Geen muziek zonder inspiratie

Over de wortels van het CDA. Interview met dr. A. Klink
Stonden we in ons vorige interview over de politieke ideologieën stil bij de sociaal-democratie, deze keer is de christen-democratie aan de beurt. In Nederland denken we dan aan het Christen Democratisch Appèl. Eind jaren zeventig ontstaan, na een periode van intense verwarring, uit de KVP, de ARP en de CHU, is het CDA nu een zelfbewuste partij. Onder Lubbers heeft het CDA de confessionele afkalving in de politiek tot staan weten te brengen.

Bijna tien jaar na de oprichting verscheen de politieke filosofie van het CDA, neergelegd in het kloeke rapport Publieke Gerechtigheid. Dit rapport werd voorafgegaan door een aantal fundamentele deel-rapportages. De bezinning die tot de publikatie van Publieke Gerechtigheid leidde, vond plaats in een commissie waarin onder andere zitting hadden de staatsrechtsgeleerde Hirsch Ballin, direc­teur Oostlander van het wetenschappelijk bureau, de rechtsfilosoof Soeteman en de sociaal-filosoof De Valk. De feitelijke tekst van dit rapport was van de hand van drs. A. Klink, die later promoveerde op een bewerking van het rapport. De titel van zijn disserta­tie luidde: Christen-Democratie en overheid, de chris­tendemocratische politieke filosofie en enige staats- en bestuursrechtelijke implicaties.
Met hem spraken wij over de wortels van het chris­ten-democratisch gedachtengoed. Dr. Klink studeer­de sociologie in Rotterdam, was vervolgens verbon­den aan het wetenschappelijk instituut voor het CDA en is op dit moment werkzaam op het ministe­rie van justitie als medewerker van minister Hirsch Ballin.

Herbronning

In de meeste partijen overheerst een soort crisisgevoel. Van een dergelijk gevoel is op dit moment in het CDA niet veel te merken. Hoe verklaart u dat?
Wij hebben dat crisisgevoel eind jaren zestig, begin jaren zeventig, ten tijde van de grote verkiezingsne­derlagen al gehad. Electoraal stonden toen alle baro­meters op zwaar weer. CHU, ARP en KVP gingen elkaar toen opzoeken, zeker uit lijfsbehoud, maar ze zochten ook naar een gemeenschappelijke basis. Tot verwondering van velen, loop van den Berg schreef toentertijd een boekje onder de veelzeggende titel Sterven in elkaars armen, betekende de confrontatie tussen de katholieke en met name de anti-revolutio­naire traditie een verlevendiging van het politieke debat in de christen-democratie. Dat gaf de partij een enorme impuls. Er was niet alleen sprake van een fusie van de partijen, maar ook van de ideeën. Men ging teruggrijpen tot op de bronnen: Kuyper, Groen van Prinsterer, de encyclieken van Leo XIII, maar ook Thomas van Aquino. Het opnieuw tot leven brengen van die tradities leverde merkwaardigerwijs een heleboel antwoorden op voor de problemen waarin de verzorgingsstaat op dat moment verzeild begon te raken. Deze samenloop van omstandighe­den heeft de christen-democratie een flinke zet in de rug gegeven, plus weer een stevige ideologische rug­gegraat. Twee elementen zijn mijns inziens dus van belang geweest: een herbronning die als gevolg van de fusie een behoorlijke impuls kreeg en vervolgens een politieke filosofie opleverde die de CDA-politici in strumenten aanreikte waarmee ze de moderne pro­blemen konden aanpakken. Dat laatste is voor een politieke partij van groot belang. Een partij blijft een partij. Zonder concrete antwoorden verzandt de ide­ologische discussie al snel. Een ideologie wordt getest op haar realiteitsgehalte en hanteerbaarheid. Voor het CDA was het dan ook een voordeel dat het rege­ringsverantwoordelijkheid droeg. Men kon zich niet overgeven aan luchtfietserij, iets wat de PvdA in de oppositie nogal eens deed.

De crisis van de jaren zeventig was dus eigenlijk een geschenk uit de hemel?
In zekere zin wel. Het gescheiden optrekken van de drie partijen leverde op den duur een wat triest beeld op. De antwoorden die men afzonderlijk gaf, waren niet meer toegesneden op de problemen van de tijd. Men liet zich ook heel sterk in het sociaal-democrati­sche vaarwater zuigen. In de jaren zestig en zeventig verdween de oriëntatie op de traditie naar de achter­grond, zij het dat de gemeenschappelijke geestelijke grondslag een belangrijke rol speelde bij de keuze van de fusie-partners. Het `geschenk uit de hemel' zit `em hierin dat toen de drie partijen gingen fuseren - elec­torale overwegingen waren daar zoals gezegd vol­strekt niet vreemd aan - men vanuit een gezond so­ciologisch besef eerst helderheid wilde over de identi­teit van de nieuwe partij. Dat leverde de herbronning op. Ineens gingen allerlei fundamentele discussies weer spelen. Eikema Hommes bijvoorbeeld schreef een artikel over het CDA als religieus verschijnsel, waarin hij de verschillen tussen katholicisme en pro­testantisme heel zwaar aanzette. Daar moest men dus over na gaan denken. Dat doen we trouwens nog steeds. En dat vind ik heel gunstig. Door de herbron­ning bleek weer dat we in een traditie stonden. Dat vergrootte het zelfbewustzijn.
Ik ben het daarom niet eens met Hans Righart, de Utrechtse historicus, die in het tijdschrift Civis Mundi stelt dat er in het CDA achter de rug van Lubbers een ontideologisering plaatsvindt. Ik zou het
willen omdraaien. Als het CDA een risico loopt, dan is het dat het in loop van de jaren tachtig geïdeologi­seerd is, de bronnen weer zwaarder is gaan aanzetten, maar dat met het wegvallen van Lubbers de vuur­proef komt in hoeverre de filosofie daadwerkelijk aanslaat en stemmen trekt. Achter de rug van Lubbers kon het CDA zich ideologisch heel wat ver­oorloven. Wanneer je het onlangs aangenomen Program van Uitgangspunten bekijkt, zie je dat de verankering van de politieke overtuiging in de grond­slag is aangescherpt.

Hoe is de ontwikkeling van een eigen filosofie verlo­pen?
Begin jaren tachtig is van verschillende kanten, ik denk nu aan mensen als Klapwijk en Donner, naar aanleiding van het Program van Uitgangspunten ge­steld dat het CDA geen staatsvisie had. Het partijbe­stuur heeft toen aan het wetenschappelijk instituut gevraagd te werken aan een staatsvisie. Het instituut is daarmee begonnen door eerst sec torale studies te verrichten. Er zijn studies gemaakt over onder andere het technologiebeleid, de zorgsector, het onderwijsbeleid en leefvormen. Daarna is uit deze studies de rode draad gehaald en die is neergelegd in een boek als Publieke Gerechtig­heid, waarin op een systematische manier is beschre­ven wat de grondslagen zijn van het CDA. Dat ver­scheen zo rond het tienjarig bestaan van het CDA, eind jaren tachtig.

Moreel appel

Wat zijn de belangrijkste kernnoties uit die staatsvisie?
Het rapport knoopt aan bij twee tradities: de katho­lieke en de protestantse. Bij de protestantse traditie moet je dan met name denken aan de gereformeerde. Beide tradities zijn vaak tegen elkaar uitgespeeld. Het subsidiariteitsprincipe van het katholicisme gaat er vanuit dat een persoon slechts tot zelfverwerkelijking komt als hij verantwoordelijkheid draagt. Vandaar dat de samenleving in deze visie idealiter piramidaal is opgebouwd. Verantwoordelijkheden moet de over­heid mensen niet ontnemen, tenzij ze zijn vermogens te boven gaan. Private instellingen moeten dan in de leemten voorzien. Pas als die de verantwoordelijkhe­den niet meer aankunnen, moet de staat inspringen. De staat acteert aanvullend op het particulier initia­tief en het particulier initiatief weer aanvullend op de burger. Dit alles terwille van de geestelijke, morele en emotionele ontwikkeling van de persoon.
De protestanten hebben hierop altijd kritiek gehad. De opdracht, het mandaat van de staat zou hierdoor niet vast omlijnd zijn. De taak van de staat is steeds een restant van hetgeen niet door de samenleving zelf wordt opgepakt. Van een principiële afbakening van het beginsel waardoor de staat zich moet laten leiden, kan dan geen sprake meer zijn, met alle gevolgen van dien. Om een voorbeeld te geven, in de jaren vijftig speelde de discussie over de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties. Centraal stond de gedach­te om de verantwoordelijkheid voor de sociaal­economische regelgeving aan de sociale part­ners zelf te geven. Dooyeweerd heeft hier sterk tegen geopponeerd. Volgens hem was het stellen van rechtsregels typisch een taak van de staat.
De protestanten hebben veel meer het principe van de soevereiniteit in eigen kring benadrukt. De levens­kringen hebben allemaal een eigen mandaat. De over­heid neemt de beslissingen met rechtsgevolg die dwingend zijn en oriënteert zich daarbij op de pu­blieke gerechtigheid. Dat geldt voor geen enkele an­dere levenskring. Niet voor het gezin, niet voor de school, niet voor de vakbond of de onderneming. Die levenskringen hebben allemaal hun eigen leidend beginsel. Voor het gezin is dat de liefde, voor het bedrijfsleven is dat het winstmotief, voor de zorgsec­tor de onderlinge betrokkenheid, voor de sociale partners belangenbehartiging in collectieve zin.
In Publieke Gerechtigheid hebben we beide lijnen geïntegreerd. De overheid heeft een eigen taak, de zorg voor rechtvaardige samenlevingsverhoudingen, maar de overheid moet daarbij wel zo optreden dat ze
zoveel mogelijk een appel doet op de burger om zich in te zetten voor de rechtsstaat. Dat laatste heeft toch wel sterk ontbroken in de protestantse filosofie. Toch heeft dat bestuursrechtelijke criterium verstrekkende beleidsmatige gevolgen. Overigens vind ik dat je de verschillen tussen beide principes niet moet over­schatten. Er is een grote mate van parallellie. Dat zag je al bij de schoolstrijd. Katholieken en protestanten hechtten toen heel sterk aan particulier initiatief.

Waarin ziet u het belang van de subsidiariteitsgedach­te? In een RPF-nota over de taak van de overheid valt te lezen dat de soevereiniteit in eigen kring de subsi­diariteitsgedachte niet nodig heeft.
Ik denk met name aan de erin tot uitdrukking komende mensvisie. Hierin loopt de ontwikkeling en zelfverwerkelijking van de mens via de ethische dimensie, via het dragen van verantwoordelijkheden. Je moet mensen hun verantwoordelijkheden dan ook niet ontnemen, maar ze ermee confronteren. Deze mensvisie is indicatief voor de overheid. Zij moet zoveel mogelijk ruimte creëren voor de burger en hem uitdagen om zijn verantwoordelijkheid voor de sociale rechtsstaat op zich te nemen. Dit zijn elemen­ten die de christen-democratie meer tekenen dan het liberalisme en de sociaal-democratie. Als ik het overi­gens zo formuleer zegt iemand als Schuurman dat hij zich in het subsidiariteitsbeginsel herkent. Maar zo functioneert het inmiddels wel in het CDA. Kritiek op de CDA-filosofie krijgt in dit verband nogal eens een dogmatisch karakter. Zij komt soms eerder voort uit profileringsdrang dan uit de bereidheid een debat zakelijk te beoordelen.
Professor Goudzwaard stelde in Beweging echter dat in Publieke Gerechtigheid het subsidiariteitsprincipe en de soevereiniteit in eigen kring veel te snel in elkaar worden geschoven. Een dergelijk ineen schui­ven is volgens hem gedoemd te mislukken wanneer je niet de verschillende mensvisies die in het spel zijn verdisconteert.
Het onderscheid tussen beide principes heeft nog rele­vantie voor zover de gedachte in katholieke kring nog een rol speelt, dat boven de `societas perfecta' van de staat die van de kerk koepelt. De kerk heeft zo gezien de bevoegdheid om richtlijnen aan de staat te geven. Het idee dat de overheid en politieke partijen zich moeten oriënteren op hetgeen de kerk zegt, kom je vol­gens sommigen nog steeds in encyclieken tegen. Daar waar in de staat het heil van de mens een rol gaat spe­len, en dat zijn dan al heel vaak zedelijkheidsvraag­stukken, daar zou de kerk eigenlijk de zeggenschap moeten hebben. Mijns inziens stempelt deze gedachte de moderne encyclieken niet meer. Toch blijft zij op de achtergrond een rol spelen. Denk aan het conflict tus­sen bisschop Bomers en partijvoorzitter Van Velzen. Van de gedachte dat de kerk het overkoepelend ge­heel zou zijn, is het protestantisme - in ieder geval in zijn gereformeerde vorm - altijd behoorlijk afkerig geweest. Dat verklaart, denk ik, voor een deel de angst van Goudzwaard en de RPF. Blijkbaar vreest men de directieven van de kerk. Ik denk dat dat toch een wat gedateerde angst is. Het is overigens eigen­aardig dat men in hervormde kring de gedachte van een sturende kerk weer wel kende.

Waar is deze hervormde weggebleven in het CDA?
De theocratie is voor het CDA geen reële optie. De CHU was in deze ook wel verdeeld. Van Ruler was een man die de kerk een grote rol toekende bij de kerste­ning van de samenleving. In dat opzicht is hij redelijk verwant aan het katholicisme. Kuyper heeft daar in­dertijd het KIKO-principe tegenover gesteld, de kerk als instituut en de kerk als organisme. Van deze frag­mentatie heeft de CHU altijd afstand genomen. Het CDA kiest heel duidelijk voor de lijn van Kuyper. Aan het spreken van de kerk wordt veel belang gehecht maar het is niet per definitie richtinggevend.

Dit klinkt allemaal rijkelijk functioneel. Wat is nu het specifiek christelijke in de CDA-filosofie? Is het niet eerder een filosofie die moet `werken'?
Dat zeker, een filosofie moet antwoorden kunnen geven op concrete vragen. Een politieke partij staat niet op de kansel. Een politieke partij moet publieke vraagstukken oplossen. Dat kan echter niet inspira­tieloos. Zonder voeding uit de bijbelse bron drogen elementen als de verantwoordelijkheid van de mens toch snel op. Terwille van die verantwoordelijkheid moet de overheid terughoudend zijn in haar inter­venties. In het Nieuwe Testament zie je dat tal van belangrijke zaken, geloof, liefde etcetera, zaken zijn die zich niet met macht laten afdwingen. Dat heeft voor mij behoorlijk grote politieke implicaties. Er zijn nogal wat gebieden waar de overheid zich niet mee moet inlaten. Daarom waardeer ik met de libera­len de klassieke vrijheidsrechten. Maar de aankno­pingspunten hiervoor in het Nieuwe Testament kon­den wel eens cultuurbepalender zijn geweest dan menigeen denkt. Zoals ik eerder al uiteenzette is de notie van verantwoordelijkheid ook koersbepalend voor het normerende en presterende overheids­optreden. De christen-democratie stelt niet de vrijheid, autonomie of gelijkheid centraal, maar de menselijke verantwoordelijkheid. De bijbelse grondslag biedt daarvoor tal van aankno­pingspunten.
Ik zeg dit, omdat ik ervan overtuigd ben dat wanneer de bronnen opdrogen, politieke partijen nog lange tijd kunnen functioneren, maar dat op den duur de overtuiging, die ten grondslag ligt aan het handelen, uitslijt. Het komt aan op de basis.

Rechtsstaat

Is een consequentie van de gedachte dat de overheid slechts die zaken mag aanpakken die met macht af­dwingbaar zijn, niet dat tal van morele vraagstukken buiten de invloedssfeer van de staat geraken?
Terecht vind ik. Toch ligt hier een groot spannings­veld, dat is duidelijk. Voor mij ligt het complemen­taire van het katholieke denken immers hierin, dat het stelt dat de overheid wel degelijk met de moraal te maken heeft. De leer van soevereiniteit in eigen kring benadrukt dat de diverse levenskringen functioneren naar hun aard. De overheid dient vooral terughou­dend en voorwaardenscheppend bezig te zijn. De katholieke leer voegde hier aan toe dat de overheid ook een pedagogische taak heeft. Dat ze een appel mag en bij tijden ook moet doen.
Hier stuiten we wel op een spanningsveld. Wat kan de overheid in kwesties van moraliteit meer doen dan appelleren? Mag zij een bepaalde moraal min of meer dwingend voorschrijven? In mijn dissertatie heb ik in dit opzicht veel nadruk gelegd op de radicalisering en verinnerlijking van de ethiek die het Nieuwe Testa­ment te zien geeft. De trouw in man-vrouw relaties, het geloof, eerlijkheid en oprechtheid van hart, hoffe­lijkheid, het zijn alle zaken die principieel buiten de sfeer van de dwingende overheidsarm (behoren te) liggen. Maar tot hoever gaat dat? Hier raken wij aan een punt waarop de kleine christelijke partijen hun kritiek inzetten. Want die visie op de verhouding tus­sen moraal en recht is op zich ver op te rekken. Beslissingen rond abortus, euthanasie en aller­lei moderne medische praktijken zou de over­heid ook aan persoonlijke afwegingen van bur­gers over kunnen laten. Hoever reiken met andere woorden de vrijheidsrechten?
Voor mij is de vraag beslissend of en in hoeverre er rechten van mensen bij beslissingen in het geding zijn. De overheid is gebonden aan de rechtsidee, aan de beginselen van de rechtsstaat en moet uit dien hoofde borg staan voor de beschermwaardigheid van het leven en voor rechtvaardige samenlevingsverhou­dingen. Daarom kennen wij bijvoorbeeld het familie­recht. Het wil de kwetsbare partijen beschermen te­gen intermenselijke willekeur en de gevolgen daarvan ondervangen op een manier die voor verevening zorgt in bijvoorbeeld de gestalte van alimentatie. Daarom ook vind ik dat de overheid zich principieel en inhoudelijk moet bemoeien met vraagstukken van leven en dood. Ook die zijn onvermijdelijk verweven met de rechtsstaat. De overheid mag op dit front beslissingen niet overlaten aan de `individuele gewe­tens', maar moet integendeel rechtsbeschermend
optreden terwille van gehandicapt leven, de onmon­dige vrucht etcetera. Op dit front botst de christen­democratie op het moderne levensgevoel van autono­mie.

Is de spanning die u nu verwoordt een breed gevoelde spanning binnen het CDA? De afgelopen jaren zijn door het CDA toch een aantal compromissen gesloten, denk aan abortus, euthanasie, gelijke behandeling, die behoorlijk vergaan.
Deze spanning speelt voortdurend. Je kunt twee stra­tegieën volgen. Aan de ene kant de strategie van het `tot hiertoe en niet verder'. Dan weet je zeker dat je in de oppositie terecht komt. De kans op een paarse coalitie wordt dan in de huidige omstandigheden bij­zonder groot. Je hebt dan je handen en je geweten zuiver gehouden. Voor de gevolgen ben je dan echter mijns inziens weer wel medeverantwoordelijk. Aan de andere kant is het mogelijk om de weg van het compromis te volgen. Het CDA kiest daar meestal voor. Wat je ongelukkigerwijs weleens ziet, is dat CDA'ers zich gaan vereenzelvigen met het compro­mis. Dat komt de helderheid niet ten goede. In de abortusdiscussie is dat soms gebeurd. Op dit moment moet het CDA helder zijn inzake medisch-ethische zaken. Als de discussie bij de andere partijen, die nog niet uitgekristalliseerd is, een afnemende bescherm­waardigheid van het leven oplevert, dan komt het CDA immers weer in een lastige positie. Ik wil je wel verzekeren dat dat voor bewindslieden moeilijke afwegingen oplevert.

Geldt dat voor alle CDA-politici? Over Brinkmans ideële gehalte bestaat kennelijk wat twijfel?
In sommige delen van het CDA wel, ja. Die was er ook over Lubbers, al bespeur ik bij hem de laatste jaren een grotere mate van verworteling in het christen­democratische gedachtengoed dan vroeger. Hij is wat verdiept. Gebrek aan ideëel gehalte moet echter niet worden verward met een pragmatisch optreden. Een politicus moet concreet en programmatisch zijn. Dat hoeft er dus niet toe te leiden, dat hij/zij ideologisch wat bleek wordt. Een man als Hirsch Ballin weet zijn beleid wel degelijk ideologisch in te kaderen.
Het verwijt in Civis Mundi van professor Couwen­berg dat, hoewel het CDA voortdurend in de regering zit, Nederland wel tot de meest libertijnse landen ter wereld gerekend moet worden, hangt naar mijn idee sterk samen met het feit dat het CDA toch altijd in de minderheid is. De coalitie-partner kan altijd met de oppositie in zee gaan. Fundamenteler is echter dat bepaalde stromingen binnen katholicisme en prote­stantisme, zeker in Nederland, de ethiek een slechte naam hebben bezorgd. Ethiek is in het verleden vaak geassocieerd met een bedompte sfeer en de opgehe­ven vinger. De moraal als pedagogiek naar een bevre­digender leven is iets wat niet in de leefwereld paste. Terwijl de Schrift daar toch ontzettend veel aankno­pingspunten voor biedt. Zelfs Paulus zegt nooit dat de wet slecht i>. De mens die de wet hanteert is zon­dig.
Ik zou graag mensen en vooral ook politici zien die zonder gêne, op een authentieke manier voor hun overtuiging uitkomen. Op een manier die ook dege­nen die niet tot de eigen kring behoren, wat te zeggen heeft. Maar vaak is het optreden zo cliché-bevesti­gend. De wijze van oppositie voeren tegen de wet gelijke behandeling is - even afgezien van de vraag of de wet goed is - hiervan een voorbeeld.

Enerzijds stelt het CDA dat de overheid een moreel appel moet doen, anderzijds sluit het zich vaak aan bij de heersende opinie. Wie leidt dan eigenlijk nog het volk? Volgens Hirsch Ballin moet de overheid toch zedelijk leiderschap tonen?
Ik denk wel dat de overheid een stempel op de samen­leving kan drukken. Maar het is maar een stempel. Op de samenleving werken ook allerlei andere krach­ten in. Dit zeg ik niet om de invloed van overheid en politiek weg te relativeren, integendeel. Ook een poli­tieke partij kan de cultuur ten dele stempelen, mits zij
een helder verhaal en een duidelijke boodschap heeft. Het CDA is sterk geworden, begin jaren tachtig, door zijn maatschappijkritiek. Men wist het verband aan te geven tussen de verzorgingsstaat, die sociaal-ethi­sche vraagstukken wegorganiseerde uit de belevings­wereld van mensen enerzijds, en het heersende con­sumentisme anderzijds. De strategie die het CDA vervolgens volgde is niet het betreden van de kansel - al kun je geen muziek maken zonder inspiratie - maar is vooral gericht op een meer structurele her­vorming van de samenleving, vanuit de gedachte dat mensen weer in aanraking moeten komen met de moraal. De Amerikaanse rechtsfilosoof Selznick wijst er in een onlangs verschenen boek op dat moraal een ervaringsfeit is. Moraal is niet zozeer met het hoofd verbonden alswel met de ervaring. Morele sensitivi­teit ontstaat pas als mensen in aanraking komen met morele vraagstukken. Daarop moet je de samenleving inrichten.
Dat de andere partijen zich nogal eens ergeren aan het morele appel van het CDA en haar affiniteit met identiteitsgebonden initiatief kan ik me wel een beetje voorstellen. Tal van instellingen in het maatschappelijk middenveld heb­ben nog wel een protestant of katholiek predikaat, terwijl de identiteit allang verwaterd is. Het is een vlag die de lading niet meer dekt. Maar op de keper beschouwd is dat eerder fnuikend voor het CDA zèlf omdat het een groot brok cynisme oproept. Onze politieke tegenvoeters zien dat de overheidssubsidie instrumenteel gebruikt wordt om de eigen instelling veilig te stellen. Ik denk daarom dat het CDA kritisch moet kijken naar het maatschappelijk middenveld. Anders genereert het zijn eigen cynisme en houdt het iets in stand dat geen lading meer heeft. Daarom ben ik blij met `nieuwe' initiatieven als het Gliagg, de VBOK, waar de identiteit wel een sterke rol speelt. Ik hoop dat de mogelijkheden die er nog steeds zijn voor het particulier initiatief ook opgevuld worden. En gelukkig ontstaat er zoiets als een nieuwe bewust­wording bij scholen.
Met de sociaal-democraten hebben we op dit terrein overigens meer verwantschap dan met de liberalen. Noties als solidariteit en sociaal personalisme spre­ken de christen-democratie aan. De teloorgang van de sociaal-democratie vind ik dan ook zorgelijk.

Kun je met dit concept van verantwoordelijkheid de grote vraagstukken van deze tijd te lijf? Lijken die vraagstukken de maat van de menselijke verantwoor­delijkheid niet te boven te gaan?
Heel wat punten zijn echt zorgwekkend. Ik denk bij­voorbeeld aan het bevolkingsvraagstuk, met name in ontwikkelingslanden, waardoor voor een toenemend aantal mensen geen economisch minimum meer te garanderen is. Dat leidt weer tot immigratiestromen met alle integratieproblemen van dien. Vervolgens is er het wereldwijde milieuvraagstuk. Te denken valt tevens aan de grens-overschrijdende criminaliteit. Dat zijn al drie thema's die je als natie-staat, en Paul Scheffer wijst daar terecht op, niet meer in de vingers hebt.
Als de overheid het noodzakelijke beleid niet meer voeren kan, moet zij zich inzetten voor verbanden op een
supra-nationaal niveau. Binnen de EG wordt hieraan gewerkt, maar het gaat uiterst moeizaam. Het is echter wel
noodzakelijk. Er moet in de EG dringend een gemeenschappelijk milieubeleid komen, een gemeenschappelijk
asielbeleid etcetera. Zolang er nog geen effectief supra-nationaal gezag is, komt het eigenlijk nog meer dan
anders aan op de moraliteit en inzet van burgers en hun instellingen zèlf.

De socioloog Zijderveld heeft gesteld dat het CDA ook de partij moet zijn voor de zogenaamde `moderne gelo­vigen'. Dat zijn degenen die ergens nog wel een vage band hebben met het christelijk geloof, maar zelf niet meer ter kerke gaan. Redt het CDA het met deze cate­gorie? Zal bij hen de nadruk op de bronnen, waar u toch voorpleit, aanslaan?
Ik geloof dat het CDA toekomst heeft wanneer het zich blijft oriënteren op zijn bronnen. In zijn algemeenheid kun je bovendien stellen dat religie in een samenleving essentieel is. Dostojewski wees daar reeds op. In die zin kan er wel sprake zijn van een wat diffuse waardering voor een identiteitsgebonden partij. Maar waardering is geen synoniem voor oprechte betrokkenheid of voor een overtuigende inzet. Ik sluit zelfs niet uit dat het debat over deugden en burgerschap een kortstondig modeverschijnsel zal blijken te zijn. Zo kreeg Hirsch Ballin onlangs een brief van een hoogleraar die hem op dit risico wees. Het debat is heel mooi, maar binnen een paar jaar wordt het bijgezet in het rariteitenkabi­net. Dan is de mode weer voorbij. Ik ben ambivalent. Ik zie bijvoorbeeld kennissen om mij heen ontkerkelij­ken, toch hebben zij nog steeds die antenne. Ze gaan niet meer naar de kerk, niet zozeer uit onwil, maar het komt er gewoon niet meer van. Hun kinderen sturen zij zondermeer naar christelijke scholen. Misschien stemmen ze wel SGP of RPF. Maar over de generatie die daar op volgt, heb ik zorgen. Als zij maar zeer zij­delings in een christelijke sfeer opgroeien, is het naar alle waarschijnlijkheid gewoon passé. Hoe vind je dan nog raakvlakken. Dat is de vraag.