Zoeken naar een lijntje om onszelf

Bas Heijne over de Nederlandse identiteitscrisis
In Nederland hebben we altijd al langs het zwarte gat van de betekenisloosheid gelopen. Nu we erin getuimeld zijn, zoeken we driftig naar houvast. 'We willen meer zijn dan een hoopje biologische cellen - een wezen dat ten dode is opgeschreven. Identiteit komt voort uit het verlangen daaraan te ontstijgen', zegt schrijver/essayist en NRC-redacteur Bas Heijne. De zoektocht naar identiteit als grondkleur voor een portret van Nederland.

De moorden op Fortuyn en Van Gogh deden Nederland vertwijfeld naar zichzelf kijken. Opiniemakers en politici groeven in de Nederlandse ziel om een verklaring te zoeken voor de gebeurtenissen en probeerden een richting uit te zetten voor de toekomst. Het grote zelfbeklag was begonnen. Toch vormden die gebeurtenissen voor Heijne niet de aanleiding om de vraag naar de Nederlandse identiteit te stellen. Al in 2001 begon hij zijn tweewekelijkse columns voor NRC Handelsblad als een soort onderzoek naar wat ons in dit land nog met elkaar verbindt. Wie zijn wij als Nederlanders? Hoe komt het dat het publieke belang steeds meer botst met het eigenbelang?
Het gebrek aan een ‘natuurlijke bedding’ begint ons op te breken, signaleerde Heijne. ‘De overzichtelijke kleine gemeenschap van de jaren twintig is definitief verleden tijd. Toen was je religieus of socialist, je hoorde ergens bij. In plaats daarvan is de onzekerheid gekomen. Iedereen krijgt te maken met confronterende opvattingen, met mensen die van jouw overtuiging zeggen: ik dacht het niet. De oude bedding is ontmaskerd als onjuist en zinloos.’
Om het wezen van Nederland op het spoor te komen, probeert Heijne in zijn veelgeprezen columns een vinger te krijgen achter de maatschappelijke en culturele ontwikkelingen. Hij wil de werkelijkheid achter de waan van de dag ontrafelen. Niet zelden leidt dat tot ongezouten kritiek op de staat van Nederland. Dat kan de nieuwe televisie van Talpa en de versimpeling in de krantenwereld raken, maar ook de idolatrie rond de Tokkies of de opkomst van nieuw-rechts. Ieder jaar denkt hij dat het terrein zo langzamerhand wel verkend is, maar dan dienen er zich weer ‘zoveel interessante ontwikkelingen’ aan, dat het moeilijk is ermee te stoppen.
Natuurlijk is het gemakkelijk om vanaf de zijlijn commentaar te leveren, erkent hij. Daarom beoogt hij ook niet het laatste, verlossende, woord te spreken met zijn beschouwingen. In de essaybundel Het verloren land (2004) vat hij zijn uitgangspunt samen als: ‘Beschrijf niet hoe de wereld eruitziet of hoe hij zou moeten zijn. Beschrijf hoe hij wordt ondergaan.’ Hij wil dan wel geen wereldbeeld voorschrijven, maar koestert wel de stille hoop dat de columns ergens toe leiden. ‘Het is een bijdrage aan het maatschappelijk debat. Ik hoop natuurlijk dat mensen er iets uit oppakken.’
Bas Heijne (1960) studeerde Engels aan de Universiteit van Amsterdam en debuteerde in 1984 met de roman Laatste Woorden. Later volgden onder meer de roman Suez (1992), twee verzamelingen van (reis)verhalen en de essaybundel De Wijde Wereld (2000). Zijn essaybundels Het verloren land (2004) en Hollandse toestanden (2005), – door de uitgever omschreven als ‘een opwindende bundel voor iedereen die Nederland nog niet heeft opgegeven’ – bevatten zijn columns uit NRC Handelsblad. Voor de laatste ontving hij de Henriëtte Roland Holstprijs. In 2003 schreef hij het toneelstuk Van Gogh, dat op de planken werd gebracht door het Zuidelijk Toneel Hollandia. Zijn meest recente boek, Zang, verkent de wereld van de muziek. Zang gaat over de ‘betoverende aantrekkingskracht van de zingende stem’. De aantrekkingskracht die dit verschijnsel op de auteur zelf uitoefent, kan geen enkele bezoeker van zijn woning ontgaan. Het aantal CD’s dat in zijn woonkamer staat opgesteld moet in de honderden lopen. Heijne groeide op in Zwanenburg, onder de rook van Haarlem. Sinds zijn studie woont hij in Amsterdam. Daar, in zijn woning aan de Keizersgracht, spreken we met hem over de Nederlandse zoektocht naar identiteit.

Realistische traditie

De vraag naar de identiteit komt op uit het verlangen van mensen om betekenis te geven aan hun leven. Het idee dat het leven betekenis heeft is een basisbehoefte van de mens, stelt Heijne vast. ‘Het is dan ook niet verwonderlijk dat de mens daar naar zoekt. De vindplaats van de zin lijkt echter steeds verder weg. Door het wegvallen van een vaste horizont, een land van beloften, hebben we grote moeite invulling te geven aan ons leven.’
Het verdwijnen van het perspectief hangt met verschillende factoren samen, zoals het wegvallen van oude verbanden en de globalisering. De kiem ervan ligt volgens Heijne echter in de realistische traditie die als een rode draad door de Nederlandse geschiedenis loopt. Hij ziet in het protestantisme een belangrijke drager van deze traditie. ‘Protestantse kerkgebouwen zijn zeer sober om op die manier zo dicht mogelijk bij God te komen. Ook de rooms-katholieke kerken zwelgen hier niet in de barok. We waren er bedreven in om transcendente betekenis te vinden in alledaagse dingen. Vermeer schilderde met zijn ‘Gezicht op Delft’ niet zomaar Delft, maar ook het Nieuw Jeruzalem. In de paar oude schoenen die Van Gogh schildert, zit transcendentie. Deze schilders zochten in de alledaagse werkelijkheid betekenis. Wanneer de achterliggende betekenislaag echter wegvalt, blijft er een zwart gat over. In de Avonden van Reve is het uitblijven van betekenis mooi uitgewerkt. Eline Vere van Couperus gaat er ook over. Juist vanuit onze hekel aan tradities valt dat visioen van de totale de leegte ons in Nederland zo zwaar.’
Binnen de Hollandse realistische traditie lag het verlies aan betekenis altijd op de loer, zegt Heijne. Het zwarte gat was nooit ver weg. Toen alle betekenisgevende kaders ons in de naoorlogse periode uit handen werden geslagen, restte ons niet meer. Het communisme en het fascisme waren op een debacle uitgelopen. ‘Mensen zijn daardoor wantrouwend geworden ten opzichte van zichzelf en van de Westerse cultuur. Nationalisme was het vieze woord bij uitstek. Nog geen tien jaar geleden zou iedereen weg zijn gelopen wanneer er een avond over de Nederlandse identiteit belegd zou zijn. Hoezo, nationale identiteit? Nu houdt zelfs een instelling als de Design Academy, nu niet echt een toonbeeld van conservatisme, er een lezingencyclus over. De naoorlogse generatie wilde geloven in een multiculturele samenleving. Andere culturen hoefden zich niet aan te passen, want onze eigen cultuur was nauwelijks interessant. Die wantrouwden we. Zelfbewustzijn leidde maar tot ongelukken. Allochtonen moesten zeker niet zo saai worden als wij.’

Globalisering

Niet alleen het ideaal van de multiculturele samenleving ligt inmiddels aan gruzelementen, maar ook het emancipatiestreven van de jaren zestig fungeert niet meer als een duidend kader. Zowel de vrouwen- als de homo-emancipatie zijn in verregaande mate voltooid. ‘We hebben nu de vrijheid waar we toen voor vochten. Er ligt geen lijntje meer om de dingen heen. We moeten ons eigen leven maken in een wereld die weinig meer als gegeven aanbiedt. Dat geldt ook de gelovige: die is meer dan ooit in competitie met iedereen. Geloven heeft zijn vanzelfsprekendheid verloren. Alles is een keuze. Die onzekerheid op alle gebied maakt het zwaar. De vanzelfsprekende bedding voor het leven bestaat niet meer. We moeten zelf uitmaken waar we in geloven.
De onzekerheid wordt nog eens versterkt door de globalisering. De hele wereld ligt op ons bord. Het in verbinding staan met de hele wereld schept een fijn gevoel van ruimte, maar ook van onveiligheid. Wie weet nog wat hij wil? Wanneer je een gemiddelde burger vraagt welke kant het met zijn leven opmoet, dan weet hij dat niet. Daar hoor ik zelf ook bij. Mensen doen niet, mensen doen na, omdat ze ook geen grip op het leven hebben. Het is een mythe om te denken dat alles uit jezelf komt. We zijn van alle kanten beïnvloed. In ons idee van liefde zijn we bijvoorbeeld door Shakespeare gestempeld, of we ons dat nu bewust zijn of niet. Een programma als Groeten terug van SBS6 (waarin onder anderen een Hemba-familie uit Namibië te gast is bij een doorsnee Nederlands gezin uit Hilversum, KG/MW) is in dit verband erg interessant, afgezien van de soms wat bedenkelijke exploitatie van de families. Alles wat voor ons doodnormaal is, is voor hen een raadsel.
We zijn sociale wezens en daardoor ook erg beïnvloedbaar. Mensen verlangen naar een groep, een lijntje om zich heen. We willen meer zijn dan een hoopje biologische cellen – een wezen dat ten dode is opgeschreven. We hebben behoefte daaraan te ontstijgen, daarboven te staan. Dat is identiteit. Eigen verantwoordelijkheid is wel mooi, ik ben er ook voor, maar je kunt niet alles zelf maken zoals je zou willen. Je kunt wel zeggen: jij moet het doen, het is jouw leven, maar als het mislukt, is er geen vangnet. De ultieme vrijheid is iets wat mensen ten diepste niet willen.’

Fundamentalisme

Het gemis aan een duidelijk omlijnde identiteit zorgt ervoor dat mensen op zoek gaan naar middelen om de dreigende zinloosheid te bezweren. Heijne: ‘We zoeken antwoord op de zinloosheid in God, fundamentalisme of wat dan ook. Als je niet weet waar je voor staat, word je gemakkelijk overgenomen. Zo gaat dat ook in de islam. Fundamentalisme is een manier om aan de complexiteit van het leven te ontsnappen. Allochtone jongeren in onze samenleving zoeken naar hun identiteit, naar iets anders dan ze al hebben. Dat is op zich niet kwalijk, maar kan wel kwalijke kanten krijgen.’
Volgens Heijne is dit fundamentalisme vooral een probleem van de middenklasse. ‘De gewone bevolking in moslimlanden radicaliseert niet. Wanneer iedereen om je heen moslim is en je nauwelijks in contact komt met een wereld buiten je directe omgeving heb je geen reden tot radicalisering. De middenklasse komt wel in aanraking met andere, Westerse denkbeelden en weet niet goed hoe ze zich daartegen moet verweren.Totale leegte valt ons zwaar Fundamentalisme komt voort uit onmacht. Onzekerheid maakt zwak.’ Van fundamentalisme naar terrorisme is nog eens twee stappen verder, benadrukt hij. ‘Dan maakt de dood je niet meer uit. Het verschil tussen een terrorist en een fundamentalist is dat fundamentalisten zichzelf niet opblazen, terwijl terroristen dat wel doen. Ze willen de werkelijkheid vernietigen. Dat doen ze uit angst.
Het fundamentalisme is overigens niet alleen een islamitisch probleem. Hetzelfde proces zie je ook elders in de wereld optreden: of dat nu bij de christenfundamentalisten in de Verenigde Staten is, Joodse fundamentalisten in Israël of in het Westen bij de Verlichtingsfundamentalisten, voor zover die term bruikbaar is. Het voorziet in een behoefte. Verlichtingsadepten staan wat beteuterd bij deze ontwikkeling te kijken. Nu hebben we de zwaarbevochten vrijheid en dan zoeken mensen toch weer het groepsdenken. Het geloof had al lang de wereld uit moeten zijn. Het darwinisme komt als antwoord met het geloof als afweermechanisme op de proppen. De mens zou het geloof ontwikkeld hebben om de wereld aan te kunnen. Darwinisten als de Amerikaanse Daniel C. Dennett denken in die richting.
Ik doe niet schamper over deze zoektocht naar een groep. Het is heerlijk om op een gegeven moment te zeggen: dit ben ik en de rest sluit ik uit. Weten waar je thuis hoort is een heerlijk gevoel. Het is de meeste mensen echter niet gegeven dat precies te weten, maar ik kan het goed begrijpen.’
In het Nederlandse debat over de plaats van de moslims lijken moslimfundamentalisten lijnrecht tegenover de Verlichtingsadepten te staan. Toch hebben ze meer gemeen dan ze wellicht denken. Heijne: ‘Ik geloof dat de Turkse schrijver Pamuk gelijk heeft wanneer hij zegt dat de meest verbeten gelovige altijd met ongeloof bezig is, zoals de meest verbeten atheïst dag in dag uit met God in de weer is. Ik wantrouw daarom figuren als Herman Philipse. Voor een fundamentalist is nuance echter een vies woord. Ook in hun methodes verschillen beide groepen niet zoveel van elkaar. Beide groepen creëren een gezamenlijke vijand en zijn vrijwel uitsluitend gevoelig voor informatie die hun beeld van de werkelijkheid lijkt te ondersteunen. Wanneer een vijand aangewezen is, gaan ze hem ook als zodanig zien. Ze manoeuvreren zichzelf in een slachtofferrol. Moslims in de Westerse wereld zien zich ook als slachtoffer, een aantal vergelijkt zich zelfs met de Joden in de Tweede Wereldoorlog. De discussie met hen is moeilijk omdat die vastloopt op beelden die ze bevestigd zien. Figuren als Hirsi Ali spelen daar een consoliderende rol in. Zij helt zo zwaar over naar één kant dat ze ongeloofwaardig wordt. Ergens in een bijzin van een bijzin wil ze nog wel eens zeggen dat haar opmerkingen niet alle moslims gelden, maar zo werkt dat natuurlijk niet.’

Verscheidenheid

Heijne proeft in Nederland angst voor de teloorgang van de sociale cohesie. ‘We zien Nederland zowel van boven als van onderen verdwijnen. De grote bedrijven trekken naar landen als India, terwijl de samenleving aan de onderkant verandert door immigratie. De roep om normen en waarden is ook een vorm van cohesie zoeken. Het is een uiting van het gevoel, een symbool. Het is bovendien eerder een symptoom van het probleem waar we mee zitten dan een oplossing ervoor.’ Dat geldt ook voor de oproep om van Nederland weer een land te maken waar we trots op moeten zijn. ‘Dat is natuurlijk pure nostalgie. Alsof Nederlanders ooit trots op Nederland zijn geweest. Nederland moet weer Nederland worden, hoor je dan. Alsof er vroeger nooit zinloos geweld was na afloop van de kermis of na kroegbezoek.’
Is er een antwoord op de onzekerheid? Kunnen we de identiteitscrisis bezweren? Of is het zoeken naar identiteit een zinloze onderneming die tot mislukken is gedoemd? ‘We zullen moeten leven met verscheidenheid, ook in jezelf. Dat is niet lekker, maar je zult wel moeten.’
Heijne pleit ervoor voort te bouwen op ‘de puinhopen van de multiculturele samenleving’. ‘We schieten er niets mee op terug te verlangen naar wat we denken dat Nederland is geweest, zoals mensen als Ad Verbrugge doen. Fijn zal dat zijn, die samenleving die zij voorstaan, dat geloof ik ook wel. Maar met gemijmer kom je er niet. We zullen een nieuwe visie moeten hebben op wat Nederland eigenlijk is. Belangrijk daarvoor is dat leerlingen op school kennis bijgebracht krijgen. Dwing ze om dertig boeken te lezen. Stel dat ze de helft ervan lezen, dat is in ieder geval iets. Leer ze hun cultuur kennen. Maar nog belangrijker is, dat je een honger naar kennis stimuleert, dat leerlingen zin krijgen om iets te weten te komen.’
Houdt daarnaast bepaalde instituties in stand, benadrukt Heijne. ‘Op het gebied van de grondwet bijvoorbeeld ben ik heel conservatief. Die moeten we vooral niet veranderen. Publieke revoltes zoals we in de afgelopen jaren gezien hebben, maken niet alles anders, maar zorgen er alleen maar voor de bestaande instituties zwakker worden. Figuren als Fortuyn riepen het faillissement van de bestaande orde uit, maar stelden daar niets tegenover. Bij het gevecht rond de publieke omroep zie je hetzelfde. Dat systeem kun je niet straffeloos afbreken. Mensen blijken dan opeens helemaal niet zoveel behoefte te hebben aan een omroep als Talpa als we wel dachten. Wat rest is chaos en verwarring. Wanneer iemand om de omverwerping van instituties begint te roepen, wordt de conservatief in mij wakker. Wegwerpen van de bestaande situatie helpt niet. Hervormen wel, maar dan moet je wel goed weten of je niet gewoon met de waan van de dag meegaat.’
Heijne heeft ook het laatste woord niet. Voor hem blijft de werkelijkheid uiteindelijk een mysterie. ‘Ze is nooit te vatten, in die zin ben ik ook religieus. Grote vraag is vanuit welk perspectief we de wereld bekijken. Hoe zien wij onszelf eigenlijk? Als biologisch of als religieus wezen? Ik pleit voor voortdurende scepsis. Dat maakt het leven niet makkelijker, maar daar vraagt de werkelijkheid om. Niet even lijntjes trekken en zeggen: zo is het en niet anders. Daarmee opteer ik niet voor ongebreideld relativisme, omdat de waarheid wel te benaderen is. Daar geloof ik in. Maar niet in: zo moet de wereld zijn. Maatschappelijk moet het samenleven volgens mij best lukken. Over de basismoraal is iedereen het eens: je slaat elkaar niet de hersenen in etcetera. Er blijven weliswaar twistpunten als euthanasie, abortus en seksualiteit, maar daar hoeft toch geen burgeroorlog van te komen? Daarover moet verschil van denken mogelijk zijn.’
Heijne vroeg tijdens de George Mosse-lezing, september vorig jaar, van moslims ‘dat men de stap maakt die westerse samenlevingen de afgelopen decennia hebben gemaakt: het aanvaarden van homoseksualiteit als onvervreemdbaar onderdeel van de maatschappelijke orde. Daarna mag je weer van alles zeggen.’[1] Hoe verhoudt die uitspraak zich tot dit principe? ‘Dat was een beetje preken voor eigen parochie. Ik had liever gehad dat er wat hoofddoekjes in de zaal zaten, zodat er debat was. In de lezing heb ik aangegeven dat er ruimte ontstaat om minder politiek correct over homo’s te spreken, zodra een samenleving homoseksualiteit niet langer beschouwt als iets dat buiten de maatschappelijke orde staat en die opvatting heeft vastgelegd in wetten zoals het homohuwelijk. De angst voor discriminatie of stigmatisering valt dan weg. Ik vond de stukken van Theo van Gogh meestal helemaal niets, maar wanneer hij politiek incorrect over moslims sprak, was dat van een andere orde dan wanneer moslims of overtuigde christenen anti-homoteksten spuien. Fortuyn heeft wel eens gezegd dat we niet in een situatie moeten komen waarin we dertig jaar homo-emancipatie nog eens dunnetjes over moeten doen. Dat begrijp ik.’

  1. Deze lezing is ingesteld ter herinnering aan George Mosse, de eerste gasthoogleraar homo-studies aan de Universiteit van Amsterdam, en heeft tot doel de bevordering van homo- en lesbische studies. Bas Heijne, ‘Dezelfde blote kerels, een ander decor’, De Groene Amsterdammer 129, 14 oktober 2005.