Abraham Kuyper

Een biografie
Jeroen Koch

Wat een geweldenaar! Wie tot zich door laat dringen hoe groot de invloed van Kuyper op de moderne Nederlandse samenleving is geweest, kan moeilijk tot een andere conclusie komen. Zijn betekenis reikte misschien nog wel verder dan die van Thorbecke en kan op onderdelen de vergelijking aan met die van Bismarck voor de jonge Duitse nationale staat. Niet alleen zijn aanhangers waren met Kuyper vergeleken maar ‘kleine luyden’; dat gold ook voor praktisch alle politieke en kerkelijke tegenstanders die zijn pad kruisten. Als er iemand in aanmerking had moeten komen voor het predicaat ‘grootste Nederlander aller tijden’, dan zeker deze geweldenaar.
Anders dan de bekende iconografie doet vermoeden, speelde Kuypers uiterlijk geen grote rol. De 27 seconden film die van hem zijn bewaard, tonen een gedrongen gestalte, wel met een levendige uitstraling, maar verder zonder opvallende kenmerken. Foto’s ondersteunen die indruk: Kuyper is dikwijls het middelpunt, maar qua lengte blijft hij doorgaans beneden de middelmaat en ook verder is hij geen imposante verschijning.
Het kan dus niet zijn voorkomen zijn geweest die de tekenaars Hahn en Braakensiek ertoe bewogen hem als een ‘Abraham de Geweldige’ neer te zetten. Dat wij hem wel zó herinneren, zegt veel over het ontzag dat hij zijn omgeving inboezemde. Alles aan Kuyper was groot, of wekte in elk geval die indruk. In de ogen van VU-studenten die colleges musicologie van hem kregen, was hij bijvoorbeeld een ‘muzikaal genie’ – hoewel Kuyper in werkelijkheid geen enkele muzikale belangstelling had. Even gemakkelijk sprak hij hebreeuws met de joden die hij in Rusland en Palestina ontmoette, richtte hij zich per telegram (maar ditmaal natuurlijk in het latijn) tot paus Leo XIII om hem te condoleren met de dood van Schaepman, of speculeerde hij à la Huntington over de wereldhistorische toekomst van het Europese christendom: ‘Amerika of Rome! Een derde is er voor onze toekomst niet! En dan behoeft wie de Gereformeerde volksaard kent, toch waarlijk niet over de toekomst te twijfelen.’
Een geweldenaar was Kuyper bovenal in de omgang met vriend en vijand. Een van de rode draden van het boek van Koch is de permanente oorlog die Kuyper voerde tegen juist zijn naaste geestverwanten.[1] Koch maakt aannemelijk dat Kuyper niets zozeer minachtte als zwakheid en die trof hij vooral aan bij ‘irenische’ collega’s die de vaderlandse kerk bij elkaar probeerden te houden, of de groeiende politieke tegenstellingen niet al te zeer op de spits wilden drijven. Bij zijn zeventigste verjaardag schreef Domela Nieuwenhuis hem: ‘Gij en ik, wij zijn beiden buitengewoon geliefd en buitengewoon gehaat… Alleen de klove des geloofs lag tusschen u en mij.’ Maar voor Kuyper was dat laatste punt niet beslissend. Juist met wie geen enkele ‘klove des geloofs’ bestond, scheidden zich voortdurend de wegen.
De voorbeelden zijn bekend, maar krijgen in Kochs biografie toch ook een nieuwe lading. Meer dan van al zijn vijanden gruwde Kuyper van ethische theologen als Gunning Jr. Niemand verpersonifieerde voor hem zozeer de ‘halven’ als juist Gunning, die de Doleantie diep betreurde (en in Kochs verhaal slechts een figurantenrol speelt en wordt weggezet als een kleine jongen). Maar even hard kwam hij in botsing met geestverwanten die veel langer gezamenlijk bleven optrekken. Hèt voorbeeld is natuurlijk Hoedemaker, die pas halt hield waar Kuyper daadwerkelijk de kerk liet scheuren. Kort na de breuk beet Kuyper hem toe: ‘Gij kunt dan in de Hervormde Kerk blijven, maar weet wèl: ál Gods volk gaat met mij mee, en gij zult daar achterblijven met niets dan enkel Jan Rap en zijn maat.’ Waarop Hoedemaker gerepliceerd zou hebben: ‘God lof! Van nu aan behoor ik bij Jan Rap en zijn maat.’
Een complete roman-binnen-de-roman vormt Kuypers complexe verhouding tot De Savornin Lohman. Lohman was de andere erfgenaam van Groen van Prinsterer, die hem en Kuyper zo ongeveer gelijkelijk als zijn opvolgers had aangewezen. Koch kon beschikken over de complete correspondentie die onuitgegeven is, maar wel in een typoscript beschikbaar. Het verhaal van hun beider levenslange vriend- en vijandschap vormt de fraaiste verhaallijn van het boek en laat zich lezen als een psychologische roman, of wellicht meer nog: als een klassieke tragedie. Hoewel Lohman Kuyper als leider van de beweging erkende en in alles volgde – tot in de Doleantie toe – achtte Kuyper zijn metgezel te weinig strijdbaar en liet hij hem in 1894 uit zijn ambt als hoogleraar aan de Vrije Universiteit zetten. Lohman ging sindsdien zijn eigen weg en voerde voortaan zijn eigen ‘vrije antirevolutionairen’ (de latere CHU) aan. Over Kuypers karakter maakte hij zich geen illusies meer, maar tegelijk bleef hij hem trouw tot zijn dood – zij het van een veilige afstand. De vele boeiende confrontaties tussen Kuyper en Lohman maken duidelijk dat ook Lohman een nieuwe biografie verdient (die van Suttorp dateert alweer van 1948).
De voornaamste inkijkjes in de persoon van Kuyper putten zo uit een drietal correspondenties die gedrieën licht werpen op de volle lengte van Kuypers actieve leven. Behalve om die met Lohman, die vooral de meest actieve jaren van zijn loopbaan omvat, gaat het om Kuypers briefwisseling met Groen van Prinsterer aan het begin en die met Idenburg aan het einde. Ook Idenburg kon niet om Kuypers karakter heen. In 1915 schreef hij aan zijn vrouw: ‘Je weet wel dat ik den persoon Dr. K. onder menig opzicht niet bewonder. Hij heeft eigenschappen die zijne groote en geniale qualiteiten wonderlijk wel in evenwicht houden, zoodat wie hem iets beter kent geheel gevrijwaard is van verafgoding van het schepsel in hem.’ En Idenburgs vrouw doet de Kuypers (zij heeft mede diens dochters op het oog) kortweg af als ‘een ellendig ras’.
Ongetwijfeld heeft Kuypers strijdbare karakter hem veel vijanden opgeleverd. Wijlen Martin van Amerongen sprak al de hoop uit dat iemand eens een stevige ‘antibiografie’ zou schrijven van Kuypers ‘driedubbelleven’. Een antibiografie is het zeker niet geworden, maar Koch beschrijft de gereformeerde voorman wel met wat hijzelf noemt een ‘buitenstaandersblik’ (p. 10) en laat ook in zijn vele interviews duidelijk merken dat zijn hoofdpersoon hem in al die jaren niet sympathiek is geworden. Dat Koch als biograaf een ‘buitenstaandersblik’ hanteert, wijst echter vooral op zijn inhoudelijke afstand van de beschreven gereformeerde wereld. In de journalistiek geldt die distantie doorgaans als een deugd en ook in de historiografie is ze niet per se een nadeel. In het geval van Kochs biografie van Kuyper zijn velen echter gevallen over het ‘toontje’ waarmee hij Kuypers gereformeerde wereld zou beschrijven en waarmee hij zijn eigen innerlijke distantie zou laten blijken. De begeleidingscommissie zou er vele uren aan hebben besteed en na de verschijning van het boek werd er een congres aan gewijd. De meeste commotie werd veroorzaakt door een uiterst afwijzende bespreking van prof. A.Th. van Deursen in het Reformatorisch Dagblad, een kritiek die hij in het Nederlands Dagblad nog eens herhaalde en die via een ANP-bericht voor veel media-aandacht zorgde.
Wie het boek leest, stuit inderdaad zo af een toe op een dubieuze bewering of regelrechte faux pas. Koch presteert het bijvoorbeeld om Kuypers these dat alle wetenschap op geloof berust doodleuk ‘onjuist’ te noemen (p. 223), heeft het over oudtestamentische verhalen vol van ‘de willekeur van een gramstorig God’ (p. 299) en over Kuypers ‘verregaande identificatie met de Almachtige en diens profeten’ (p. 306). Verderop permitteert hij zich een curieuze uitsmijter als: ‘Het hart van de bevolking bereiken, emoties en sentimenten wekken, mogelijkheden tot identificatie bieden – als het daarom ging wisten de confessionelen zich de erfgenamen van bijna tweeduizend jaar christelijke traditie’ (p. 447) en aan het eind laat hij gereformeerden zuchten in de ‘kluisters van het Heidelbergse mensbeeld’ (p. 574). Een enkele keer ook wijst hij met voorliefde op Kuypers tijdgebonden vooroordelen, bijvoorbeeld: ‘Het raciale criterium ontmaskeren als een fictie deed hij niet en in die zin was hij gevangen in de opvattingen van zijn tijd’ (p. 507) – en passant vergetend hoezeer hetzelfde oordeel in elk geval ook opgaat voor de biograaf zelf.
Maar dat is het ook wel zo’n beetje en op bijna 600 pagina’s tekst is Kochs ‘toontje’ niet wat het meest in het oog springt. Ik zou zelfs eerder het omgekeerde willen betogen: Koch heeft zich teveel ingeleefd in Kuypers denkwereld en te weinig oog gehad voor andere zaken. Alle energie is gestoken in een reconstructie van Kuypers ideeën aan de hand van zijn vele geschriften (een hele boekenkast vol, verzuchtte Lohman al). Een ‘intellectuele biografie’ noemt Koch het in interviews, en dat is het. Dat die reconstructie niet altijd in de geijkte terminologie is verwoord, vind ik minder bezwaarlijk dan dat ze praktisch het hele boek in beslag neemt.
Een biografie is namelijk een bijzonder genre. Behalve het denken van de hoofdfiguur omvat ze idealiter ook diens leven, in al zijn geuren en kleuren. En juist dat fysieke leven ontbreekt verregaand in ‘Kuyper, een biografie’. De Kuyper die op foto’s poseert in bergwandelaaruitrusting, die jaarlijks vele weken doorbracht in buitenlandse kuuroorden en die een halve wereldreis maakte – de flamboyante levenskunstenaar en tirannieke huisvader die Kuyper ongetwijfeld ook was, komt in het boek hoegenaamd niet uit de verf.
Het is niet moeilijk bewondering op te brengen voor de koene duik die Koch heeft genomen in het bijna onuitputtelijke mère à boire van Kuypers denkbeelden – en al lezend vermoed je dat die hem wel degelijk ook een intellectueel genoegen heeft verschaft. Maar een duik in de minstens even onuitputtelijke Kuyperarchieven zat er (mede daarom) niet in. ‘Nachtmerries’ kreeg de auteur ervan, en de begeleidingscommissie zag zich genoodzaakt hem van die taak vrij te stellen.
Het gevolg is wel dat het boek op beperkt bronnenmateriaal is gebaseerd en dat de Kuyperarchieven ook na ‘Kuyper, een biografie’ nog wachten op een historicus die ze met de juiste vraagstelling te lijf gaat. Vooralsnog ligt er echter een biografie voor een breed publiek, die een heldere thematisch-chronologische opbouw kent, goed en met vaart is geschreven – en een onuitwisbare indruk nalaat van de geweldenaar over wie ze handelt.

  1. Uitgeverij Boom, Amsterdam, 2006, 672 pag., ISBN 9085062489, € 39,50.