Afgunst, de tweede hoofdzonde

Meditatie voor trage lezers in een snelle tijd
Wie de tweede afdeling van de louteringsberg volgens Dante ('Divina Commedia') opgaat, verlaat daarmee de benedenste ring van de hoogmoedigen en komt terecht op die van de afgunstigen. Zij boeten daar hun zonden uit tot het moment dat ze 'het verheven licht kunnen aanschouwen'. Het meest opvallende kenmerk van deze groep zondaars is dat de oogleden hen met een ijzeren draad doorboord en dichtgesnoerd zijn. Kennelijk hebben zij een probleem gehad met hun ogen en heeft hun manier van kijken niet gedeugd. Daar hebben ze een passende straf voor gekregen.

Wanneer Dante, die samen oploopt met Vergilius, zijn weg over deze ommegang vervolgt worden ze opgeschrikt door stem als een donderslag, die roept: ‘iedereen die mij vindt, zal mij doden’. Het is duidelijk dat dit de stem van Kaïn is. Hij is de eerste afgunstige die in de bijbel voorkomt en het fatale karakter van deze ondeugd komt bij hem op huiveringwekkende wijze aan het licht. Kaïn is de mens wiens oog boos is geweest. Wanneer hij ziet dat God het offer van zijn broer Abel heeft aangenomen en aan zijn offer voorbij heeft gezien wordt hij kwaad en ‘vervalt zijn aangezicht’ (Genesis 4:5) God vraagt hem dan waarom hij zo nijdig is en ‘zijn gezicht is gevallen’. Dit is een diepzinnige uitdrukking. Kaïn kijkt niet gewoon donker, zoals de NBV vertaald, de val van Adam manifesteert zich bij hem in de val van zijn gezicht. Genesis 4 kun je beschouwen als de tweede zondeval en deze keer wordt het menselijk gelaat getroffen. De open blik wordt ingedeukt en scheel en legt een groezelig geel over de werkelijkheid. In dat licht is Abel niet langer de broer, maar de concurrent. Kaïn ontwaart een goed dat Abel bezit en dat hij ontbeert. Volgens Genesis 4 is het verschil dat God maakt tussen Kaïn en Abel bedoeld om Kaïn tot ‘verhoging’ te brengen. Immers, de weg tot God staat ook voor hem open. Kaïn fixeert zich echter op Abel en zal niet meer gelukkig kunnen zijn zolang Abel er is. Als Abel dood is, kan hij weer zichzelf zijn. Hij staat dan niet langer in de schaduw van Abel. Die schaduw komt echter niet uit Abel voort, maar uit zijn eigen blik. Die zal in het vervolg overal schaduwen ontdekken. Voortaan zal er altijd iemand tussen hem en de zon staan. Afgunst schept een afgrond aan schaduw en is daarom een ‘wortelzonde’.

Varianten

De afgunst kent vele gezichten. Zelfs het gezicht van een baby. Augustinus, in zijn introspectie, weet uiteraard niets meer over zijn zuigelingentijd, maar vermoedt dat hij wel geleken zal hebben op die baby, die hij eens jaloers zag: ‘hij praatte nog niet en toch bekeek hij het kind dat samen met hem gezoogd werd met een verbitterde blik uit een bleek gezicht. (...) Onschuld is het toch ook bepaald niet om, terwijl de bron van de melk rijk, ja overvloedig stroomt, een lotgenoot die volmaakt hulpbehoevend is en alleen nog maar met dat voedsel in leven kan blijven, niet te dulden!’ Als de baby volwassen wordt, krijgen de afgunst en de jaloezie een ander gezicht. De varianten zijn niet te tellen en ze krijgen een afmeting die het privé-bestaan verre te boven gaat. De consumptiemaatschappij ontvlamt voor een deel aan dit vaatje en ook de internationale orde warmt er flink door op.
Over het algemeen is de afgunst echter de zonde die naar binnen slaat en ressentiment kweekt. Het is een laag kruipende plant die geneigd is de bodem van de ziel helemaal te bedekken. De verstikte ziel ademt niet meer in de zuivere lucht van de werkelijkheid. Het afgunstige kruid dat de ziel bedekt, houdt de mens klein en sijpelt meestal tevoorschijn in insinuaties en roddelpraat. Als deze gifplant echt uitbreekt en tot daden komt, is de weg naar het geweld snel afgelegd. De terrorist is er een uiterst voorbeeld van.

Het evangelie

De zielen die Dante tegenkomt op de tweede ring van de louteringsberg zijn daar om uit te zieken van hun zonde. Hun ogen zijn dichtgenaaid. Zo moet het boze oog afsterven. Maar afsterven gebeurt alleen wanneer er licht van buiten invalt. Zo gemakkelijk is dat niet. Genade is een medicijn voor elke zonde, maar de afgunst staat er het meest haaks op. De werkers van het eerste uur zouden normaal gesproken tevreden zijn met hun denarie (vergelijk Mattheüs 20:1-16). Maar als ze zien dat de werkers van het laatste uur hetzelfde loon krijgen, worden ze boos en vervalt ook hun aangezicht. Het volle dagloon verschrompelt in hun hand tot een fooi voor een bedelaar. De heer van de wijngaard geeft gelijk loon waar onderscheid op zijn plaats is, zo menen ze. De heer van de wijngaard weet waar dit ongenoegen op vast zit: ‘of is uw oog boos, omdat ik goed ben?’ (20:15) De NBV vertaalt hier weer vlak met ‘zet het u kwaad bloed, dat ik goed ben’. Het gaat namelijk om het oog dat boos is. Dat verblijdt zich niet over vrije genade, het wil onderscheid naar verdienste.
Het evangelie is dé ontdekkende macht bij uitstek. In het licht van de genade, dat Christus verspreid, zet de afgunst de stekels op. Altijd heeft de farizeeër zich in de plus gevoeld vanwege de luizige tollenaar achter in de tempel, maar nu wordt het verschil uitgewist. Dat wekt wrevel en afgunst op en die keert zich tegen Jezus. Het is de afgunst van de oudste broer uit de gelijkenis van de verloren zoon (Lukas 15:11-32). Eens schitterde hij tegen de donkere achtergrond van ‘die zoon van u’ (15:30), en nu ziet hij hoe die met open armen wordt ontvangen. In zo’n huis wil hij niet binnengaan. De afgunst sluit zich buiten het huis van licht en genade en monkelt in het donker. Er is misschien geen gevaarlijker zonde dan de afgunst. Het licht van de zonne der gerechtigheid heeft veel werk nodig om deze mist te laten optrekken.

Genezing

Hopeloos is het gelukkig niet. Het boze oog kan genezen. God kan uit stenen broden maken en uit kromgetrokken hout weer oprechte mensen. De afgunst kan het afleggen tegen de gunst. De gunst komt van God. Het is een gunst die overstroomt en die meer wordt naarmate er meer mensen zich in verheugen.
In feite komt afgunst voort uit schaarste. Wat aan de ander toevalt, wordt mij afgenomen. Wat de ander ontbeert, komt mij ten goede. De goederen van deze wereld (inclusief de ideële als eer en aanzien) zijn schaars en daarom ontbrandt de afgunst rond deze goederen. Daarom merkt Vergilius terecht op dat de aardse goederen waar men het hart op zet ‘elk deelgenootschap uitsluit’. Soms wordt God ook getrokken in dit spel van de schaarste. Dan moeten de verdiensten afgemeten worden en roept het gemeste kalf voor de verloren zoon al snel in herinnering dat ik nog geen bokje heb mogen ontvangen om te feesten met mijn vrienden. Het spel van de afgunst is dan de verborgen drijfveer van een godsdienstig leven. Volgens het evangelie is dat een wereldse manier om over God te denken. Jezus heeft daar iets anders tegenover gesteld. Hij heeft verkondigd dat God zijn zon doet opgaan over bozen en goeden (Mattheüs 5:45). Hij heeft broden vermenigvuldigend en allen verzadigd. Hij is zelf de vleesgeworden rijkdom van God die zich schenkt aan velen. Het offer van Jezus is een bron die doden levend maakt. ‘Zijn misdaad is liefde, uitvloeien en geven’, zo dichtte Jan Luyken (Gezang 190:2). Vergelijkingen en berekeningen komen hier aan hun einde. Het oog wordt getrokken naar de Verlosser. In hem komen waarheid, goedheid en schoonheid samen. Hier rust het geheim van de genezing van een zonde waar ieder wel een ziektekiem van draagt. ‘Hier weidt mijn ziel met een verwonderd oog.’ (Psalm 27:3, oude Psalmberijming) Waar de goedheid stroomt, daar geneest de ziel. Het bloed van Jezus spreekt van betere dingen dan het bloed van Abel. Diens bloed is het spoor dat de afgunst trekt. Jezus’ bloed is de fontein die ‘elk in liefde dronken maakt’. Zo krachtig werkt dit, dat er rond Jezus een gemeente ontstaat die elkaar de beker reikt van zijn trouw. Dit ene offer roept de eenzame mens uit de duivelskring van zijn kwellende blik en stelt hem in de kring van de discipelen die eten en drinken en dan loven en danken.

De therapie: verantwoordelijkheid

Een goede therapie voor de zondaar is intussen de verantwoordelijkheid. Het kan de oefening zijn om los te weken van de afgunst en oog te krijgen voor de genade. Het is ook de oefening zijn die de rijkdom van de genade vasthoudt. Hier spreekt de ethiek haar nuchtere taal. God roept Kaïn ter verantwoording: ‘waar is Abel, je broer?’ (Genesis 4:9) Dat is niet de bron van genezing, maar wel het mes dat het steeds opschietend kruid van de afgunst afsnijdt. Hoe kijk je, Kaïn? Abel was het schaap en jij was de herder. Ben ik mijn broeders hoeder? (4:10) Wie verantwoordelijkheid neemt, bevrijdt zich van de zorg om zichzelf. De ander is niet langer de schaduw die in mijn licht staat. De ander is een vraag geworden om hulp.
Inderdaad: het giftige en gevaarlijke spel van de afgunst warmt de aarde op. Het warmt de bedrijven op. Het warmt de verhoudingen op. Daartegenover staat de eenvoudige taal van de ethiek. Hoeder zijn, herder zijn, koesteren, zorgen en verder dragen: dat was je taak. Wie dat doet, brengt het offer dat de Heer behaagt.

Dr. A.J. Plaisier (1956) is predikant van de protestantse gemeente Amersfoort en redacteur van Wapenveld.