiek gereformeerde prediking ook altijd weer vragen naar en terugkeren tot de bewogen (zeg: bevindelijke) prediking van het “naakte" evangelie, dat niemand kussens onder de oksels legt, maar ons leidt tot en leert leven uit de rechtvaardiging-als-goddeloze, dus tot het omhelzen van het zó eenvoudige (en toch zo diepe) evangelie, niets daarbij. Meteen verstaan we, hoe in dit soort gereformeerde prediking de dienst der Kerk, met name der sacramenten hoog gewaardeerd wordt, om een blijvende, steeds weer gevoelde honger te verzadigen. Dat in de gereformeerde gezindte juist het sacrament zo weggeschoven werd, wijst op een “verzadiging" van een vreemde, “gestolen" soort. Dat tenslotte in een sfeer van blijvende afhankelijkheid en ootmoed ook de overheid, die voor dit soort mensen onmisbaar is, een grote plaats inneemt, valt te verwachten.

Deze prediking kent praedestinatie én evangelie, maar dan in hun schriftuurlijk verband, zoals Calvijn dit meesterlijk aanwees. Ze kent zo ook rechtvaardiging en heiliging, omdat wij nooit met onszelf tevree kunnen zijn, maar hogerop (lageraf) moeten en mogen. Deze prediking kent heimwee naar het toekomende, maar weet ook het tegenwoordige leven te mogen waarderen als goede gave Gods, ook als slagveld, waarin Gods eer en onze oneer gedurig partij zijn.

Het is wel duidelijk, dat de hier voorgestane gereformeerde prediking er bepaald niet voor voelen kan, de gemeente te waarderen in een zeer positieve, substantiële zin. Het leven uit het evangelie, uit de beloften van genade van de in Christus verkiezende God, uit rechtvaardiging én heiliging (juist ook die laatste!) moet alle christelijke gearriveerdheid verijdelen. Dit betekent niet een ondermijnen van de verzekerdheid des heils, alsof die alleen zo zou kunnen vaststaan. Ze staat integendeel alleen vast in afhankelijken. zich zelf zeer mishagenden en daarom zo op de genade van de Drie-Enige God aangewezenen. De zekerheid des geloofs is zekerheid van het zondaarsgeloof, zekerheid uit de Geest. Zeer "paradoxaal" en zo zeer vast. Van hieruit valt licht ook wel te zien, dat juist deze radicale gereformeerde prediking van zonde en genade het niet zó makkelijk heeft, culturele en wetenschappelijke aspecten in de preek tot gelding te brengen Het moet nochtans nodig en geboden zijn en kan ook alleen gebeuren, wanneer de boven getekende eenzijdigheid en verschraling wijkt en het leven van de gerechtvaardigde (geheiligde!) zondaar naar alle kanten tot gestalte wordt gebracht.

Zouden we het hierbij dan maar vooreerst niet laten? Zouden we beter ons niet alle moed benemen, dan nóg meer eisen naar voren te brengen? We hebben in dit korte artikel uiteraard maar een greep gedaan. En we vatten ten besluite samen. Gereformeerde prediking is allereerst bijbelse prediking. Daarom ook kerkelijke, gemeentelijke prediking en niet berekend op het voortbrengen van vrome eenspanners. Deze prediking blijft van begin tot eind: Woord van God, wèl onderscheiden van elk bijmengsel. Maar dat betekent niet een koude objectiviteit, waarbij predikanten tot notarissen of griffiers worden. De predikant, zelf immers geroepene in bijzondere zin, kan toch alleen dit “objectieve" zo doorgeven, dat het door hem heen is gegaan? Daarom is louter voorwerpelijke prediking dus uit de boze, maar de “onderwerpelijke" blijve getoetst aan de bron!

De gereformeerde prediking kan, op zichzelf en heel de wereld ziende, niet anders dan een “antithetische" grondtoon hebben. We doelen vanzelf op de praedestinatie, hart der Kerk. Maar het is niet aan ons, deze antithese, die God in Zijn genade in Christus immers doorbreken kan, zolang het heden genaamd wordt, te hanteren. We hebben het “naakte evangelie" te preken, dat als zodanig altijd een “synthetische" kracht heeft, een kracht Gods tot behoud van elke verlorene, die gelooft. Zonder dit “synthetische" van een hartelijke, apostolaire prediking gericht tot elk en ieder, wordt een “pastorale" gereformeerde preek een stuk harde verkorenheidsfilosofie. Ook omgekeerd: zonder de “antithetische" grondtoon, zonder een eerlijke pastorale belijning wordt de gereformeerde prediking een humanitair praatje, een stukje vlak optimisme, dat diep beschaamt.

Ons dunkt, dat op de aangewezen wijze 't werk van Vader, Zoon en Heilige Geest tot hun kracht en recht komen en ook de christenmens een plaats krijgt, bescheiden en toch royaal, om uit Gods gratie te leven. En dat is tenslotte immers de rijke belofte en eenvoudige zin van dat grote onderwerp. dat we zeer beknopt behandelden: de gereformeerde prediking