‘Nokia is de redder van de jongeren’

Cultuur- en godsdienstpsycholoog Maerten Prins over de identiteitsontwikkeling van jongeren
Ruud Lubbers hield op het Christelijk Sociaal Congres afgelopen augustus in Doorn een indrukwekkend verhaal over het belang van verbondenheid met de aarde, verbondenheid tussen generaties en culturen en de betekenis van de spirituele dimensie voor een vruchtbaar bezig zijn met deze thema's. In zijn speech schemerde zijn biografie door. Als ondernemer in de jaren '60 nam hij al waar dat in Rotterdam het kraanwater ondrinkbaar was en dat hij een vieze laag van zijn tuintafel moest vegen. Veel later - in de jaren '90 - was hij betrokken bij het opstellen van het Handvest voor de Aarde. Op de milieutop in de Rio de Janeiro in 1992 gaven veel inheemse deelnemers aan dat oplossingen voor het milieuprobleem ondenkbaar zijn, indien ze niet verbonden worden met de manier waarop we in het leven staan. Het opende Lubbers' ogen.

Tijdens zijn werk als VN-Commissaris voor de vluchtelingen merkte hij wat het belang is van diversiteit van culturen. ‘Vluchtelingen zijn vaak sterke mensen.’ We moeten in ons land niet met de ruggen naar elkaar staan. Mensen uit andere culturen moeten zich welkom weten. Dat is op dit moment het Gebot der Stunde, volgens Lubbers. Tijdens de discussie na de speech stapt een meisje naar de microfoon. Ze heeft geen vraag. Slechts een opmerking. Geroerd bedankt ze Lubbers voor zijn inspirerende verhaal. Ze bedankt hem tevens dat hij dergelijke verhalen ook houdt op festivals als Lowlands. De zaal klapt. Hoezo een kloof tussen de generaties?
‘Jongeren interesseren zich voor politiek’, zegt Jan Spreeuwenberg van Coolpolitics dat politiek getinte activiteiten organiseert op onder meer festivals. ‘Politiek leeft enorm onder jongeren, alleen noemen ze het niet zo. Dus moet je het onderwerp uit het ‘Haagse hokje’ halen en zorgen dat het aansluit bij hun belevingswereld. Wil je jongeren laten discussiëren over ‘100-procentscontroles’ op Schiphol? Begin met het lijntje coke dat een aantal van hen ongetwijfeld af en toe neemt. Dat onderwerp kun je vervolgens stap voor stap uitbreiden: waar komt die coke vandaan? Dan kom je vanzelf op smokkel, illegaliteit, veiligheid en de grenzen van persoonlijk genot.’ [1]
Maar jongeren worden geen lid van een politieke partij. Ze worden sowieso niet snel ergens lid van. Minder en minder willen ze gerekend worden tot een bepaalde groep of jeugdcultuur. Er is sprake van fragmentisering van de jeugd. Jongeren knutselen zelf hun identiteit in elkaar. ‘Ikke is ikke’, zei Janneman, de broer van Bartje, op de vraag wie hij was. De vraag is of de fundamenten stevig genoeg zijn om later geestelijk volwassen in het leven te staan. Want waar en hoe ‘ikke’ verbindingen leert aangaan en verantwoordelijkheid leert dragen is niet op voorhand helder. Het hebben van vrienden is daarin betekenisvol. Of de betekenis van vriendschap voor de ontwikkeling van identiteit is veranderd, valt te bezien. Interactieve media en de mobiele telefoon hebben in elk geval nieuwe omgangswijzen opgeleverd. Hierover gaat het gesprek met Maerten Prins, als docent verbonden aan de vakgroep Cultuur- en Persoonlijkheidspsychologie van de Radboud Universiteit Nijmegen. Prins (1961)is dit jaar gepromoveerd op The fragmentization of youth. De kernvraag in zijn proefschrift is: Hoe slagen jongeren erin een acceptabele en coherente identiteit op te bouwen in een context van individualisering en fragmentisering? Hij onderzocht hoe binnen de domeinen onderwijs, godsdienst en jeugdcultuur individualisering en fragmentisering doorwerken op de identiteitsontwikkeling van Nederlandse jongeren.

Punk

Dat Prins geboeid is door jeugdculturen is niet los te zien van zijn biografie. In zijn middelbare schooltijd rekende hij zich tot de punk-beweging en sindsdien heeft hij alle hoeken en gaten van de jeugdcultuur doorkruist. ‘Ik heb het geluk gehad om meerdere jeugdculturen aan den lijve te mogen ervaren. Ik ben punker en new-waver geweest. Heb de ska en de rockabilly van dichtbij gezien. En heb meegemaakt hoe de acid, house en dance zich ontwikkelden. Ik prijs me gelukkig zoveel jeugdculturele ontwikkelingen mee te hebben mogen maken. Het was een hartstikke leuke tijd. Gek genoeg voelde ik me altijd zowel deelnemer als toeschouwer.’ [2]
‘Ik ben in Eerbeek geboren en getogen in een Nederlands-hervormd middenklassengezin. Mijn ouders stemden PSP. We gingen naar de kerk, maar ik mocht mijn eigen weg vinden. Ik ging naar de zondagsschool en stelde te moeilijke vragen. Daardoor mocht ik op een gegeven moment wegblijven. Ik heb het nooit plausibel gevonden dat er een God zou zijn en ben op mijn twaalfde of dertiende afgehaakt. Aan godsdienstpsychologie – een van de twee poten van de leerstoel waaraan ik verbonden ben – heb ik dus wel moeten wennen. Ik ben godsdienstpsycholoog zonder in God te geloven. Ik kan dat, omdat ik godsdienst zie als belangrijke uiting van cultuur en inzie dat het een belangrijke functie heeft voor mensen.
Op de middelbare school in Zutphen ben ik gefascineerd geraakt door de punkbeweging. Punk paste bij mijn gevoelens. Als adolescent dienen zich veel veranderingen aan, je moet over je toekomst nadenken. Daar is een vorm voor nodig en die biedt een jeugdcultuur. Ik kon er verliefdheidgevoelens in kwijt, onvrede met ouders en met de wereld. Omdat er veel jeugdculturen zijn, kies je de jeugdcultuur die bij je past. Sommige jeugdculturen zijn wat dominant, al naar gelang de ‘Zeitgeist’. In die sombere tijd was dat punk. Mijn ouders zaten mij niet echt dwars. Mijn broertje heb ik meegesleept, maar die is er vrij snel weer uit gestapt. Hij was wat gematigder.De maatschappij is slecht, maar de mensen ook? Zelf ging ik op de anarchistische toer. Ik was heel politiek bewust. Dat vond mijn oma die nogal rechts was wel moeilijk. Die ging er vanuit dat het wel weer goed kwam. Als je jong bent en niet links stemt, heb je geen gevoel, als je oud bent en nog links bent heb je geen verstand, dat idee. Daar hield ze zich aan vast. Ik stem nu al jaren Groen Links, maar toen stemde ik ongeldig. Ik was tegen het politieke systeem. Tegenwoordig met die stemmachines kan dat niet meer.
Punk was maatschappijkritisch, zette zich af. Punk had ook pure energie, was deels een reactie op muzikanten die op een voetstuk stonden, veel geld verdienden, maar geen feeling meer hadden met het publiek. De mentaliteit van punk was om het zelf te doen, zonder al te veel kennis. Het ging vooral om de intentie. Het was zelfs een pre om geen gitaar te kunnen spelen.
Punk moet je situeren eind jaren ’70. In die tijd maakten we het staartje van de Koude Oorlog mee, met discussies over de neutronenbom. Er hing een dreiging boven ons hoofd. Punk was defaitistisch, het zou allemaal mis gaan. Na 1984 – ontleend aan het beroemde boek van Orwell – zou het afgelopen zijn. Verder dan 1984 planden we dus ook niet. Punk was somber, bood geen perspectief voor hoopvolle maatschappelijke ontwikkelingen. Niet voor niets liep punk in het zwart. Wel werkten we aan verbeteringen in de eigen scene, vooral via de kraakbeweging. We knutselden alles zelf in elkaar, we maakten onze eigen wereld.
Zeker niet al mijn vrienden waren punk. Een jeugdcultuur is anders dan een vriendengroep. Je kunt je aansluiten bij een jeugdcultuur zonder fysiek contact. Dat kan onder andere via de media. In Eerbeek woonden twee andere punkers. Daar trok ik van lieverlee mee op, maar pas na mijn ‘bekering’ tot punk. Mede punks kwam ik tegen bij concerten en demonstraties.
Ik ben altijd een buitenbeentje geweest. Huiverig om me er helemaal in te storten. Observeerde ook; een beetje wetenschapper zat er al vroeg in. In de kraakbeweging had ik daar wat last van, bijvoorbeeld bij vergaderingen. Omdat de politie veel gebruik maakte van informanten, hing er een tamelijk paranoïde sfeer. Bij een vergadering moesten een aantal mensen zich borg voor je stellen. Dan moest ik wel even sprokkelen omdat ik niet zo gek veel mensen kende. Ik zat een beetje aan de rand.Bindingsangst de trend In 1980 ging ik in Nijmegen studeren. Aanvankelijk was ik heel erg punk. Later zwakte dit wat af en werd ik meer new wave, een mildere variant van punk. Toen kwam acid, daarna house. Dat vond ik fantastisch, want er mocht weer gelachen worden. Dat was na 1984 trouwens. De overeenkomst was dat ook house heel anarchistisch was. Iedereen organiseerde zijn feestje. Maar er zat geen spat politiek in, het was meer hedonistisch.
Het politieke engagement hield ik vast door in een kraakpand te gaan wonen. Daarin ben ik heel actief geweest. Ik onderhandelde met de gemeente en banken om uiteindelijk het pand te kunnen aankopen. Het ging ons om het realiseren van betaalbare woonruimte voor jongeren en betaalbare ruimtes voor startende jonge ondernemers. Zeker politiek dus, maar in het weekend gingen we dansen.
Over de wereld ben ik nog steeds somber, maar ik heb politieke idealen. Wat je kunt veranderen moet je doen, maar de marges zijn smal. Je moet het zelf doen. Externe hulpbronnen zijn er niet. Ik heb geen helden. Dat hangt een beetje met mijn persoonlijkheid samen, denk ik, deels is het ook een kwestie van opvoeding. Mijn ouders stimuleerden tot kritisch denken. Op de middelbare school waren wel een paar stimulerende leraren, maar ik zat toch wat op het randje. De rector riep me regelmatig op het matje en een stukje van mij voor de schoolkrant werd gecensureerd. Ik las Marcuse en Bakoenin. Che Guevara hing op mijn kamer, al wist ik dat ook Che zijn kwalijke kanten had. Ik houd niet zo van vereren, eerder bewonderen. Een held is me te groot. Jan Marijnissen kan ik wel bewonderen om zijn consequentheid. Ook Paul Rosemöller en Femke Halsema om de wijze waarop ze zich inzetten.
Een sf-boek dat ik eens las over een anarchistische maatschappij waar geen dwang was en iedereen gelijk – van Ursula le Guin meen ik – maakte echter diepe indruk op me. Een voorbeeld van een samenleving die structureel anders in elkaar zat dan de onze. Kan dat wel, vroeg ik me af. Dat was een drijfveer om psychologie te gaan studeren. Hoe zitten mensen in elkaar? De maatschappij is slecht, maar zijn ook mensen slecht? Zijn ze dat vanaf het begin, of worden ze slecht gemaakt. De scheve verdeling van de welvaart zat mij dwars. Onbegrijpelijk dat je in rijk land armoede en woningnood kunt hebben. Het autoritaire karakter van de overheid nog in die tijd maakte me kwaad.
Mensen worden toch vooral slecht gemaakt heb ik ontdekt, je wordt heel erg door de cultuur bepaald. Vandaar mijn interesse in de cultuurpsychologie. Op dit moment slaat de slinger in de wetenschap weer door naar de biologie, zelfs in de godsdienstpsychologie. Biologische dragers worden echter wat teveel overtrokken, cultuur is veel interessanter. Biologisch is er niet zoveel te veranderen. Maar dat nu in ons kleine land diverse culturen zich tot elkaar moeten verhouden, daar vormen voor moeten vinden, dat is interessant. Daar heeft de biologie niet zoveel over te zeggen.

Fragmentisering

Fragmentatie vond ik een lelijk woord. Na fragmentering blijft er niets over. Daarom heb ik gekozen voor fragmentisering, een iets vriendelijker woord. Fragmentisering laat clusters over, doet inderdaad denken aan een mozaïek. Het woord bestaat overigens niet, maar niemand heeft het opgemerkt.
Fragmentisering beïnvloedt de jeugdculturen. Je had ze in soorten en maten. Punk, gabbers, house, kakkers, disco, metal. Iemand die eruitzag als punk zei ook: ‘Ik ben punk’. Dat kan tegenwoordig veel moeilijker. Zelfs een onmiskenbaar als punk uitgedoste jongere – met leren jack, kistjes en hanekam – onttrekt zich aan sociale categorisering. Hij weet drommels goed dat iedereen hem ziet als punk, voelt zich aangetrokken tot de opvattingen van punks, maar hij is geen punk, hij is Piet. Of hij mengt elementen van verschillende jeugdculturen door elkaar, het zogenaamde stijlsurfen. Het is een modern antwoord om een sociale identiteit te construeren en tegelijkertijd zelfstereotypering te ontlopen. Zo blijf je samen uniek. Sociologisch gezien zijn er wel degelijk clusters te onderkennen, maar ze blijven naamloos.
Dit proces zie je eveneens in religieuze bewegingen. Het is niet zo dat jongeren niets geloven, het is eerder dat ze van alles geloven. Ze gebruiken elementen hapsnap en construeren een persoonlijk raamwerk van zingeving. Het enige element van traditionele religies dat blijft bestaan is bidden. Jongeren zijn geen lid van een kerk, ze geloven niet in een persoonlijk God, maar toch bidden ze. Om zich beschermd te voelen of dingen van de dag te overdenken, bij wijze van meditatie. Ergens lid van worden is er niet bij.
Dat treft ook de politiek en maatschappelijke organisaties. Jongeren willen best praten over maatschappelijke kwesties, maar geen lid worden. De grootste kanshebbers zijn de one issue clubs die een direct appel doen op de ervaring, zoals Greenpeace of Amnesty International. Tot een jaar of 30 of 40 moeten instituties niet te veel verwachting hebben van mensen. En zeker geen totaalpakket aanbieden, want dat wordt al snel als bedreigend ervaren.
Deze bindingsangst is een maatschappelijke trend onder jongeren. Hangt samen met het wegvallen van sociale verbanden, ontzuiling, ontkerkelijking, verstedelijking en grotere scholen. Daardoor worden mensen steeds individualistischer. Ze worden het ook geacht te zijn. Je moet ‘gewoon jezelf zijn’, is de kreet. Gewoon? Jezelf zijn is knap moeilijk. Uniek zijn is de norm. Je koopt geen gymschoenen, je koopt Nikes en daarmee een bepaald gevoel. Je koopt niet dezelfde als je buurjongen. Het kapitalisme buit dit uit. Maar jongeren laten zich niet helemaal manipuleren, zetten de wereld van de merken deels naar hun eigen hand. In de gabber-scene bijvoorbeeld dragen ze een kledingmerk Australian dat bedoeld is voor een totaal andere doelgroep. Dat wordt dan ineens geadopteerd door de gabbers. Londsdale is net zo’n voorbeeld. Jongeren hebben dus ook de macht om een spel te spelen. Jongeren geloven niet niets, maar allesZe zijn geen passieve slachtoffers van de industrie. Al probeert de industrie het wel. Als cultuurpsycholoog kun je trends onderkennen. Je kunt goed terecht in de marketingbranche. Carl Rohde, cultuurpsycholoog aan de Universiteit Utrecht, is hier een mooi voorbeeld van. Hij doet samen met zijn studenten veel onderzoek en is via zijn eigen trendwatching-bureau kind aan huis in de merkenindustrie [3]. Rohde kan in een heel vroeg stadium zien wat zich aandient. Hij kan een beetje sturen, maar een trend niet maken.

Volwassen worden

Identiteit is het antwoord op de vraag: wie ben ik. Dat is een heel existentiële vraag. Wat zie je als de kern van jezelf? Een kern die stabiel is over een langere periode. Identiteit is meer dan een lifestyle. Maar een lifestyle kan heel belangrijk zijn bij het vormgeven van een identiteit. Jeugdculturen helpen daarbij. In jeugdculturen kun je experimenteren met rollen. Wat zijn de reacties op de rollen die ik aanneem? Wat moet ik daarmee? Door te spiegelen doe ik ervaringskennis op.
Vroeger was de vraag naar je identiteit gemakkelijk te beantwoorden. Je geboorte was beslissend. Werd je katholiek geboren, dan trouwde je katholiek, keek je KRO, stemde je KVP etcetera. Je levenspad lag vast. Tegenwoordig ligt het helemaal open, is het een invuloefening. Jongeren zijn steeds langer jong. Op je 12e ben je biologisch rijp – die leeftijd is in de loop van de tijd gedaald – , maar je moet nog wel naar school en juridisch ben je nog niet zelfstandig. Van 12 tot 21 jaar zit je in een niemandsland. In die fase kun je experimenteren. De stap naar verplichtingen wordt langer uitgesteld. Jongeren studeren steeds langer. Er zijn nu meer doctorandussen dan melkkoeien las ik laatst. Jongeren geven voorkeur aan jobhoppen en tijdelijke contracten. Relaties zijn lat-relaties. Wel monogaam, maar serieel monogaam. Kinderen komen steeds later. Er zijn meer scheidingen. Jongeren stemmen wel, maar worden geen lid van een politieke partij. En ze binden zich niet aan een religieuze stroming.
De vraag is hoe jongeren volwassen worden. Want volwassen worden is je committeren. Een volwaardig leven, dat rust geeft en bevrediging, zit vol met commitments. Vroeger waren sociale verbanden vaak autoritair en beklemmend. Daar wilden we vanaf en terecht, maar er is niet zoveel voor in de plaats gekomen. Jongeren zoeken voorbeelden niet meer zozeer bij leraren, familieleden of politieke helden als Mandela. Ze zoeken vaak in hun vriendenkring naar voorbeelden waar ze respect voor hebben. De vriendenkring is door het wegvallen van sociale verbanden belangrijker geworden voor de ontwikkeling van identiteit. Vriendenkringen zijn de kleine kernen waar jongeren vastigheid vinden. Kleine netwerkjes, ook wel light communities genoemd. Daarom zitten jongeren allemaal met die mobiele telefoontjes aan hun oor. Een jongere vertelde: ‘Ik mag overal voor kiezen, studie, kleding etc. Maar een ding niet mag ik beslist niet, namelijk het uitzetten van mijn mobiele telefoon.’ Dan is hij niet meer bereikbaar voor de directe vriendenkring. Voortdurend stemmen ze activiteiten af. Bij concerten en party’s staan ze allemaal met hun mobiel in hun handen. Festivals zijn belangrijk. Je gaat niet alleen naar Lowlands voor de muziek. Je kijkt er ook voortdurend naar elkaar. Op Lowlands komen muziek, kunst, politiek en vriendschap bij elkaar. De mobiele telefoon is het ideale middel op het goede tijdstip. Dit contact is de navelstreng van de netwerkjes. Hoewel globalisering zeker gaande is, zijn de netwerkjes vaak toch heel beperkt en lokaal. Nokia is de redder van de jongeren.’

Digitale media

Het ontstaan van kleine netwerkjes wordt niet alleen gefaciliteerd door de mobiele telefoon en festivals, maar zeker ook door internetgebruik. Je zou zelfs kunnen stellen dat de – vooral digitale – kloof tussen de generaties de invloed van netwerkjes doet toenemen. Met de opkomst van de digitale media krijgt een kind steeds vroeger toegang tot de geheimen van de volwassenenwereld. De controlemogelijkheden van ouders zijn afgenomen doordat het gebruik ervan individueler is en om meer kennis vraagt. Internet speelt een nieuwe en nog behoorlijk onbekende rol in het aangaan van bindingen. Informatie zoeken, meningen checken, contact onderhouden, jezelf presenteren, met rollen experimenteren: het gebeurt via mail, chatrooms, msn, hyves, weblogs en virtuele games. Hoewel er een behoorlijke druk is om bereikbaar en online te zijn, hou je bij dergelijke nieuwe omgangswijzen regie over de frequentie en tijdstip van contact. Men is vaak bereikbaar, maar ontmoet elkaar minder. En continue bereikbaarheid is niet hetzelfde als fysieke en emotionele beschikbaarheid. Het houdt iets vrijblijvends.
Er zijn er die bezorgd zijn over de identiteitsverwarring die kan optreden als een jongere zich op het net of in een game als World of Warcraft een virtuele identiteit aanmeet. Marianne van den Boomen, internetfilosoof, relativeert dit [4]. ‘Nepidentiteiten zijn moeilijk vol te houden, mensen gebruiken toch vaak elementen van zichzelf.Studenten zijn te braaf Het Internet veroorzaakt geen meervoudige identiteiten: diverse rollen en gescheiden leefwerelden zijn aan de orde van de dag. Het verschil met real life is dat ze op het Internet juist bewust worden gescheiden zodat ze niet gaan botsen. De 60-jarige vrouw met reuma die Barbiepoppen verzamelt en een alcoholprobleem heeft, kan op het net die drie identiteitsfacetten gescheiden houden, waar precies de combinatie ervan in het echte leven voor sociaal ongemakkelijke situaties kan zorgen. Haar alcoholdingen deelt ze in een online AA-groep en haar reumadingen in het virtuele reumadorp. Op de mailinglijst voor Barbie-verzamelaars kan ze op grond van haar kennis functioneren tussen de meisjes. Zonder dat iemand anders dan zijzelf een verband legt tussen die drie levensaspecten.’ Zij creëert haar eigen verbanden, omdat ze enig beheer wil voeren hierover. Op Internet heb je dus meer mogelijkheden om delen van jezelf te onthullen, te verhullen, met andere woorden te beheren.

Waardering

‘Wat ik vind van deze ontwikkelingen? Het is zoals het is. Ik ben huiverig voor te snelle waardeoordelen. Ik heb wel bewondering voor hedendaagse jongeren. Achter iets aanlopen is makkelijker dan zelf wat in elkaar zetten, al is het natuurlijk jammer dat jeugdculturen verdwijnen. Het gaat om de balans tussen erbij horen en uniek zijn. Vind je die balans, dan functioneer je optimaal. Dat is de opgave waar jongeren voor staan. Er komt veel op jezelf aan. Niet iedereen kan dat. Echter, mensen zijn flexibel, dus grote zorgen maak ik me niet. Daarnaast zijn er ook nog veel jongeren die wel kiezen voor meer vaste verbanden. Het is geen zwart-wit verhaal, maar het gaat wel om substantiële trends.
In een documentaire naar aanleiding van de gebeurtenissen op 11 september 2001 geven Benjamin Barber – bekend van zijn bestseller Jihad vs. Mc World – en de socioloog Manuel Castells – bekend van zijn trilogie over de informatiemaatschappij – aan dat volgens hen 11 september niet zozeer te duiden is in termen van een strijd van culturen, of van arm tegen rijk, of van Noord tegen Zuid. Dat speelt allemaal wel mee maar is in hun ogen niet beslissend. Beslissend is dat de moderne cultuur draait om geld en techniek, en de betekenis van gezin, familie en religie onder druk zet. En dat is een vraag die óók op het bordje van de westerse cultuur wordt gelegd. ‘Ga ik op zondagmorgen naar de kerk, zoals mijn grootvader deed, of kijk ik naar een soap, zoals mijn kinderen, dat is de vraag’, vat Barber het dilemma samen. En Castells meent dat in een door wetenschap en techniek gedomineerde cultuur de vraag ‘wie ben ik, waarom leef ik’ wordt verdrongen door de vraag ‘wat moet ik doen om geld te verdienen’. De beschouwingen van Barber en Castells worden in de documentaire op een indringende manier bevestigd door twee New Yorkse meisjes die zich openhartig afvragen wat 11 september voor hen betekent. Op de vraag of zij zich kunnen voorstellen hun leven – zoals de kaper van de vliegtuigen die zich in de Twin Towers boorden – op te offeren voor een hoger doel, antwoorden ze ontkennend. ‘Bij ons in Amerika draait het uiteindelijk toch om ons eigen leventje, en hoe ver wijzelf kunnen komen. Verder kijken we niet.’
Je wijden aan, offer, dat is een taalveld dat vrijwel weg is. Gelukkig niet bij allemaal. Je bent wat je hebt, is wel de dominante gedachte. Goederen zijn een verlengstuk van je identiteit geworden, maar misschien is het wel een surrogaat. Er is meer dan materie. Maar leg dat maar eens uit. Ik vind het al heel wat als studenten gaan nadenken. Laten zien hoe het anders kan als je het wil. Studenten zijn me te braaf. Ze mogen van mij meer experimenteren, fouten maken, daar leer je van. Dat is misschien een klaagzang van een oudere docent. Moderne kinderen, de zogenoemde Einsteingeneratie, zijn volgens een recent onderzoekje mondig, sociaal en slim. Nederlandse jongeren zijn het meest geïndividualiseerd, het meest ontkerkelijkt en het meest gelukkig, blijkt uit ander onderzoek. Ook zijn ze behoorlijk tevreden met hun ouders. Ze blijven lang thuis wonen.Er staat misschien te weinig op het spel, denk ik wel eens. In de oorlog kon je onderduiken bij gereformeerden en communisten. Kun je bij onze jongeren nog onderduiken? Dat is een heel gemene vraag. Ja en nee. Of iedere cultuur niet een ideaal nodig heeft? Wellicht, maar een ideaal is snel een ideologie. Elke ideologie heeft schaduwzijden. Daarom doen we het nu zonder. Maar dan wordt het wel wat leeg.’

  1. NRC-Handelsblad, 17 augustus 2006.
  2. The fragmentization of youth, p.v.
  3. Carl C. Rohde, Het vertoog van waardigheid – een cultuur-sociologische studie naar het dierbare en verhevene in de westerse beschaving, Amsterdam (1997).
  4. Van den Boomen, webredacteur van De Groene Amsterdammer en internetfilosoof, beschrijft dit in: ‘De mythe van de virtuele identiteit’, I&I nieuwe media in perspectief 19 (1) 2001.