Brieven S. Freud C.G. Jung / Beschouwingen over cultuur / Herinneringen, dromen, gedachten, een autobiografie

Sigmund Freud, C.G. Jung, W. McGuire, W. Sauerländer

Het is 1913. Freud voltooit zijn studie Totem und Taboe. Jung publiceert het tweede deel van zijn omvangrijke studie naar de Wandlunge und Symbole der Libido. Het is 1913. De briefwisseling tussen Freud en Jung culmineert tot een dramatisch hoogtepunt[1]! Het is een merkwaardige, maar misschien niet toevallige coïncidentie, dat Freud zijn boek schrijft over de vadermoord in de periode dat Jung zich losmaakt uit zijn vadercomplex.

De publicatie van de briefwisseling heeft heel wat voeten in de aarde gehad. De brieven van Jung aan Freud werden aanvankelijk geacht verloren te zijn gegaan, door Freuds vlucht naar Engeland voor het nazi-regime. Later bleken ze toch bewaard te zijn gebleven. Freud, die zijn brieven netjes geordend in aktetassen bewaarde in zijn werkkamer, heeft ze laten verschepen naar Londen.

Jung borg de brieven die hij van Freud ontving veilig op in zijn in de muur gemetselde kluis, samen met andere zeer persoonlijke zaken. De sleutel daarvan droeg hij altijd bij zich. De wilsbeschikking van Jung over de publicatie van de brieven is tegenstrijdig. Hij sprak over embargo’s van 20, 30 en 50 jaar na zijn dood. Uiteindelijk zijn de brieven in gezamenlijk overleg tussen twee zonen van Freud en Jung geordend en uitgegeven in het jaar 1974.

De uitgevers Boom, die de Nederlandstalige versie van het verzameld werk van Freud op de markt brengt, en Lemniscaat, die hetzelfde doet voor het werk van Jung, namen een voorbeeld aan deze samenwerking en sloegen de handen ineen en verzorgden gezamenlijk een Nederlandse vertaling [2][3].

De relatie tussen Freud en Jung begon in 1906. In dat jaar stuurt Jung een exemplaar van zijn associatie studies naar Freud. Freud is enthousiast, meer dan enthousiast. Tot dat moment is hij een eenzame pionier in het gebied van het onbewuste. Het werk van Jung verschaft empirische, zelfs experimentele basis voor het bestaan van onbewuste complexen. ‘Vol vertrouwen’, schrijft hij dan ook, ‘reken ik er op dat u nog vaak in staat zult zijn mijn opvattingen te bevestigen, en ik zal me graag door u laten corrigeren.’ Uit de briefwisseling die volgt blijkt, dat Freud bevestiging maar al te graag wenst en correctie maar moeilijk verdraagt.

In februari 1907 ontmoetten de beide heren elkaar voor het eerst. Jung schrijft in zijn autobiografie: ‘We troffen elkaar om één uur ’s middags en dertien uur lang spraken we samen vrijwel onafgebroken. Freud was de eerste man van werkelijke betekenis die ik ontmoette. Geen ander die ik toen kende kon zich met hem meten. Zijn instelling had niets triviaals.’

Pas twee maanden later was Jung weer in staat om een brief te schrijven: ‘Ik had sterke weerstand tegen het schrijven, daar de in Wenen losgemaakte complexen zich heftig roeren.’ Freud reageert met de kroning van Jung tot onderkoning: ‘Uw persoon heeft mij vertrouwen voor de toekomst ingeboezemd, zodat ik nu weet dat ik evenzeer gemist kan worden als ieder ander en dat ik, zoals ik u heb leren kennen, geen beter iemand wens om mijn werk voort te zetten en te voltooien. Ik weet zeker dat u het werk niet in de steek zult laten, want u bent er te diep bij betrokken geraakt en hebt zelf gezien hoe boeiend en verreikend, hoe mooi zelfs onze zaak is.’

De jaren die volgen worden gekenmerkt door een intensieve correspondentie, waarbij Freud zeer regelmatig, in sommige perioden bijna in elke brief, Jung aanspoort vaker te schrijven en sneller te reageren. Als lezer ontkom ik niet aan het gevoel van een zekere dwang, die later overgaat in manipulatie. Jung van zijn kant zoekt bij Freud steun en geborgenheid. Zo vraagt hij, na lang aarzelen, om een foto van Freud. Tegelijk blijft ook zijn ambivalentie: ‘Ik vrees uw vertrouwen.’ En: ‘Het is eerder dat mijn verering voor u een religieus-dwepend karakter heeft...’ Freud reageert fel: ‘De overdracht vanuit de religieuze sfeer zou ik uitermate fataal vinden; die zou ook alleen maar in afvalligheid kunnen eindigen.’ Het is opvallend hoe Freud hier enerzijds de religieuze perceptie van de psychoanalytische beweging bestrijdt, maar anderzijds juist terminologie uit de religieuze sfeer hanteert door over afvalligheid te spreken.

Deze ambivalentie wordt bevestigd door het tweede uitvoerige gesprek tussen Freud en Jung, waarvan Jung verslag doet in zijn autobiografie. Freud zou in dat gesprek gezegd hebben: ‘Mijn beste Jung, je moet me beloven nooit de seksuele theorie op te geven. Dat is het allerwezenlijkste. Zie je, we moeten er een dogma van maken, een onwrikbaar bolwerk.’

Het is in deze tijd, omstreeks het jaar 1911, dat zowel Jung als Freud (de laatste waarschijnlijk onder invloed van de eerste) de analytische studie van religie opvatten. Duidend op zijn studie Totem und Taboe, schrijft Freud: ‘Ik werk op een terrein waar u verrast zult zijn mij aan te treffen. Ik heb wonderlijk griezelige dingen losgewoeld.’ In de brieven is er de toon van de gelukkige herkenning. ‘Bravo’, schrijft Freud, ‘uw brief arriveerde op een mooie gelukkige dag.’

Maar al snel verandert de toon. Enkele maanden later schrijft Freud: ‘Mijn psychologie der religie is voor mij een ware kwelling; ik vind weinig vreugde in het werk en heb voortdurend last van doeleurs d’enfantement; kortom ik ben vrij chagrijnig en voel me ook fysiek niet goed.’ Een week later schrijft Freud onmiskenbaar verwijtend, maar verpakt is hooggestemde loftuitingen over het eerste deel van Jungs Wandlunge und Symbole. Hij eindigt met: ‘ “Groeten” is het juiste trefwoord om deze brief te besluiten.’ De verwijdering hangt in de lucht.

De verwijdering doet pijn, maar blijkt onomkeerbaar: ‘Ik ben bij mezelf te rade gegaan en heb mijn overdaad aan libido (voor Jung MdR) snel afgelegd.’ Hoewel Freud later Jung weer verzekert van ‘de taaiheid van mijn affectieve bezettingen (...) ook als u mij zelden schrijft.’ De breuk is feit als Jung zich terugtrekt als voorzitter van de Internationale Psychoanalytische vereniging en als redacteur van het psychoanalytisch Jahrbuch. Freud is in die tijd gedeprimeerd en valt zelfs flauw op een psychoanalytisch congres. Jung droomt ‘dat in het midden van de zomer een arctische kou intrad en het land tot ijs verstarde...’

De Nederlandstalige uitgaven van de werken van Freud en Jung, kunnen met de publicatie van de briefwisseling nu compleet genoemd worden. Daarmee is het Nederlandse lezerspubliek een dienst bewezen. Het is onmiskenbaar interessant om de verschillende werken naast elkaar te leggen en parallellen te ontdekken. Daarom is het ook plezierig dat uitgeverij Boom blijft komen met heruitgaven van het werk van Freud en dat Lemniscaat wederom besloot tot een herdruk van Jungs autobiografie

  1. Lemniscaat  Boom, Mep pel, 2000 , 374 blz. , ƒ54, 50
  2. Boom, Meppel, 1999, 406 blz., ƒ45,-
  3. Lemniscaat, Rotterdam, 1999, 374 blz., ƒ41,76