Zij doet hem geen goed en geen kwaad

Man en vrouw in de Bijbel
Dr. K.A.D. Smelik

De discussies over taak en plaats van de vrouw in kerk en samenleving keren met de regelmaat van de klok terug. In de voorbije maanden was vooral de Staatkundig Gereformeerde Partij en haar standpunt ten aanzien van vrouw en politiek in het geding.
Binnen de mainstream kerken zijn de posities ten aanzien van de vrouw in het ambt uitgekristalliseerd. Ik heb de indruk dat binnen de Gereformeerde Bond er een patstelling heerst. Zij die meer ruimte vragen voor de vrouw in de gemeente, zoals destijds in het blad Kontextueel, en zij die zich er tegen verzetten, doen er beiden het zwijgen toe. Maar de felle afwijzing zoals die in de tijd van Boer en Tukker de positiebepaling beheerste, hoor je niet meer.
Je krijgt ook de indruk dat het feminisme over zijn hoogtepunt heen is. Ook deze ‘genitief-theologie’ heeft het lot ondergaan wat mode-theologieën kenmerkt. Inmiddels zijn de vragen rondom Schriftgezag en Schriftgebruik, exegese en hermeneutiek niet verdwenen. De Brusselse oudtestamenticus Smelik heeft nu in een uitvoerige studie de bijbelse gegevens nog weer eens op een rijtje gezet in een prettig leesbare vorm en in een lay-out die modern en eigentijds aandoet.[1] Achtereenvolgens komen ter sprake: de rolverdeling tussen man en vrouw, seksualiteit, liefde en huwelijk, het mannelijk taalgebruik en de vrouwelijke beelden in het spreken over God, alsmede man en vrouw in de tijd van Jezus en Paulus.
Smelik plaatst de bijbelse gegevens in de context van de antieke wereld en laat zien hoe gangbare voorstellingen over het patriarchaal karakter van het Oude Testament nuancering behoeven. Meermalen worden door de bijbelschrijvers gangbare gezagspatronen doorbroken. Smelik probeert de eigen tijd en de bijbelse tijd niet naar elkaar toe te buigen. In onze samenleving zijn de mogelijkheden voor vrouwen vele malen groter dan in de tijd van de bijbelschrijvers. Hermeneutisch betekent dat gegeven dat je zeer zorgvuldig de bijbelse gegevens op hun bedoeling moet aftasten. Traditionele gedachten en progressieve oordelen blijken beide lang niet altijd houdbaar te zijn. In de Bijbel wordt, zo concludeert de schrijver, onderscheid gemaakt tussen gelijkheid en gelijkwaardigheid van man en vrouw. Dat is geen verrassende conclusie. Belangrijker lijkt me dat de schrijver er voor pleit om de bijbelse gegevens ook voor vandaag als bakens te blijven zien. Wat dat hermeneutisch betekent, wordt niet helemaal duidelijk. De schrijver gaat voor mijn gevoel wat selectief te werk. Een heldere hermeneutische leesregel heb ik niet kunnen ontdekken. Niettemin worden er behartigenswaardige opmerkingen gemaakt. Ondubbelzinnig wijst hij feministische pleidooien voor het spreken over God als vrouw en pleidooien voor de invoering van de cultus van een godin af. Je keert je dan naar zijn mening tegen de diepste overtuiging van de Bijbel volgens de auteur. Uit het feit dat naar bijbels bestek man en vrouw elkaar nodig hebben leidt hij terecht af dat overheersing van de ene sekse over de ander niet naar de norm van de Schrift is, maar dat het aankomt op wederzijdse afhankelijkheid in onderling respect. En het gegeven van de vrouw als ‘hulpe tegenover’ brengt hem tot de vraag: Waarom doen mannen dan zo hun best om alles te regelen en te besturen zonder deze van God gegeven hulp? Misschien kan deze vraag de vastgelopen discussie over de vrouw in het ambt weer openbreken. Echt luisteren naar de Schrift zou ook op dit punt wel eens voor verrassingen kunnen zorgen. Je hoeft het met de exegetische uiteenzettingen van de schrijver niet altijd eens te zijn om toch met waardering van dit rustige betoog kennis te nemen.

  1. Boekencentrum, Zoetermeer (2005), 204 blz., €18,90, ISBN 902910664