Zorg, een filosofische analyse

Jan Vorstenbosch

In 1977 verscheen het boek Het verschijnsel zorg van J.C.M. Hattinga Verschure. De auteur
geeft in zijn boek een analyse van het verschijnsel zorg omdat in korte tijd zeer veel mensen en organisaties betrokken zijn geraakt bij de zorg, er zeer veel geld aan wordt besteed en velen toch niet gelukkig zijn met de zorgverlening. Hattinga Verschure meldt dat er weinig wetenschappelijke literatuur is over het onderwerp. Afgaande op het in 2005 verschenen boek van Jan Vorstenbosch kan gesteld worden dat in de afgelopen 25 jaar veel over zorg is nagedacht. De praktische problemen zijn echter niet veranderd.
Vorstenbosch biedt een grondige filosofische analyse van de zorg.[1] De filosofen zijn inmiddels zoveel verder dan in 1977 dat het boek van Hattinga Verschure niet eens meer wordt genoemd. Dat is begrijpelijk want er is, met name door de opkomst van de zorgethiek, veel veranderd in het denken over zorg. Vorstenbosch schrijft niet in de eerste plaats over ethiek, hij is op zoek naar een meeromvattende benadering. Zorgethiek betreft vooral de zorg in smalle zin, de zorg voor mensen die ondersteuning nodig hebben. Vorstenbosch hanteert naast dit smalle zorgbegrip een brede opvatting van zorg. Volgens hem kunnen we alle menselijke handelingen beschrijven onder het gezichtspunt van de zorg. Ook al ben je geen zorgverlener, toch is er een zorgaspect aan je handelen te onderscheiden.
In de taal komt zorg in allerlei combinaties voor. Vorstenbosch gaat daar zeer uitvoerig op in. Op grond van die veelheid meent hij dat er niet zoiets is als een harde, inhoudelijke kern of essentie van zorg die in allerlei situaties en relaties kan worden toegepast. Deze opvatting over begrippen vind ik altijd merkwaardig; de veelvormigheid is zo groot dat we niet kunnen aannemen dat er iets algemeens achter schuilgaat. De lezer kan hierbij denken aan het woord ‘spel’, een bekend voorbeeld van Wittgenstein. Maar, hoe kunnen mensen dan hetzelfde woord gebruiken, kun je je afvragen. Men eist mijns inziens gelijkenis in de zichtbare verschijnselen, een typisch positivistische eis, terwijl het bij een verschijnsel als zorg gaat om de zin van het handelen. Die gemeenschappelijke zin is bij alle vormen van zorg wel degelijk aanwezig. Vorstenbosch geeft er zelf een analyse van.
Hij onderscheidt drie structuurelementen van zorg. Ten eerste is zorg naar buiten gericht, het gaat om een levend wezen dat kwetsbaar is. Hoe de zorg eruit ziet wordt bepaald door de aard van datgene waarop de zorg is gericht: met een kind ga je anders om dan met een bejaarde of met een hond. Het tweede structuurelement is dat zorg situatie- en contextgebonden is: je kunt de relatie tussen zorgverlener en zorgontvanger niet los zien van hun omgeving. Dat blijkt bijvoorbeeld bij het zorgen voor wilde dieren. Een dier in de natuur kun je niet als een huispoes verzorgen. Zorgen voor wilde dieren betekent dat je afstand bewaart en hun woongebied in stand houdt. Wie konijnen gaat beschermen tegen hun natuurlijke vijanden, verstoort een evenwicht en gaat in tegen de levenswijze van wilde konijnen.
Het derde structuurelement noemt Vorstenbosch het holistische structuurelement: zorg heeft vele dimensies die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden: kennis, ervaring, betrokkenheid, tijd, etc. De analyse brengt hem zelfs tot een definitie: zorg is een aandachtige, zichzelf tijd gunnende wijze van handelen die zich laat leiden door de werkelijkheid van diegene of datgene waarop de zorg zich richt (p. 85). Dat gericht zijn op de aard van datgene waarvoor gezorgd wordt, speelt een belangrijke rol bij Vorstenbosch. Pas als de aard van de levende wezens erbij wordt betrokken, kan een inhoudelijke analyse uitgevoerd worden. De definitie die ik net citeerde, is nog formeel.
Dat Vorstenbosch voortdurend terugkeert naar de aard van datgene waarvoor gezorgd wordt, vind ik waardevol. Zorg staat in dienst van het andere, het andere is geen middel en je kunt alleen goed zorgen als je weet wie of wat dat andere is, wat zijn behoeften zijn. Waarom kan zorg echter alleen levende wezens betreffen, zoals Vorstenbosch stelt? Een bibliothecaris zorgt toch voor zijn boeken en een galeriehouder voor zijn kunstwerken! Volgens Vorstenbosch zijn zorgrelaties met dingen en met instituties zoals het gezin of de staat ombegrijpelijk als ze geen verband houden met het lot van levende wezens. Een fiets is een ding waar mensen gebruik van maken. De staat beschermt mensen tegen onrecht. Dat moge waar zijn, maar een fiets is een ding buiten ons en sommige mensen zorgen goed voor hun fiets. Waarom zou je dat niet mogen zeggen? Voor een dier zorgen mensen ook los van wat ze eraan hebben, omdat een dier eigen gevoelens en behoeften heeft, stelt Vorstenbosch. Ik zou willen zeggen dat een fiets onderhoud nodig heeft. Natuurlijk is een fiets wat anders dan een koe en houdt zorg voor een fiets wat anders in dan zorg voor een koe maar in de fiets zorg ik voor de fiets en niet voor mijzelf. Bij zorg voor en kunstwerk is dat nog duidelijker. Een kunstwerk heeft waarde en daarom zorg je ervoor. Die waarde wordt door mensen ervaren maar daaruit volgt niet dat het je in de zorg voor het kunstwerk om de mens gaat.
Na de formele en de inhoudelijke analyse van zorg bespreekt Vorstenbosch de verhouding tussen zorg en ethiek. De filosofie van de zorg leidt volgens hem tot een ruimere ethische agenda dan in de traditionele ethiek. Vanaf de zestiende eeuw hebben filosofen zich in de ethiek gericht op een stelsel van algemene maatschappelijke regels. Ethisch goed handelen was het volgen van de regels. Daardoor kwam de concrete zorg niet in beeld als een morele zaak. Een regel volgen leidt zelden tot een aandachtige en zorgvuldige uitvoering (p.151). Een algemene regel voor de ouder-kind relatie is dat ouders speciale aandacht aan hun kind moeten geven. Maar daarmee komt niet de vraag aan de orde of een ouder op een bepaald moment het goede doet voor dit kind in deze situatie. Op dit punt blijft de auteur teveel steken in een tegenstelling tussen regel en concrete situatie. Met hem kunnen we zeggen dat er zoiets is als een morele ervaring in de situatie. Ethisch handelen is meer dan het volgen van regels. Maar in de situatie geeft een regel houvast en richting. In ons handelen en ervaren brengen we altijd kennis mee. Zonder die kennis zouden we nauwelijks iets opmerken. In de situatie gelden regels maar ze gelden voor de unieke situatie. Het is die correlatie van kennis en regels enerzijds en ervaring van het concrete anderzijds die kenmerkend is voor de situatie waarin de handelende mens staat.
Vorstenbosch verstaat onder moraal een systeem van normen die de menselijke situatie verbeteren. Daarom is zorgen zonder meer een morele praktijk. Ook zorg voor dieren hoort daarbij. Maar het is volgens Vorstenbosch niet juist om alles waarvoor we zinvol kunnen zorgen, tot voorwerp van morele zorg te maken. Daarmee zouden we het morele te veel oprekken. Waarom dat zo zou zijn, legt hij niet uit. Hier lijkt de auteur mij niet consequent. Als zorg een kenmerk is van al ons handelen, waarom dan niet gesteld dat het morele een aspect is van al ons handelen? Volgens mij blijft Vorstenbosch het ethische teveel koppelen aan het menselijke. Omdat dieren zelf gebrek kunnen ervaren, worden zij meegenomen in de kring van het ethische. Waarom het ethische niet koppelen aan het bestaan van dingen naar hun eigen aard? Als er reden en mogelijkheid is om te zorgen, om het bestaan in stand te houden of te verbeteren, is er mijns inziens een ethische eis. Niet alle eisen wegen even zwaar, maar waarom zou het ethische zwaar moeten zijn?

 

  1. Uitgeverij Nieuwezijds, Amsterdam, 2005, ? pag., ISBN ?, € 22,95