Dieper dan ik mijzelf ooit ken

Introductie op de jaarserie 2006
'Van wie ben jij er een?' is een vraag die aan mijn moeder nog is gesteld. Niet vaak, want de omgeving wist het wel: van de melkboer. Aan mij vroegen ze: 'Hoe heet jij?' 'Ella.' Ik ben primair ik. Daarna komt de familie, werk en in mijn geval kerk. Maar ook een Ik-mens wil ergens bij horen en ontwikkelt enkel een eigen identiteit in relatie tot zijn omgeving, tot belangrijke anderen . De condities waaronder een mens een eigen identiteit ontwikkelt zijn drastisch veranderd en niet in het minst door de individualisering. Terwijl er nog nooit zoveel aandacht is geweest voor het eigen ik en de ontplooiing ervan, lijkt de ontwikkeling van een persoonlijke identiteit problematischer te worden.

Onder de titel ‘Dieper dan ik mijzelf ooit ken’ willen we in deze jaarserie peilen wat identiteit is en welke factoren identiteitsontwikkeling bemoeilijken. Hoe onder de huidige gegevenheden voorwaarden te scheppen en kansen te zien ten behoeve van het vinden van een persoonlijke identiteit is de vraag waarop we antwoorden zoeken.

Identiteit

De Levita [2] onderscheidt drie belangrijke aspecten aan de identiteit: je naam, je lichaam en je persoonlijke geschiedenis, waarbij er een wisselwerking is met de omringende samenleving. Je naam is of wordt betekenisvol. Ook een bijnaam kan veel zeggen. Daarnaast heb je een lichamelijke identiteit. Ondanks verandering en veroudering blijf je lichamelijk dezelfde. Tot slot heb je een persoonlijke geschiedenis: een verhaal dat vertelt waar je vandaan komt, bij wie je hoort, wat je hebt meegemaakt en in welke tijd en wat je karaktereigenschappen zijn. De persoonlijke geschiedenis bevat dus sociale, historische en psychische kanten van de persoonlijke identiteit.
In de sociologie en psychologie figureren meerdere definities van identiteit. In de meeste definities verwijst identiteit naar iets in het individu dat er voor zorgt dat het in zijn waarneming een en dezelfde blijft, dus naar gelijkheid en continuïteit. Identiteit is als het ware een vaste kern van de persoonlijkheid die bij alle wisselingen van rollen en omstandigheden zichzelf blijft. Het is het vermogen van mensen om in veranderende situaties toch een eigen weg te kiezen en zich te verhouden tot wat er om hen heen gebeurt. Identiteit is een min of meer samenhangend beeld dat iemand van zichzelf heeft, dat enigermate overeen komt met het beeld dat belangrijke anderen van deze persoon hebben [3]. Identiteit impliceert het hebben van een levensplan, een ideaal en de daarbij horende waarden en normen waarvoor men zich wil inzetten. Een persoon met een gezonde identiteit ervaart zichzelf als waardevol en voelt zich door anderen erkend.

Identiteitscrisis

Onduidelijkheid over wie je bent en wat je waard bent is in overgangssituaties heel gewoon. Een kind dat volwassen wordt tobt daar vaak het sterkst mee. Er is sprake van een identiteitscrisis als een individu zodanig in conflict met zichzelf of zijn omgeving komt dat zijn gelijkheid en continuïteit in het geding zijn. Zo’n conflict kan leiden tot een bestendiging of verandering van identiteit. En dat is menselijk. Lang niet altijd is dit tijdelijk. Regelmatig slagen mensen er niet in tot bevredigende relaties te komen met anderen, krijgen ze wonen en werken niet goed op orde, hebben ze last van leegte. Soms vluchten ze voortijdig in zekerheden (huisje, boompje, beestje) of in een virtuele leefwereld. Soms ontlenen ze houvast aan (extreme) overtuigingen van een afgebakende groep. Je bent Gothic of Lonsdale. Weer anderen pogen met behulp van oosterse filosofie los te komen van het ego, totdat men ontdekt dat er juist onvoldoende ego ontwikkeld is. Sommigen pompen het eigen ego op tot ongekende proporties. Anderen hechten overspannen waarde aan uiterlijke dingen (Nikes voor basisschooljongens, botox en siliconen voor veertigers). Meestal is dan de identiteit in het geding.
Een persoon met een zwakke identiteit is als een podium waarop verschillende acteurs toneel spelen zonder script of regisseur. Een zwakke identiteit kan leiden tot het primair benutten van andere mensen als middel om zich staande te houden. Hetzij door zich te klein en afhankelijk te maken zoekend naar de bevestiging van de omgeving. Hetzij door zich te groot en pseudo-autonoom op te stellen en zich af te zetten tegen anderen. Hetzij door zich afzijdig te houden.

Cultureel-maatschappelijke oorzaken

Cultuur verbindt mensen en onderscheidt van anderen. Een gemeenschappelijke cultuur zorgt voor het gevoel ergens bij te horen en daarmee vanzelfsprekend ook het gevoel ergens niet bij te horen. De cultuur biedt vaak een rituele bekrachtiging van de identiteitsontwikkeling [4]. Er zijn ontwikkelingen in de Westerse cultuur die het verwerven van identiteit extra moeilijk maken en die de eenmaal verworven identiteit onder druk kunnen zetten. Ik noem naast het overkoepelende begrip individualisering een aantal oorzaken, in willekeurige volgorde en zonder compleet te zijn.
· Er is een hoog tempo van technologische veranderingen en een toename aan keuzemogelijkheden.
· Presteren is belangrijk. Rollen liggen niet langer vast. Je bent er niet eentje ‘van’, je moet het zelf zien te maken.
· Het feminisme heeft de aandacht gevestigd op de vrouwelijke identiteit. Niet langer is de vrouw enkel afgeleide van de man, maar wat is dan wel een vrouwelijke identiteit? En wat betekent dat voor de identiteit van mannen?
· Complicerend kan zijn het leven in een multiculturele samenleving en daarmee het onder druk staan van de nationale identiteit.
· De toename van een materialistische, biologische kijk op identiteit (ben je verantwoordelijk voor je vurende neuronen?) kan gevolgen hebben voor ons zelfverstaan.
· De anti-autoritaire opvoeding − die overigens onder druk komt te staan − kan zorgen voor een gebrek aan sturing door de ouder en een gebrek aan beheersing bij het kind.
· Inwijden in geheimen is geen gemeengoed. Overtuigingen kantelen of worden gerelativeerd, zodat bepaald niet helder is wat van waarde is.
· Door drukte en overbelasting – denk aan scheidingen, vele eenoudergezinnen, breuken tussen generaties – is helder opvoeden geen geringe opgave.
· Er is voor jongeren geen vanzelfsprekende identificatie met belangrijke anderen om zich heen.
· De opkomst van internet geeft toegang tot virtuele leefwerelden waarin het onderscheid tussen schijn en werkelijkheid vermindert en de werkelijke ontmoeting met de ander vermindert.
Concluderend: de toename van rolwisselingen en versnippering in denken kan gevolgen hebben voor de ontwikkeling van identiteit, waarbij, zoals eerder genoemd, het gevoel van gelijkheid en continuïteit primair is.
In de jaarserie is nostalgisch verlangen naar de vermeende overzichtelijkheid en knusheid van vroeger niet gewenst – voor zover deze aanwezig was. Somberheid over de opvoeding wordt niet altijd gestaafd door onderzoek [5]. Ook treurt niet iedereen over het onder druk staan van een relatief vaststaande identiteit. Er zijn geluiden dat de vele rollen die mensen innemen in hun diverse netwerken, het naast elkaar bestaan van ‘kleine’ verhalen wel degelijk leiden tot een identiteit, zij het dat deze meervoudig en meer fluïde is. Dat vraagt mijns inziens wel meer van het aanpassingsvermogen en de flexibiliteit van mensen. De vraag is wie dit dragen kan en wie niet.

Filosofie

Als onderstroom onder genoemde cultureel-maatschappelijke factoren spelen ontwikkelingen in het denken over de mens een belangrijke rol. In vogelvlucht noem ik een aantal veranderingen [6]. In de antieke filosofie is het zijn één, alles in wezen een en dezelfde. De identiteit van de dingen ligt in de dingen zelf. De mens is zijn identiteit. De vraag of iemand een identiteit heeft was filosofisch gezien niet aan de orde. Identiteit betekent dan ook identiekheid, het aan zichzelf gelijk zijn. In het christelijke denken dat daarop volgde valt de mens niet samen met zijn identiteit. De mens is te zeer in zichzelf verdeeld, komt niet volstrekt overeen met zijn wezen. Daarentegen is God ‘ik ben die ik ben’. Hij is de eeuwige, in tegenstelling tot de zoekende mens.
Onder invloed van de moderne filosofie bezitten dingen niet langer hun identiteit, maar stelt het denken die vast. ‘Identiteit’ verwordt daarmee van een wezenskenmerk van de dingen tot de overeenstemming van denken en dingen. ‘Ik denk dus ik ben’, zei Descartes. Het menselijk subject staat centraal. De vrije mens ontwikkelt zich door zijn omgeving te beheersen. In de loop van de moderne tijd wordt dit beeld van de vrije mens in het middelpunt aangevochten. Wie we zijn en wat we doen wordt vooral bepaald door de tijd en cultuur waarin we leven (Dilthey, Nietzsche), door de stand of klasse waartoe we behoren (Marx) en door ons onderbewuste (Freud) [7]. Het moderne zelf wordt gedecentreerd. Tegelijkertijd kan de mens deze omstandigheden wel beïnvloeden en zichzelf ontwikkelen. Via revolutie kunnen maatschappelijke structuren worden gewijzigd en via psychoanalyse kan de mens leren met zijn driften om te gaan, om maar eens wat te noemen. Een vergelijkbare spanning is te vinden bij Heidegger en Sartre: de mens wordt een geworpen ontwerp genoemd. Enerzijds sterk bepaald door zijn sociaal-historische omgeving, waarin hij door toeval is terechtgekomen.Zelfwording heeft te maken met zelfverlies Anderzijds is hij vrij in zijn ontwikkeling, ontwerpt hij zichzelf. In reactie hierop beweren de structuralisten dat de menselijke vrijheid maar beperkt is. Het subject is een knooppunt van relaties en structuren, het ‘ik’ is een sociale constructie. Met het verdwijnen van de grote verhalen wordt het ik meer en meer een sociale constructie zonder duidelijk centrum en samenhang. De filosoof Paul Ricoeur levert een bijdrage om het postmoderne ik niet aan fragmentatie ten onder te laten gaan door te noemen dat kleine verhalen samenkomen in een levensverhaal. Ook al wisselen rollen, er blijft een ‘ik’ dat zich in deze situaties tot zichzelf verhoudt. De uiteenlopende rollen en situaties staan niet volledig los van elkaar, ze vormen verhalen die samenkomen in een levensverhaal. Een geleefd verhaal dat moet worden geïnterpreteerd. Dit samengaan van identiteit en verhaal noemt Ricoeur narratieve identiteit. We construeren ons eigen verhaal dus niet, we reconstrueren het. We zijn niet de schrijver van ons eigen leven, maar de held van ons eigen verhaal.
Ondanks deze – en ook andere pogingen (denk aan Levinas en de rol van de ander) – overheerst de idee dat de persoonlijkheid een pluriforme, sociale constructie is. Er lijkt een verschuiving gaande van een begrip van persoonlijke identiteit dat verwijst naar gelijkheid en continuïteit naar een meer fluïde begrip van identiteit. Identiteit wordt bepaald door te kiezen voor rolgedrag dat strategisch gewenst is. Hoe je overkomt wordt belangrijker dan hoe je bent. De vraag blijft of de mens onder en achter zijn rollen zijn essentie behoudt, zijn persoonlijke identiteit. Nog belangrijker is de vraag wat die essentie dan eigenlijk is. Wat maakt een mens nu eigenlijk tot persoon?

Theologie

Arjan Plaisier doet in dit Wapenveldnummer een poging om vanuit een christelijke antropologie te doordenken wat een mens tot persoon maakt. In het vervolg van de jaarserie wordt dit perspectief meegenomen en meegewogen.
Nadat onder invloed van de rede het geloof aan de ziel verdwenen was, is het begrip persoonlijke identiteit in de filosofie problematisch gebleven [8]. De vraag is of de omgeving, de ander volstaat om een juist beeld van zichzelf te ontwikkelen. Of is daar de Ander voor nodig? Kan de mens zichzelf alleen vinden vanuit een gezichtspunt buiten zichzelf, in relatie tot zijn oorsprong? In de woorden van Glas [9]: ‘Moet het perspectief van de eerste persoon niet worden aangevuld met het perspectief van de tweede persoon; dat ik mijzelf vind in het aangesproken worden door anderen en door God? Het is mijns inziens een wezenlijke bijbelse notie dat mensen in het zich-tot-zichzelf verhouden uiteindelijk geen rust kunnen vinden [10]. Zelfwording heeft vanuit dit perspectief te maken met zelfverlies, namelijk in de overgave aan de ander, en dus ook met angst, pijn, twijfel en een heel groeiproces.’

Psychologie

De psychologie kan of wil niet zoveel zeggen als het gaat om vragen naar de werkelijke essentie en zin van het mens-zijn. Erikson, een psychoanalyticus die eind jaren ’60 de basis heeft gelegd voor het denken binnen de psychologie over identiteit, antwoordt op de vraag hoe de menselijke behoefte aan identiteit is ontstaan: ‘Vóór Darwin was het antwoord duidelijk: omdat God Adam schiep naar Zijn eigen beeld, als tegenspeler van Zijn eigen identiteit, en daarmee de gehele mensheid begiftigde met de glorie en de wanhoop van individualiteit en geloof. Ik geef toe dat ik geen betere verklaring heb kunnen vinden.’ [11] Hoewel dus enigszins verlegen met de vragen naar oorsprong en bedoeling heeft Erikson de identiteitsontwikkeling beschreven van baby tot volwassene. In alle levensfasen van het kind worden bouwstenen gevormd voor het tot stand komen van de identiteit in de adolescentie. In de kern gaat het om wat een mens nodig heeft om basaal vertrouwen te ontwikkelen in zichzelf en anderen en hoezeer daar een goede (opvoedings)omgeving voor nodig is. Dit leidt tot deugden die het kind en de volwassene mogelijk maken zijn (ontwikkelings)taken uit te voeren. Globale voorwaarden voor de ontwikkeling van identiteit zijn beschikbaarheid − of liever misschien bereikbaarheid van de opvoeder − , respect voor de eigenheid van het kind en een verbondenheid met de cultuur waarbinnen het kind opgroeit.
Het aandeel van de jongere is ten eerste dat hij zich kan identificeren met personen om hem heen en ten tweede kan experimenteren met sociale rollen [12]. Identificatie vindt plaats door kijken, inleven en vervolgens keuzes maken met welke aspecten van het optreden van ouders, andere volwassenen en leeftijdgenoten de jongere zich identificeert. Vanzelfsprekende identificatie lijkt echter onder druk te staan. Wie vandaag invloed heeft, heeft dat morgen niet meer. Eerder is er bij een aantal jongeren sprake van negatieve identificatie: pogingen om niet te lijken op voorbeelden om hen heen. Er zijn wel veel helden ofwel idolen, onbereikbare identificatiefiguren met een zwaar accent op show en uiterlijk. Hoewel sporthelden en muzikanten verbinden, zijn de nieuwe helden vluchtiger en onbereikbaar. De nieuwe held roept emoties op, die snel kunnen wisselen. Hij ziet er mooi of bijzonder uit en dat is zelden langdurig. Idealen worden vervangen door idolen en vorming komt daardoor in het nauw. Het gebrek aan identificatiefiguren (echte helden, inspirerende voorbeelden) kan te maken hebben met de opvatting dat een held wordt geacht iets nieuws te doen. Vroeger volstond het de held te gaan in de voetstappen van de oorspronkelijke helden, nu niet meer. Helden worden daarnaast niet perse geacht iets goeds te doen.Idealen worden vervangen door idolen Er is een splitsing tussen moralisme (het goede doen) en heroïsme, waardoor zij lang niet altijd op een constructieve manier richting geven aan het handelen [13]. Ten tweede is nodig dat de jongere kan experimenteren met sociale rollen: tijdelijk aan bepaalde activiteiten deelnemen en zich gedragen overeenkomstig de verwachtingen die bij deze rol horen (bij het lid van de actiegroep of de verkoopster in de boekwinkel). Zodoende ontdekt de jongere wat hij wil en wat bij hem past. Het aandeel van de omgeving bestaat hierin dat belangrijke anderen de jongere activeren, prikkelen tot zelfstandig optreden en bevestigen in dat wat hij onderneemt.
Dat leidt tot een persoonlijke identiteit in de adolescentie. Identiteit is op haar beurt weer de bouwsteen van een verdere ontwikkeling. Deze duidt Erikson aan met intimiteit (het vermogen om persoonlijke en intieme relaties aan te gaan), generativiteit (het kunnen dragen van maatschappelijke verantwoordelijkheid) en integriteit (het als zinvol ervaren van het eigen bestaan in relatie tot de medemens).

Terug naar de jaarserie

Zowel de filosofie, theologie als psychologie buigen zich over de vraag naar de persoonlijke identiteit. Er zijn verschuivingen in zichtbaar die belangrijke pijlers onder de ontwikkeling van identiteit beïnvloeden. Pijlers zijn de opvoeders, het eigen lichaam, de omgang met de persoonlijke geschiedenis en de rol van vrienden. Deze pijlers vormen de kapstok waaraan de jaarserie wordt opgehangen. Er is niet gekozen voor andere pijlers als het onderwijs, de kerk, de verenigingen, het feit dat je Nederlander bent. Hoewel het factoren van betekenis zijn, richt de aandacht zich op het microniveau. Ik loop de pijlers langs en stel een aantal vragen die de toon zetten voor de jaarserie.
Pijler 1: Opvoeding
Opvoeden is kansen bieden en grenzen stellen. Opvoeden gaat om kernwoorden als geborgenheid, liefde, respect, voorspelbaarheid, structuur en grenzen. Het gaat erom dat kinderen autonoom worden en zich tegelijkertijd kunnen verbinden aan anderen. Maar wat valt er te verbinden als verbanden wegvallen? God vroeg aan Adam: ‘Waar ben je?’ (wat is jouw plek temidden van) en niet: ‘Wie ben je?’ Het kan zijn dat bepaalde opvoedingsidealen een aantal kernwoorden in de weg staan. De indruk is dat ‘mijn kind zit lekker in zijn vel’ een belangrijk streven is geworden voor ouders [14]. En dat de dimensies gezond-ongezond, pijn-genot, authentiek-onecht primair zijn geworden voor opvoedkundig handelen. De vraag is of dit klopt en zo ja, wat de gevolgen zijn voor de ontwikkeling van identiteit. Wat zijn kansen om binnen een veranderende context kinderen op te voeden tot – zeker – mensen die zich goed voelen, maar belangrijker: mensen die goed doen.
Pijler 2: Lichaam
Het lichaam vormt de tweede pijler onder de identiteit. Het lichaam is uniek en blijvend, ondanks verandering en veroudering. Tegelijkertijd lijkt met onze lichamelijke identiteit van alles aan de hand. Aan de ene kant is het lichaam verhuisd van het domein van de arbeid naar het domein van de presentatie. Hoe je eruit ziet is een zeer bepalende factor geworden voor onze identiteit. In de presentatie speelt seksualisering van het lichaam een belangrijke rol. Je zou kunnen zeggen dat de huidige cultuur vervreemding van het lichaam in de hand werkt juist door de verenging tot het seksuele en dus ondanks de ogenschijnlijk makkelijke omgang met lijf en leden. Het lichaam is instrument wat andere doelen dient. Aan de andere kant wordt lichamelijkheid verwaarloosd in theorieën over identiteit en menszijn. Ook in mijn eerdere omschrijving van identiteit staat het reflexieve zelf centraal. Bij de ontwikkeling van identiteit gaat het om observeren, identificeren, vergelijken, keuzes maken, zelfwaardering. Het lichaam is ondersteunend hieraan, kortweg: het moet het doen. In beide ontwikkelingen wordt het lichaam vooral als functioneel gezien en ingezet. Dat het lichaam an sich al bepalend is voor het menszijn wordt verwaarloosd. En dat heeft bijvoorbeeld gevolgen voor het huidige denken over heel kwetsbare personen als mensen met een verstandelijke beperking. Zij zijn tot reflectie vaak niet in staat. Anthonij Rietman zal in de jaarserie schrijven over hoe lichamelijkheid constituerend is voor de identiteit. Spannend blijft hoe vanuit een dergelijk vertrekpunt lichaam en geest zich tot elkaar verhouden. De vraag is of een bepaald dualisme nodig is om identiteit niet op te laten gaan in het biologisch bepaalde. Een legitieme vraag gezien de opkomst van een meer materialistische en biologische visie op de mens (u weet wel, die vurende neuronen).
Pijler 3: Omgang met de persoonlijke geschiedenis
Bij de identiteit hoort iemands persoonlijke geschiedenis. Dat de eigen historie mede bepalend is voor wie men is, is een (ervarings)gegeven. Tegelijkertijd is er een focus op het heden en op de maakbaarheid van het eigen leven, wat mensen soms hun ogen doet sluiten voor hun historiciteit. Toch betekent identiteit verbondenheid met de eigen geschiedenis en daarmee met degenen uit wie men is voortgekomen. Bij een gezonde identiteitsontwikkeling wordt de persoonlijke geschiedenis – hoe belabberd ook − een bezit, iets wat men heeft, niet waar men enkel slachtoffer van is. Wat nodig is om mensen in een goede verhouding te laten komen tot hun voorgeschiedenis is een belangrijke vraag waarop we antwoorden zoeken. Om een eigen identiteit te ontwikkelen is het nodig dat er een verticale ofwel historische lijn is waarlangs verleden en toekomst met elkaar in verband gebracht worden.
Pijler 4: Vriendschap
Naast een verticale lijn is er ook een horizontale lijn nodig voor de ontwikkeling van identiteit, waarbij de sociale context als referentiekader fungeert. Onderzocht wordt hoe vriendschappen gestalte krijgen in een cultuur waarin vrijblijvendheid hoogtij viert en oude verbanden (gezin, buurt, kerk) aan slijtage onderhevig zijn. Hoewel enerzijds verbanden zijn verdwenen, zijn er tegelijkertijd nieuwe verbanden ontstaan, zoals virtuele netwerken. De vraag is of deze virtuele netwerken een drager kunnen worden voor een goede identiteitsontwikkeling. Nieuwe netwerken ogen vluchtiger, want louter gebaseerd op sympathie, aldus Kohnstamm. Maar sympathie is een te smalle basis voor een enigszins sociaal bestaan. Kernvraag is hoe mediagebruik als chatten en MSN-nen het concept vriendschap beïnvloedt en wat de rol van de ontmoeting van de ander is met het oog op de ontwikkeling van identiteit.

Dieper dan ik mijzelf ooit ken

‘Dieper dan ik mijzelf ooit ken’ verwijst naar psalm 139. Gekend worden door God reikt verder dan onze zelfkennis en heeft implicaties voor ons zelfverstaan en handelen. Dit is een onderliggende pijler te noemen die we meenemen in de loop van de jaarserie. De inzet is dat de aanspraken van de ander (de medemens, God) bepalend zijn voor wie de mens is. Deze heteronome (of theonome) visie staat op gespannen voet met de gangbare autonome visie op de mens, namelijk een visie waarin de verlangens en beleving van de persoon zelf bepalend zijn voor wie hij is. Het gaat dan om zelfverwerkelijking, om het verwezenlijken van eigen doelen, om het beeld wat mensen van zichzelf creëren [15]. Of dit naïef is of dat er werkelijk kansen liggen op een meer heteronome visie op de mens met het oog op persoonlijke identiteit zullen we gaan merken.

Drs. P.H. Lobregt van Buuren (1970) is GZ-psycholoog en supervisor, werkzaam in het dr. Leo Kannerhuis, centrum voor mensen met autisme en daarnaast redacteur van Wapenveld.

  1. Het verschil tussen ik-mensen en van-mensen is afkomstig van prof.dr. W. ter Horst, uitgesproken in een lezing voor de EO op 17 september 2005 over geloofsopvoeding.
  2. D. de Levita, The concept of identity, ´s Gravenhage (1965).
  3. M. Traas, Cultuur & identiteit. Overleven in een veranderende wereld, Uitgeverij Intro, Nijkerk (1990), p. 20.
  4. M. Traas, a.w., p. 93-96.
  5. Trouw heeft in het najaar van 2000 door het Nipo een onderzoek uit laten voeren naar de manier waarop ouders en (thuiswonende) kinderen in Nederland met elkaar omgaan. Opvallend is het tijdsgebrek van opvoeders (vooral vaders), het geworstel met internet en de moeite met conflicten. Maar over het geheel genomen beoordelen de ± 500 ouders en kinderen de huidige opvoeding positief (ouders 7,9 en jongeren 7,4). Zie De staat van het kind. Opvoeding in Nederland, Trouwdossier NL nr. 6, Rainbow Pocketboeken en Trouw, 2001.
  6. Ch. Vergeer, Op zoek naar identiteit, Uitgeverij Damon, Leende (2000), p. 139-143.
  7. C.E. Evink beschrijft deze historisch-filosofische ontwikkeling in: ‘Persoonlijke identiteit. Een vergelijking van benaderingen.’ in Psyche en Geloof 10.1, 1999, p. 9-10.
  8. Citaat uit R. Marres, Persoonlijke identiteit na het verval van de ziel, Coutinho, Muiderberg (1991), p. 7.
  9. G. Glas, ‘Zelfkennis en persoonlijke identiteit – inleiding op het thema Heteronomie, eccentriciteit en ‘het’ postmoderne zelf’ in Psyche en Geloof, 10.1, 1999, p. 6.
  10. Denk aan de uitspraak van Augustinus: ‘Onrustig is ons hart, tot het rust vindt in U’.
  11. Citaat uit E.H. Erikson, psycho-analyticus in: Identiteit. Jeugd en crisis, Uitgeverij Het Spectrum N.V., Utrecht/ Antwerpen (1971), p. 38.
  12. J. de Wit, G. van der Veer, N.W. Slot, Psychologie van de adolescentie, Uitgeverij Intro, Baarn (1997), p. 197-198.
  13. D. Keynes, Achter je identiteit komen. Jezelf ontdekken als beelddrager van God, Navigatorboeken, 2001.
  14. R. Kohnstamm, Abel Herzberglezing 2005, Trouw, 19 september 2005.
  15. G. Glas, Heteronomie, eccentriciteit en ‘het’ postmoderne zelf in Psyche en Geloof, 10.1, 1999, p. 58.