Gaat de dominee voorbij?

De Protestantse Kerk op zoek naar de pastor van de toekomst
Al jaren is het predikantschap onderwerp van gesprek. Recent nog in het publieke debat voor de TV. 'De dominee en zijn geloof of ongeloof' haalden zelfs het Journaal, naar aanleiding van de uitslag van een onderzoek door de VU in opdracht van de IKON naar het (on-)geloof van predikanten in een persoonlijk God. 'Pauw en Witteman' haalden in hun programma Andries Knevel van de EO erbij om uit te leggen hoe het met die ongelovige dominees zit. Gelukkig hield Knevel overeind dat het Rapport van de 65-jarige IKON juist laat zien dat ruim 85 % van de predikanten, en met name de jongere onder hen, enthousiast en vanuit een gelovige betrokkenheid op God en op de missie van de kerk in het ambt staat. Van de andere 15% predikanten gaf slechts een kwart (dus 4% op het totaal aantal predikanten) aan niet in God te geloven.

Dan is overigens naar mijn mening wel het moment gekomen om je af te vragen of je dit beroep nog wel moet willen uitoefenen. Vraagt de intellectuele en morele eerlijkheid op zo’n moment niet van iemand om een andere loopbaan te ambiëren. Die predikanten zijn er meer geweest in de eeuw van het modernisme, de 19e eeuw. Zij legden uiteindelijk hun ambt neer.
De andere 12% – vooral oudere – predikanten gaf aan dat hun godsbeeld in de loop van hun leven was veranderd, minder ‘persoon’-lijk was geworden. Ook van hen geldt dat God heel belangrijk is in hun leven, zo laat het IKON-onderzoek zien. Alleen staan zij wat meer in de lijn van de vrijzinnig-protestantse traditie. Daar kun je theologisch fundamentele vragen bij stellen, maar de bewering dat dit onderzoek uitwijst dat er verontrustend veel ‘ongelovige predikanten’ rondlopen, stoelt niet op een goede interpretatie van dit onderzoek.
De resultaten van het IKON-onderzoek bevestigden voor mij het beeld hoe het met nieuwere generaties dominees ervoor staat. Ik herken de geconstateerde verschuiving uit de 12 ½ jaar aan het Theologisch Seminarium van de Protestantse Kerk. Jonge aanstaande predikanten zijn grosso modo explicieter gelovig (evangelisch of orthodox-gereformeerd, charismatisch of oecumenisch/Taizé, het geldt kerkbreed), kerkelijker (betrokken op de gemeente, maar ook steeds meer op de kerk in haar geheel), minder expliciet maatschappijkritisch betrokken en met een hoger CDA en CU-gehalte dan voorheen. Daarbij drinken zij in de bar van Hydepark aanmerkelijk meer fris dan vroegere generaties plachten te doen en ik zie er zelden nog één een sigaret of sigaar roken.

Binnen-kerkelijke discussies

Ook binnen de kerk is de predikant onderwerp van gesprek. Zeker in de Protestantse Kerk. Een hele reeks rapporten verscheen in de afgelopen jaren. Sinds de conclusies van een enquête in het blad Michsjol in februari 2001 onder de veelzeggende titel Dominee voor even of het leven, zijn heel wat rapporten, artikelen en brochures verschenen over ‘de predikant’. Synodale rapporten verschenen over het profiel van de predikant, over de differentiatie binnen het predikantschap tussen de gemeente-predikant en de predikant-geestelijk verzorger, over de noodzaak tot specialisatie binnen de beroepsuitoefening, over de beoordeling van de geschiktheid van de predikant voor het ambt, over de (on-)mogelijkheid van het predikantschap in deeltijd. Plannen werden gemaakt voor een permanente educatie van predikanten. De synode maakte zich druk over de noodzaak van het Latijn als één van de voorwaarden voor de academisch opgeleide predikant. Sommige nota’s haalden de synode en leidden tot besluitvorming. Andere rapporten verdwenen in een synodale lade.
Maar – en dat is een signaal van een nieuwe g(G)eest die door de Protestantse Kerk waait – deze rapporten zijn het laatste jaar weer uit de lade gehaald. Als de tekenen ons niet bedriegen, dan staat er rond het ‘grondpersoneel van de Heer der Kerk’ het een en ander te gebeuren. De kerkelijke werkelijkheid vraagt er ook om.

Oude kwesties actueel

Oude kwesties blijken telkens weer actueel. We denken aan de vraag naar de bevoegdheid van de bediening van Woord en Sacrament voor andere ambtsdragers dan de predikant. Dat is al een heel oude kwestie, maar opnieuw actueel vanwege de zorg voor het pastoraat in kleine gemeenten, en met het oog op de dienst van Woord en Sacramenten in de zorginstellingen.
Ook dienden zich nieuwe vragen en knelpunten aan. Waarom kan de kerkelijk werker niet in het ambt? De hervormde kerkorde van 1951 had voor de WIKA – de Werker in Kerkelijke Arbeid zoals evangelisten, diaconaal werkers, opbouwwerkers, velen met een wat nu heet HBO-opleiding, zoals de Sociale Academie – de figuur van de bediening uitgevonden. De kerkelijk werkers, toen vooral de WIKA’s, konden ‘in de bediening worden gesteld’. Maar die figuur van de bediening is nooit echt geworteld in het gevoelen van de kerk. Het lijkt wat, maar het is niets. Het is geen ambt. De in de bediening gestelde krijgt niet de bevoegdheid van Woord en Sacrament. Hij of zij maakt geen deel uit van de kerkenraad. Daarom is en blijft de bediening surrogaat. Die kwestie moest een keer opgelost.
Inmiddels is de HBO-opgeleide kerkelijk werker een heuse tweede beroepsgroep geworden in de kerk, met steeds grotere bevoegdheden, al dan niet kerkordelijk legaal, en steeds duidelijker status in de gemeenten. De kerk kan en wil niet meer om hem/haar heen. Vroeg of laat komt de vraag op in de kerk of aan een HBO-opgeleide met een aanvullende homiletische opleiding ook de dienst van Woord én Sacrament kan worden toevertrouwd. Daarmee ligt de vraag op tafel naar de HBO-opgeleide predikant naast de academisch opgeleide predikant. In de november-synode 2006 van de Protestantse Kerk ligt die vraag dan ook op de tafel van de leiding van de kerk.
Dat alles is hard gegaan. Het is nog maar even geleden – tien tot vijftien jaar – dat de SoW-kerken met lijvige rapporten en theologisch onderbouwd de dienst van Woord en Sacrament voorbehielden aan de academisch opgeleide, universitair geschoolde dienaren des Woords. Nog geen twee jaar geleden was de HBO-opgeleide predikant onbespreekbaar. Nu ziet het er naar uit dat hij er komt. Wie gevoelig is voor ‘nostalgische gevoelens van hervormde aard’ gaat moeilijke tijden tegemoet. Hij kan zich er beter mee vergenoegen dat het nooit meer wordt zoals vroeger.

Toe aan nieuw beleid

De protestantse kerken zijn toe aan nieuw beleid inzake de personeelsinzet in gemeenten. Daarachter zit een aantal parallel lopende ontwikkelingen. Ik zie er in elk geval drie.
Ten eerste de nuchtere kwestie van vraag en aanbod en van kwaliteit en kosten. Het aantal gemeenten dat niet meer in staat is een voltijd-predikant te betalen is snel toegenomen. Ik denk aan kleine gemeenten, minder draagkrachtige wijkgemeenten, een streekgemeente met meerdere kernen en kerken. Wanneer je dan in plaats van een relatief dure deeltijd-predikant het alternatief hebt van een energieke en goed opgeleide kerkelijk werker met een forsere aanstelling – omdat hij in een lagere salarisschaal zit – dan is de keuze al gauw gemaakt. Vooral wanneer de kwaliteit naar het gevoel van gemeenteleden helemaal niet veel minder is dan van menig universitair geschoold predikant. En zo is het ook. De kerkelijk werker staat qua opleiding, qua habitus en qua vaardigheden dichter bij het praktische (kerkelijke) werk. Door hun praktische beroepsopleiding staan zij van meet aan dichterbij de gemeenten dan de wetenschappelijk opgeleide predikant. Komt die in zijn eerste gemeente, dan moet hij het nog leren; de kerkelijk werker kan het al. Daarbij komt dat de beroepsgroep van de HBO-opgeleide kerkelijk werkers enorm is gegroeid en sterke zelfbewuste HBO-opleidingen – Christelijke Hogeschool Ede, Windesheim-NBI – achter zich heeft.
De predikant daartegenover maakte in de afgelopen 25 jaar precies een tegenovergestelde ontwikkeling door. Hij is zijn ‘natuurlijk’ zelfbewustzijn in snel tempo verloren. De bodem is daar onderuit geslagen. De predikant – en zeker de hervormde dominee – bekleedde eertijds een kerkelijk ambt dat tegelijk een publiek ambt was. Ik ga hier niet hervormd-nostalgisch ronken over een groots verleden dat er nooit is geweest. Feit is wel dat de natuurlijke voorgegeven context van de predikant als bekleder van een publiek ambt, als een van de plaatselijke of regionale opinion-leaders, met de secularisatie verdwenen is. Met de secularisatie, maar wellicht nog meer met de democratisering van de jaren ‘60, de modernisering van de jaren ’80 en de digitalisering van nu. Dat je woord alleen al gezag zou hebben op grond van je ambt is sinds de jaren ’60 een anomalie. De predikant is inmiddels één van de vele hoger opgeleiden in de (dorps) samenleving, en niet meer met de dokter en de notaris één van de drie. Velen om hem heen zijn hoger opgeleid, meer wereldburger dan hij, en zijn zelfbewust en mondig. En dan staat de predikant vervolgens met een Boodschap die zich moeilijk in one-liners laat vatten, in een cultuur van korte, snelle boodschappen. Liefst digitaal en met plaatjes. In die samenleving is de voorname dominee van weleer een anachronisme. Met de Ter Lindens verdwijnen zij in onze achteruitkijkspiegel. Maar, in die samenleving is ook de ‘moderne, eigentijdse, hulpverlener-dominee’ van de jaren ’70, ’80 en ’90 een overbodigheid. Wat is diens toegevoegde waarde bij zoveel geschoolde andere hulpverleners?
Kortom, dit alles vraagt om een nieuwe fundering van ambtsbewustzijn en beroepstrots van de predikant. En dat ging en dat gaat nog steeds niet vanzelf. Want de predikant kreeg de laatste jaren ook de kerkelijke opinie een beetje tegen. Verhalen over disfunctionerende dominees, over dominees die met van alles en nog wat bezig waren (reizen organiseren en zo), over dominees waarvoor cultureel en maatschappelijk bewuste gemeenteleden zich (plaatsvervangend) schaamden om hun inhoudelijk werk of om hun wereldvreemdheid, dat alles heeft de beroepsgroep geen goed gedaan. En de theologische opleidingen waren vooral in opspraak vanwege (mislukkende) fusies, inkrimpingen en teruglopende aantallen studenten, en een soms zeer matige kwaliteit van afgestudeerden. Of het objectief klopt(e) is een vraag die er op een bepaald moment eigenlijk niet meer toe doet. Dat weet ieder. Het is een gevoelen dat heeft postgevat. De vraag die dan op komt, is: ‘Wat is eigenlijk de toegevoegde waarde van een universitair opgeleide dienaar des Woords?’ Latijn is niet eens meer nodig, kennelijk, en wat doen die paar cursussen Grieks en Hebreeuws ertoe boven een HBO-opgeleide, die via computerprogramma’s hele goede concordante vertalingen kan vinden? {1}En wanneer dan een beetje slimme gemeenteleden zich afvragen wat de dominee nu eigenlijk überhaupt aan studie gedaan heeft voor deze preek, deze kringavond, deze gemeenteavond, dan gaat het hard met die negatieve spiraal. Kort samengevat, ons tweede punt. De dominee als publiek figuur verkerkelijkte na de jaren ’60. En binnen de kerk kreeg en hield hij niet automatisch een eigen gewicht naast de goed opgeleide kerkelijk werker.
Want, en dat is een derde ontwikkeling, parallel aan de vorige twee en die versterkend –
ook met het ambt is het een en ander gebeurd. Theologisch zit de ambtsdiscussie in de brede oecumene in een impasse. Om aan te geven wat het eigene van het ambt is, komt de ambtsdiscussie niet boven twee bekende klassieke tegenoverstellingen uit.
§ Het ambt komt ‘van Boven’ of het ambt komt ‘van beneden’. ‘Van Boven’ betekent dat we het ambt zien als tegenover van de gemeente. Het is een door God geschonken instrument in de handen van de Heilige Geest. ‘Van beneden’ betekent dat het ambt opkomt uit de gemeente, een verbijzondering van één van de gaven. Met die tegenstelling komen we niet uit [1].
§ Nauw verwant met deze tegenoverstelling is een tweede belangrijke tegenoverstelling. Namelijk van ‘sacramentalisering’ van het ambt of ‘functionalisering’ van het beroep [2]. Oecumene-breed is er sprake van een patstelling in de ambtsdiscussie op dit punt.
We laten deze ambtsdiscussie in dit artikel verder rusten. Er speelt namelijk iets anders een, volgens ons, belangrijker rol dan deze theologische en oecumenische onhelderheid over het ambt.

Roep om geestelijk leiderschap

We bemerken in onze tijd een toenemende behoefte aan een sterk en persoonlijk gekleurd leiderschap, ook in de kerk. Dat is een late reactie op de veranderingen na de jaren ’60 van de 20ste eeuw. Na een periode van afschaffen van veel tradities en waarden zijn we nu aangeland in de fase van heroriëntatie op waarden en tradities en van een eigentijdse roep om een nieuw zicht daarop. En we horen een toenemende roep om mensen die voor die waarden staan, die dragers daarvan (willen en kunnen) zijn. Er is weer behoefte aan leiderschap, aan geestelijk leiderschap, aan mensen met een moreel gezag. We zien een groeiende kritische reserve ten aanzien van glitter en schijn. We merken een verlangen naar mensen die iets vertegenwoordigen van het transcendente, het heilige, dat wat de tijd verduurt. Leeftijd doet er dan niet toe. Een stokoude, kwetsbare paus raakte het gemoed van velen, omdat hij iets vertegenwoordigde dat de schijn ontmaskert, en dat weerstand biedt aan de vanzelfsprekende mechanismen in onze (westerse) cultuur. Er is behoefte aan mensen met een charisma, aan mensen die authenticiteit en originaliteit uitstralen en daarin consistent zijn. Deze ontwikkeling staat op een natuurlijke spanning met ambt en instituut. En deze ontwikkeling heeft altijd iets anti-intellectualistisch in zich, iets van argwaan ten opzichte van ‘geleerdheid’. Het ambt is voor een charismatisch leider geen meerwaarde vooraf. En hetzelfde geldt voor een academische opleiding. Die is in zichzelf geen meerwaarde en daarom ook niet persé voorwaarde vooraf. Charisma is primair aan instituut en ambt en is eveneens primair ten opzichte van opleiding.
Kort samengevat, ons derde punt. De theologische en kerkordelijke drie-eenheid van dienst van Woord en Sacrament ambt van dienaar des Woords universitair-theologische opleiding is uit het gevoelen van de kerk weggesleten. Zij is ook niet vanzelfsprekend waar. Al helemaal niet in de brede (protestantse, anglicaanse) oecumene. Verreweg de meeste christenen komen tot geloof onder de bediening van voorgangers zonder academisch-theologische scholing.{2} Genoemde kerkordelijke drie-eenheid verdient heroverweging. Ik hoop dat de synode, en met name de predikant-afgevaardigden, zijn/hun kracht niet zoekt/zoeken in de handhaving van deze kerkordelijke drie-eenheid. De voortgang van het Evangelie en de zorg voor het pastoraat en de dienst van Woord en Sacrament in de kerk van de toekomst, vragen nu iets anders, namelijk meer soorten werkers in de Wijngaard.

De kerk heeft wel geleerde dominees nódig

Is dit tegen de achtergrond van het voorgaande een machtswoord? Of – nog erger – een poging alsnog tegen de stroom in te zwemmen en voor de universitair opgeleide predikant nog te redden wat er te redden valt? Zo dus niet. Hoe dan wel?
Kerk en Synode staan voor de taak – met loslating van de kerkordelijke drie-eenheid van Dienst van Woord en Sacrament/ambt van Dienaar des Woords/universitair-theologische opleiding – positief en beargumenteerd te formuleren waarom de missie van de kerk vraagt om de klassiek-theologisch opgeleide predikant naast de HBO-opgeleide dienaar van Woord en Sacrament en de kerkelijk werker. En kerk en synode moeten aangeven hoe zij beleidsmatig garanderen dat die ‘geleerde dominees’ ook voluit dienstbaar kunnen zijn aan de missie van de kerk, de gemeente en de vertolking van het Evangelie in het publieke domein. Anders gezegd, de kerk moet zorgen dat zij werk kunnen doen ‘hun loon waardig’.

Krachtig kerkelijk/synodaal beleid

Dat impliceert:
§ een krachtig kerkelijk beleid ten aanzien van het toekennen van onderscheiden bevoegdheden; onderscheid moet er zijn en blijven.
§ de eis tot aanvullende scholing en sancties voor wie daar niet aan voldoet;
§ een actief beleid ten aanzien van de loopbaanbegeleiding van de onderscheiden beroepsgroepen, inclusief grotere bevoegdheden van de landelijke of regionale kerk tot ambtsontheffing bij gebleken disfunctioneren en mogelijkheden tot verplaatsing bij verstoorde verhoudingen tussen kerkenraad en predikant.
§ een hoogwaardige opleiding en ambtstoerusting, en een scherp toezicht van de zijde van de kerk op ‘haar’ universiteit, de PThU.
§ de vergaande stap dat de predikanten in arbeidsrechtelijke zin in dienst komen van de landelijke kerk, verbonden worden aan de gemeente ter plaatse – dat kan plaatselijke gemeente zijn of regio-gemeente, of identiteitsgemeente – en met een grote bevoegdheid voor de regio/classis om aan te sturen.
Dat laatste is een vergaande stap. Ook bij mijzelf onderken ik een omslag in mijn denken hierover in de laatste jaren. Lang en veel is in het verleden gesproken over de toegekende volmacht die hoort bij het ambt van dienaar van het Woord en de vrijheid van het beroep die daartoe vereist is. En dat is een groot goed. Een werkgever-werknemerverhouding tussen kerkenraad en predikant draait beide, volmacht en vrijheid, de nek om. Althans, dat kan te makkelijk gebeuren. Een centraal werkgeverschap van de landelijke kerk voor de predikant en een sterkere bovenplaatselijke aansturing in personele zaken garanderen die volmacht van het ambt en die vrijheid van het Woord, terwijl ‘misbruik gemakkelijker wordt bestraft’. En zo’n grotere bovenplaatselijke bevoegdheid schept de noodzakelijke ruimte voor de predikant om samen met de kerkenraad geestelijk leiding te geven.

Zelfbewuste dienaren van het Woord houden zich aan hun core business

Kerk en synode staan voor de vraag helder te maken dat en waarom zij naast HBO-opgeleide professionals – de HBO-predikant en de kerkelijk werker – ook universitair geschoolde predikanten wenst en hoe zij zorgen dat die bij de les blijven. Maar, het vraagt ook iets van de predikant. De opleidingen vatten dat in een aantal competenties of bekwaamheden, die de student moet verwerven. Die competenties betreffen zowel de kennis als de vaardigheden als de attitude van de aanstaande predikant. We kunnen ook zeggen dat van de predikant verwacht mag worden: academisch denkniveau, onafhankelijke oordeel, zelfstandige toegang tot de bronnen van Bijbel en christelijke traditie, het vermogen om het godsdienstige en levensbeschouwelijke gesprek aan te gaan met gesprekspartners met een andere culturele en religieuze bagage, met de daarmee gegeven taalvelden en wereldbeelden.
Ik zou het in het verband van dit artikel willen samenvatten in de woorden:
§ zelfbewustzijn: weten dat de kerk je als godgeleerde nodig heeft. Dat is je core business, dienaar van het Woord te zijn als herder, leraar en voorganger.
§ ambtsbewustzijn: het is de kerk die je zendt en de volmacht toevertrouwd. Je bent allereerst predikant van de kerk als geheel.
§ cultuurbewustzijn: de predikant bekleedt een publiek ambt. De zichtbare en hoorbare aanwezigheid van de predikant in het publieke domein wordt weer belangrijker naar mijn stellige overtuiging. De dominee-notabel van weleer komt niet terug. Maar de predikant-geestelijk leider wordt een factor van missionaire betekenis in de toekomst.
§ Dat vraagt naast kennis en culturele en ‘hermeneutische’ vaardigheid, een houding van: toewijding, onafhankelijkheid, als het erop aankomt non-conformisme en culturele dwarsheid, beschikbaarheid en zelfverloochening.
Kort samengevat: De kerk heeft ‘van God geleerde, bekeerde mannen en vrouwen’ nodig, of met een woord van Gunning ‘geheiligde persoonlijkheden die geloof en wetenschap, godskennis en mensenkennis en kennis van zichzelf in zich verenigen’. Dat is veel, maar met minder kunnen we niet toe. Dat moeten we ook niet willen.

Mijmeren voor een schilderij van Pieter Saenredam

Ik sta voor een schilderij van Pieter Saenredam, een kerkinterieur uit de Gouden Eeuw. De gereformeerde (hervormde) kerk staat in het midden van stad of dorp. De zondagse eredienst is publiek. De dominee verkondigt het woord Gods, de troost van het evangelie en het richtsnoer van de wet. Zijn preken zijn onderwijzend, vooral in de middagdienst. Hij spaart zijn hoorders niet, noch intellectueel noch ethisch noch psychologisch. Ik zie in mijn verbeelding de dominee bezig het leven te ordenen naar de regel van het Koninkrijk.
Onder en rondom de kansel zit of staat de gemeente. Is het wel een gemeente? Eigenlijk is het het volk, rijp en groen, arm en rijk. Onder de laatstgenoemden herkennen we de kooplieden aan hun kleren. Zij zitten in de herenbanken, tegenover en soms zelfs net zo hoog als de kansel. De koopman en de dominee. Zij hoorden bij elkaar, in protestants, gereformeerd Nederland. Spreekwoordelijk zelfs. De koopman en de dominee. Het kan ook tussen hen spannen. Wanneer het woord van de dominee het publieke leven gevoelig raakt. Dan kan het botsen. De koopman houdt van nature de kerk het liefst in het midden en de hand op de knip. Menig dominee bewaart graag de lieve vrede, want hij weet zich afhankelijk van de koopman. Het is niet onmogelijk dat de koopman hoort bij de notabelen die het recht van verkiezing en beroeping van de predikant hebben. Potentieel is er echter stof voor vuurwerk. Wanneer de dominee in de volmacht van zijn ambt staat en zijn woord met gezag het leven raakt. Wanneer hij met zijn evangelie voor de armen, zijn ‘wee u’ tot de rijken, zijn heilige verontwaardiging over openbare zonden en zijn oproep tot bekering en het memento mori het leven van de koopman raakt.
Zo stel ik mij voor hoe het kon toegaan in dat land van de koopman en de dominee. En ik vraag mij af: Is die tijd binnenkort voorgoed voorbij? Gaat de dominee voorbij?

Een land van ondernemers zonder dominees?

In 2020 is in de Protestantse Kerk in Nederland het predikantenbestand teruggelopen met meer dan 40%. Wordt Nederland een land vol succesvolle ondernemers, maar zonder dominees? Wat betekent dat voor de koopman, wanneer er nooit meer een dominee zijn pad kruist? Wat betekent het voor de vlugge manager wanneer er niet die figuur is van de predikant die zegt dat ‘eeuwigheid gaat vóór tijd’ en dat er Eén is die het recht der armen, der verdrukten gelden doet, en dat het de mens gezet is eenmaal te sterven en daarna het oordeel. Wat betekent het voor de universiteit wanneer er geen faculteit godgeleerdheid is waar andere vragen worden gesteld? Wat betekent het voor de normen in de toegepaste wetenschap, wanneer we geen fundamenteel gesprek wordt gevoerd over de waarden? En kan er een gesprek zijn over waarden zonder de vraag naar God?
Ik hoop op een kerk die, van God geleerd, zo zelfbewust is dat zij weet dat de kansel tegelijk Areopagus is, marktplaats namelijk. Ik hoop op een synode die beseft dat op die kansel (= marktplaats) mannen en vrouwen moeten staan die weten iets te zeggen hebben, die weten wat ze te zeggen hebben, die dat ook zeggen en dat zo zeggen dat het gezag heeft.
Daarvoor heeft de kerk blijvend ‘geleerde dominees’ nodig.
Ik hoop dat de synode het één zal doen – de kerkordelijke drie-eenheid van Dienst van Woord en Sacrament/het ambt van dienaar des Woords/universitair-theologische opleiding loslaten – en het andere niet zal nalaten, namelijk zorg dragen voor een kwalitatief sterke academische opleiding en nascholing van predikanten. Ik hoop op een synode die zuinig zal zijn op zijn dominees. Zuinig op en niet zuinig voor. Kerk en cultuur hebben ze nodig.

Dr. H. de Leede (1950) is rector van het theologisch seminarium Hydepark van de Protestantse Kerk in Nederland en redacteur van Wapenveld.

  1. De kerkorde van de Protestantse Kerk is naar mijn mening theologisch een tot op grote hoogte geslaagde poging om de verschillende tradities recht te doen en te vertalen in een goed evenwicht van gemeente/openbare ambt van Christus/charisma/bijzondere ambten.
  2. Hier zien wij twee bewegingen in de kerkelijke praktijk. Enerzijds zet de functionalisering zich door. Die heeft de wind mee van professionalisering en specialisering van het beroep van de predikant. Tegelijk zien we een behoefte bij predikanten, kerkbreed, om het staan in het ambt te benadrukken, ook in liturgische gewaden en ontwikkeling van rituelen. Daarmee krijgt de sacralisering van het ambt de wind in de zeilen.