Wapenveldkroniek

'Men spreekt van u zeer herelijke dingen, o schone stad van Isrels Opperheer' (Psalm 87, berijming 1773) Waaraan denken we als we zingen over de schone stad uit Psalm 87? Ik heb vaak aan de kerk gedacht en dat doe ik nog. Iets vergelijkbaars heb ik met Psalm 122: 'Kom ga met ons en doe als wij. Jeruzalem dat ik bemin, wij treden uwe poorten in.' Jeruzalem, dat is de kerk. Dat was voor mij de Nieuwe of de Oude Kerk in Delft, waar ik opgroeide. Ik dacht aan het gebouw en vooral aan de gemeente die er samenkwam. Daarover kun je herelijke dingen zeggen. Maar ik merk dat dat moeilijker wordt, zeker als het gaat om het instituut van de kerk.

Die moeite heeft een positieve kant, want het gaat in deze Psalmen niet zonder meer over de kerk. Het gaat over Jeruzalem en over het Koninkrijk dat komt. Mijn vraag is, of een christen die psalmen zingt, ook aan de kerk kan denken en hoe dan.
In Psalm 48 staan de volgende regels: ‘Komt, trekt verheugd om Sion heen en telt haar torens een voor een, ziet hoe de bastions daar rijzen, gaat door de zalen der paleizen.’ Daar kan een Nederlandse christen toch moeilijk een opwekkend beeld van de kerk in zien. Het bastion van de protestantse kerk met zijn vele (kerk)torens wankelt en de gemeente wankelt mee. We merken dit vooral als we de omtrekkende beweging maken, waartoe de Psalm oproept. Hoe ziet de kerk eruit als we er van buitenaf tegenaan kijken? Sociologisch dus, statistisch en in de beeldvorming via de media? Daar wordt een kerkmens niet vrolijker van. Het uiterlijk van de gevestigde kerk is bezig te verdwijnen – iets dat eerder juist van de wereld gezegd werd (1 Korinte 7:31).
Toch wil ik Psalm 48 blijven zingen en daarbij aan de kerk denken. Dat kan dan alleen als de toon meer eschatologisch wordt en we de kerk dus meer zien in het licht van de voleinding. Haar torens bekronen niet langer het bestaan van de kerk, maar ze tonen waarom de kerk er is. Ze wijzen naar wat komt, ze getuigen van de hoop die in haar leeft en dat doen ze met zachtmoedigheid (1 Petrus 3:15).
Willem Barnard vergelijkt de Domtoren met

‘Een timmermanspotlood,
op de hemel
tekent het aan
waar Utrecht moet komen.’

Een veelzeggende gelijkenis. De kerk die de toekomst van de stad (de samenleving) openhoudt door die op de hemel te projecteren. Ze legt die toekomst in Gods hand, in bidden en smeken. Ze nodigt uit om het hogerop te zoeken. Ze wijst van zich af. Niet de actie staat voorop, maar een zachtmoedige presentie. Het bastion uit de Psalm is niet beneden te vinden maar boven, bij God die de toekomst van de wereld niet laat schieten. De betekenis van de kerk wordt eschatologischer. Dat brengt mee een relativering van allerlei bastions en tegelijk een verhoogd bewustzijn, dat de kerk noodzakelijk is, onmisbaar voor het heil van de mensen. Buiten haar, dat wil zeggen buiten haar heenwijzing, is er geen heil. Hoe zal men horen zonder prediker (Romeinen 10:14)? Hoe zul je hopen zonder vinger die naar boven wijst?
De toren ‘tekent aan waar Utrecht moet komen’. ‘Utrecht’ is een metafoor van de samenleving. Je kunt er goed toeven, maar het is geen plek om te blijven. In Utrecht worden singels gedempt en weer open gegraven; koopcentra verrijzen en worden weer afgebroken; er valt veel te leren – en misschien leren we niets. De malaise die in de kerk vermoed wordt, is in de samenleving veel massiever aanwezig. Wie weet nog waar we heen moeten en waarvoor we op aarde zijn?
Dat Utrecht terecht kan komen en haar inwoners: dat is het onopgeefbare getuigenis van de kerk die in haar midden is.

De landelijke kerk
‘Waar Utrecht moet komen’. Dan denk ik ook aan de landelijke PKN, met hoofdkantoor in de Domstad. Waar komt de landelijke kerk terecht? Hierover wordt momenteel veel gepeinsd, geschreven en vergaderd. De treurigheid rond de fusie en de afsplitising is nog niet over. Er wordt gezocht naar een nieuwe bezieling. Waar richten we ons samen op? Wat is de protestantse identiteit? Er is een visiestuk toegestuurd aan de synode (titel: Leren leven van de verwondering), waarin identiteit, roeping en toekomst van de PKN aan de orde komen. De geest die het stuk ademt blijkt uit het volgende citaat: ‘De situatie van de Protestantse Kerk lijkt niet rooskleurig. Een christen is een beteuterd mensMaar wij willen ons niet door neergang laten bepalen. Pessimisme en apathie worden overwonnen door te vertrouwen op de beloften van God.’ Vervolgens worden in een aantal rubrieken beleidsuitgangspunten geformuleerd. Ik som er een aantal op:
- Tegenover de apathie zetten wij telkens opnieuw de voortgang van het geloof en de groei van de gemeente.
- Wij willen werken aan het gevoel van eenheid binnen onze kerk.
- Wij hechten belang aan geloofskennis en stellen daarom geloofsoverdracht centraal.
- Wij kiezen voor de verbetering van de kwaliteit van het leiderschap in onze kerk.
- Wij willen dat de Protestantse Kerk de Nederlanders meer individueel gaat benaderen.
- Wij zullen naar onszelf als kerk en naar onze activiteiten kijken met de vraag wat het aansprekende, aantrekkelijke en appellerende is voor de mensen om ons heen.
- Wij willen duidelijk maken dat de kerk een belangrijke bijdrage kan leveren aan de samenleving.
Het zijn begrijpelijke verlangens. De synode heeft dit document dan ook overgenomen en het zal in de kerk worden besproken.
Het laatste deel van de nota is gewijd aan de kerk als gestalte van de verwachting. Dan schiet ik overeind. Wat betekent dit tegen de achtergrond van teruggang en apathie? Het antwoord dat gegeven wordt wijst op de kerk als een vreemde eend in de bijt van de wereld; de kerk verkondigt dat hemel en aarde voorbij gaan en dat Christus wederkomt. Verder zijn er ook meevallers: ‘Gelukkig zien we om ons heen de onstuimige groei van andere geloofsgemeenschappen. Wij zien dat wereldwijd de kerk op veel plaatsen een snel groeiende beweging is.’ Ik moet dat laatste beamen, maar weet niet of hier de genezing van de apathie in te vinden is.
De kerk als gestalte van de verwachting: dan denk ik aan de kerk die (ook in haar ingewikkelde landelijke gestalte) boven zichzelf uitwijst. Ze is een teken van wat komt omdat het er (bij God) al is. Er is een gemaakt bestek in de hemel en er is een volbracht werk. De man op de oever heeft de maaltijd gereed, terwijl de vissers nog zwoegen op zee (Johannes 21:9). De kerk bestaat in het licht van de voleinding. Ik betwijfel, of dit besef momenteel sterk leeft. Misschien erkennen we nog niet dat we ‘beteuterde christenen’ zijn. Die uitdrukking stamt van Dr. O. Noordmans. In 1953 schrijft hij er een meditatie over. De kerk bloeide toen maar hij zag de toekomst al… ‘Een christen is om te beginnen een beteuterd mens’, schrijft hij, naar aanleiding van de discipelen die achterblijven terwijl Jezus heengaat. Jezus is weggegaan naar de hemel. Zijn koningschap staat sindsdien in het teken van de hemelvaart, het is verborgen. ‘Waarom hebt u ons verlaten?’ denkt de gemeente (en die is groter dan men denkt). Dit is, aldus Noordmans, ook een geloofsbelijdenis maar dan van beteuterde christenen. Twintigste-eeuwse gelovigen, noemt hij hen. Minder zelfverzekerd. Een meer verborgen gemeente. Zij is ‘vaak zonder het te weten, ‘als een bruid, die voor haar man versierd is’ (Openb.21:2)…’
Hij had deze woorden voor ons kunnen schrijven. De kerk gaat weer beseffen dat ze bruid is, als ze haar Heer kwijt is en hem zoekt. Met zoeken begint de vernieuwing; niet met heen en weer lopen.

De kerk voorbij
In Kampen vierden ze onlangs het 150-jarig bestaan van de Theologische School, nu universiteit. Van die gelegenheid maakte Prof. Frits de Lange gebruik om zijn afscheid van de theïstische God mee te delen. Geen transcendente God ‘daarboven’, op lichtjaren afstand. Geen persoon in de hemel wiens ingrijpen we in gebed afsmeken. Zo kan ik het niet meer, zegt De Lange, en velen met mij ook niet. Maar wel religie, met als kern: bezielde toewijding van de aanhangers. Wat bezielt hen dan? Niet een verre God maar een goddelijk geheim dat alles doordringt, omvat en overstijgt. Wij zijn ‘in God’ (Handelingen 17:28). Hij is geen afzonderlijk wezen maar alomvattende Geest. Religie is: aandachtige toewijding aan de werkelijkheid die beweegt en bestaat in God. Liefdevolle aandacht voor het detail, zorgvuldigheid in omgang met mensen en dingen. Je kunt het tegenkomen bij kunstenaars, bij mantelzorgers die leven voor anderen. Zij hebben deel aan de Geest van God.
De kerk? De Lange oordeelt positief: zij kan een middel zijn (via traditie, gemeenschap en rituelen) dat ons naar God geleidt – maar lang niet altijd. Ook in een theatervoorstelling is een samensmelting mogelijk met het heilige. De kerk heeft niet langer exclusiviteit als bron en norm van christelijk geloven. De Lange ziet drie gestalten waarin de christelijke traditie overgedragen wordt: de kerk (de navolgers van Jezus), de liefhebbers van het christendom (die overtuigd zijn van de betekenis van het christendom voor het publieke leven) en de soloreligieuzen.
Ik beschouw De Lange als een inventieve theoloog met een radar voor wat in de lucht zit. Wat me treft in zijn ontboezeming is niet dat hij af wil van een bepaald soort theïsme (God als een man in de verte, van lichtjaren afstand, her en der ingrijpend). Van zo’n theïsme kun je maar beter afscheid nemen en een bijbels doordachte triniteitsleer zou daar een heel eind bij kunnen helpen. Wat mij treft is, dat hij naar het schijnt niets kwijt is. De Lange noemt zijn verandering een bekeringsgeschiedenis. Dan denk ik aan de vader die zijn verloren zoon bij thuiskomst omarmt. Als de werkelijkheid God is die ons altijd al omarmt, dan is er geen thuiskomst bij hem die op ons wacht. Maar misschien kan De Lange zijn gedachten op dit punt nog eens nader ontvouwen.
Wat me ook treft, is dat de kerk onbelangrijker wordt, in ieder geval niet meer nodig. Dat is de consequentie van deze andere kijk op God. Ik beschouw het als voorbarig. De kerk is nog nodig als een toren in de tijd (Gezang 319). We zijn meer kwijt dan we dachten, dat ben ik met De Lange eens. We worden ook meer gezocht dan we kunnen bevatten. Daar hebben we de kerk voor nodig, die in al haar verdeeldheid en trivialiteit daarvan een teken is. Zij die tot de kerk behoren, leven in gemis en toewijding, maar meer nog van genade en vrede waarmee God ons steeds groet.

Ik houd het voorlopig op beteuterde christenen, die moed hebben voor de wereld.

A.J. Zoutendijk is predikant in de Protestantse Kerk in Nederland in Utrecht.