Preken van een zielzorger

In gesprek met Hans van Reisen over hedendaags preeklezen met Augustinus
'Als geboren Hollander heb ik niets met carnaval. Tijdens de carnavalsmis voel ik me echt een toeschouwer, want ik ben niet verkleed. Maar als je hier in Eindhoven rondloopt en je ziet duizenden mensen en kinderen verkleed, met dit prachtige weer, dan geeft het zo'n mooie gemeenschappelijke sfeer. Daarbij komt het creatieve, cabareteske, waarin de actualiteit op de korrel wordt genomen. Natuurlijk zijn er ook de nare kanten van dronkenschap en losbandigheid, maar de ontlading van zo'n complete bevolking is prachtig. Ik schort het oordeel op.'

We treffen Hans van Reisen daags na carnaval, op Aswoensdag. De koektrommel blijft dicht en het askruisje is nog vaag zichtbaar op zijn voorhoofd. Het markeert het begin van de vasten, de veertig dagen tot aan Pasen. De as – restant van de palmtakken van vorig jaar – verwijst naar boete, lijden en vergankelijkheid.
‘Vanmorgen heb ik Aswoensdag gevierd en heb ik de as opgelegd gekregen. Vanavond hebben we een prachtige woorddienst waarin de veertigdagentijd echt begint. De schriftlezingen zijn gelardeerd met teksten van Augustinus. Er wordt een deel uit een preek die hij aan begin van de veertigdagentijd heeft gehouden gelezen samen met een stukje commentaar op het evangelie. In Augustinus’ tijd bestond er geen Aswoensdag en zeker geen carnaval. De veertigdagentijd bestond wel en werd – ook door Augustinus – gepraktiseerd, als periode van bezinning en inkeer, loskomen van de wereld. Van een andere vorm daarvoor – de pelgrimage – moest Augustinus niets hebben. Hij vond het leven zelf een pelgrimage. Daarin kan de Reformatie zich in ieder geval op hem beroepen. Die afkeer had overigens ook iets met zijn fysieke conditie te maken. Hij had een gruwelijke hekel aan reizen. Van Hippo naar Carthago ging nog wel, dat kon per ezel of per paard. Maar hij stak niet graag over naar Rome vanwege zeeziekte. Augustinus vond bovendien dat al die mensen die maar wegtrekken naar zogenaamde heilige plaatsen een contragewicht vormen voor de lokale kerkopbouw. Twee jaar geleden ben ikzelf toch in Hippo geweest. Opvallend genoeg heeft Augustinus geen crypte onder zijn kerk en er is ook geen vast altaar. Het enige vaste punt in de basiliek vormde de zetel van de bisschop, waar hij zat als hij preekte.’
Dat laatste vormt ook het vaste punt in het werk wat Van Reisen binnen het Augustijns Instituut verricht [1]. Sinds 1996 verschenen onder zijn begeleiding meerdere bundels met Nederlandse vertalingen van de preken van de kerkvader. De uitgaven vinden hun weg onder katholieken en protestanten in ons land, mede dankzij de lezingen en studiedagen die Van Reisen met groot enthousiasme verzorgt. We spreken met hem over de betekenis van die preken in onze tijd, over het geloof in de traditie en over protestantse en katholieke mythevorming rond de zielzorger uit Hippo.

Afkomst

‘Ik ben katholiek van geboorte en kom uit de Bollenstreek. Dat gebied heeft een aantal katholieke enclaves. Vanouds is Voorhout er daar ook een van, samen met De Zilk en Noordwijkerhout: massale katholieke dorpen, die grenzen aan protestantse dorpen zoals Katwijk en Rijnsburg. Tot op de dag van vandaag loopt ertussen Rijnsburg en Voorhout een oude klinkerweg. Je wilt niet weten hoe primitief die nog steeds is. Er is nauwelijks contact tussen die dorpen. Ik ben geboren in Sassenheim, daar is de verdeling tussen protestants en katholiek fifty-fifty. Wij woonden buiten het dorp, vlakbij de protestantse school. Voor de katholieke school moest ik anderhalve kilometer terug naar het dorp, terwijl ik op mijn fietstochtje een aantal protestantse kinderen tegenkwam. Toevallig hadden wij protestantse buren, twee grote bollenbedrijven naast elkaar. Als kinderen speelden wij met elkaar. Maar je had wel van die markeringen, bijvoorbeeld Maria Tenhemelopneming op 15 augustus. Dat valt op het drukste moment van de bloembollentijd, dan wordt de export voorbereid. Mijn vader kon dan echt foeteren: ons bedrijf moest een dag dicht, het personeel moest vrijnemen en je moest naar de kerk. En de buren konden doorwerken.
Het katholieke milieu waarin ik opgroeide was bloeiend en open. Bloeiend in de zin van een rijke, goed verzorgde liturgie. Bij open denk ik aan de internationale contacten die mijn familie had. Mijn overgrootvader reisde al naar de VS, die zat de helft van het jaar aan de andere kant van de oceaan. Mijn grootvader reisde naar Sint Petersburg om bollen te verkopen, voor het eerst in 1905, nog voor de revolutie. Vandaag zou mijn moeder 90 jaar geworden zijn; ze is op 21 februari 1917, op Aswoensdag geboren. Mijn grootvader mocht toen niet eens een borreltje nemen. Haar verjaardag vierde ze altijd op de dichtstbijzijnde zondag, want dat waren geen vastendagen. Alle kinderen bij ons thuis zijn geboren in het najaar. Dat is echt een ingreep van mijn moeder geweest, terwijl er geen voorbehoedsmiddelen waren in die tijd. Ze wilde perse geen verjaardagen in de vastentijd. En toen we er eenmaal waren, werd die verplichte vasten afgeschaft. Van mijn broers en zussen ben ik de enige die nog wat met het katholieke geloof heeft. Mijn zus heeft de kinderen nog laten dopen, maar die zijn niet meer gevormd.
De middelbare school heb ik doorlopen bij de franciscanen in Leiden. Hoewel het vanuit de Bollenstreek vanzelfsprekender was om in Amsterdam theologie te gaan studeren, omdat in die stad ook de opleiding van bisdom Rotterdam gevestigd was, ging ik in 1976 naar Utrecht. Zogenaamd uit oecumenisch perspectief, waar ik natuurlijk helemaal geen beeld van had. De eigenlijke reden voor mij was dat je in Utrecht goede studentenvoorzieningen had om vrij piano te studeren, een van mijn grote passies. In Utrecht kwam ik tussen gereformeerde bonders terecht. Van de zestig eerstejaars waren er zeker dertig van de gereformeerde bond. Wat het meeste indruk op me maakte, was hun intens grondige bijbelkennis, waar je als katholiek nooit aan kon tippen. En daarnaast die geslotenheid. Er werd niet meer gegroet nadat we de gezamenlijke introductie achter de rug hadden. Er was geen uitwisseling; een eigen dispuut, een eigen koffieclubje, allemaal identieke kleding. Met tien andere katholieken was ik in hun ogen van de vervloekte paapse afgoderij, waar ik helemaal nog nooit van gehoord had.
Ik heb van protestantse docenten theologie gehad: van Maarsing, Doeve en Quispel. Andersom maakten protestanten kennis met Gerard te Stroete. Hij was een internationaal beroemde augustijn en oudtestamenticus, die ik nog op het nippertje heb meegemaakt. Onderwijskundig ben ik toen meer geïnspireerd door katholieke docenten. Er waren veel protestantse docenten die internationaal gerenommeerd waren, maar die dat didactisch niet zo waarmaakten. Bidden voor de doden vond Augustinus zinvolIk bewaar goede herinneringen aan Theo Zweerman, die gaf prachtig college. Ook aan Herman Wegman, de liturgiehistoricus, Nico Tromp, de oudtestamenticus en Wil Veldhuis, de systematisch theoloog. Die laatste was briljant, ook in het luisteren naar de vragen achter de vragen die je als student in alle onbeholpenheid stelde.
Het verhaal over de houding van de bonders is ook omgekeerd. In mijn tijd had je in Utrecht een bepaald soort katholieken, die daar omwille van de oecumene zaten. Pas later ontdekte ik net zulke orthodoxe, steile en zelfverzekerde gelovigen aan de katholieke kant. Die kwam je niet tegen in Utrecht, die zaten in Rolduc, het seminarium dat in de jaren ‘70 werd opgericht door bisschop Gijsen. Vanuit de katholieke theologische universiteit nam ik deel aan het landelijk pastoraal overleg. Daar ontmoette ik mensen van het Marialegioen en het Michaelsgilde. Toen ontdekte ik dat ik me meer geestverwant voel met bepaalde protestanten dan met sommige katholieken. Soms neem ik gemakkelijker deel aan het avondmaal in vrijzinnige protestantse kringen dan in de eucharistie van behoudzuchtige katholieke gemeenschappen, terwijl de laatste kerkjuridisch juist dichterbij me zouden moeten staan.

Augustijns Instituut

Ik ben in mijn doctoraal middeleeuwse theologie gaan doen en afgestudeerd op Thomas van Aquino. Na mijn afstuderen heb ik een poging tot een promotie gedaan, ook over Thomas, bij Ferdinand de Grijs. Om allerlei redenen is dat niet gelukt. Het duurde te lang en toen in 1989 de eerste AIO’s kwamen kon ik niet blijven; als wetenschappelijk assistent was ik veel te duur. Ik heb goed leren onderzoeken en theologiseren, maar aan de afronding van het project heb ik me echt vertild. Zeker ook omdat ik al die jaren secretaris was van de grootste vakgroep van de katholieke theologische universiteit. Als vakgroepsecretaris leerde je wel organiseren en besturen.
In de middeleeuwse theologie kwam ik sporen van Augustinus tegen. Tegelijk heb ik in diezelfde periode met een groep studenten diens Belijdenissen een avond per maand in lectio continua gelezen. In 1989 had het bestuur van de Nederlandse augustijnen het plan om een Augustijns Instituut op te richten. Roebroeck, de toenmalige provinciaal van de augustijnenorde, had hierover aan mijn onderzoeksbegeleider De Grijs signalen afgegeven en zo kreeg ik er weet van. Uiteindelijk was ik de enige die solliciteerde. Veel mensen die ook waren benaderd werden erdoor afgeschrikt dat je in dienst kwam van een kloosterorde. Bovendien stelde de orde als eis dat je na twee jaar in Eindhoven kwam wonen. Dat was voor de gemiddelde theoloog een schrikbeeld. De stad knapt nu wel op, maar zestien jaar geleden zag het er hier heel anders uit. In deze technocratische stad zijn nauwelijks nog monumentale sporen uit de geschiedenis te ontwaren. Uiteindelijk werd ik benoemd. De augustijnen wilden graag werken van Augustinus gaan vertalen en als theoloog werd ik geacht een neus te hebben voor teksten die voor hedendaagse gelovigen interessant zijn. Het vertalen van Augustinus met het oog op een breed publiek past heel goed in de augustijnse traditie. Die traditie kent een zeldzame balans tussen wetenschap en pastoraat [2].
Allereerst moest ik inventariseren wat er al gebeurd was in Nederland. Dus kwam ik heel snel uit bij Frits van der Meer en Tarsicius van Bavel. Van der Meer heeft in zijn Augustinus de zielzorger [3] de pastorale kant van Augustinus opengelegd. En daar heeft Van Bavel ook veel feeling mee. Het gaat immers niet zozeer om een benadering vanuit de theologische dogmengeschiedenis, maar om de manier waarop je de geloofsgemeenschap dient en hoe je iedereen erbij houdt in de pelgrimstocht op weg naar God.
In die tijd leefde Van der Meer nog wel, maar ik heb hem nooit mogen ontmoeten. Zijn Augustinus de zielzorger vormt een meesterwerk dat in die tijd aansloot bij de grote aandacht voor herbronning als basis voor kerkelijke vernieuwing. Toen de rooms-katholieke kerk zich vanaf de jaren ‘60 daadwerkelijk ging vernieuwen in liturgie en pastoraat, kon Van der Meer daarin niet meegaan en voelde hij zich steeds meer verbonden met de behoudende groepen binnen de kerk. Hij was afkerig van doorgeslagen kerkelijke vernieuwing. Net als Gerard Wijdeveld overigens, die ik nog wel heb bezocht. Ik was een beetje voor hem gewaarschuwd; hij was niet zo gemakkelijk in de omgang. Tegenover mij was hij buitengewoon hoffelijk en vriendelijk. Ik vertelde hem natuurlijk niet dat ik organist was in de Janskerk in Utrecht en dat ik sympathiseerde met de acht-mei-beweging. Wijdeveld was docent op een van de augustijnse colleges in Haarlem. Daar vertaalde hij elk jaar met zijn leerlingen een ander gedeelte uit de Belijdenissen. Zo is op een katholiek gymnasium in 1962 de vertaling van de Belijdenissen voltooid. Na zijn pensionering heeft hij ook nog tien jaar aan de De stad van God gewerkt. Als Wijdeveld een vertaling klaar had, las hij hem voor aan zijn vrouw. Dat is nu ook voor ons een gouden regel; wij lezen alles aan elkaar voor. Een tekst moet lopen, zeker een preek. Wijdeveld heeft een aantal vertalingen van onze eerste bundel nog gecontroleerd en die gaf hij heel veel krediet.

Driehoeksverhouding

Tijdens mijn inventarisatie ontdekte ik dat vooral de preken een onontgonnen terrein vormden. Uit internationale literatuur kreeg ik bovendien de indruk dat daar veel te halen viel. Uiteindelijk hebben we gekozen voor de preken. Daarvoor hadden we vier motieven.
Met de preken dachten we een brug te kunnen slaan naar zowel protestanten als katholieken. Als je een zwaar dogmatisch werk, bijvoorbeeld De gratia et libero arbitrio vertaalt, krijg je alleen protestanten als publiek. Het tweede was dat we met de preken ervaring konden opdoen met het vertalen van zelfstandige, afgeronde teksten. De preken voor bijvoorbeeld kerstmis en de paasnacht zijn heel kort. Als je je waagt aan een groter geschrift, zit je meteen voor jaren vast. Het vinden van de Latijnse grondtekst van al die preken is een moeilijk karwei. Nergens tref je een standaarduitgave zoals van andere werken van Augustinus en er bestaan evenmin tekstkritische uitgaven van alle preken. Het opsporen van al die uitgaven werd een deel van mijn taak. Uiteindelijk zouden we dan al die grondteksten in onze bibliotheek hebben om zo weer andere onderzoekers van dienst te kunnen zijn. Dat was voor ons een derde beweegreden voor het vertalen van de preken.
Het belangrijkste motivatie voor de keus voor de preken is de pastorale toon van Augustinus die erin doorklinkt. Daardoor zijn de preken heel geschikt om in groepen te lezen en te bespreken. Je bevindt je dan in een driehoeksverhouding tussen bijbel, Augustinus en actualiteit. Als het over geloofscommunicatie gaat, om verdieping, lijkt dat een vruchtbare verhouding te zijn. Vruchtbaarder soms dan alleen maar bijbel en actualiteit, juist omdat je een bemiddelaar hebt in de tijd. In jullie geval zou de bemiddelaar ook Luther kunnen zijn. Uiteraard kan zo’n derde schakel uit de traditie vervreemdend werken, maar hij kan ook verhelderend en verrijkend zijn. Als wij worstelen met een bijbeltekst en het blijkt dat Augustinus vanuit eenzelfde soort worsteling een oplossing aandraagt, of zegt: ik heb wel vier oplossingen voor dit probleem, dan helpt hij je om te wikken en te wegen en op een andere, veelvoudige manier met bijbelteksten om te gaan. Daarbij is een goede vertaling natuurlijk essentieel.
In Genesis 1:3 staat dat God het licht schept. De eerste vraag die Augustinus zich dan onder andere in De stad van God stelt, is: wat voor licht is dat? Er was nog geen zon en maan. Genade is geen dominant thema in Augustinus’ prekenHet was nog geen dag en avond geweest. Dat zijn hele legitieme vragen, daar zitten oude christelijke en zelfs joodse tradities achter. Zoek het antwoord maar na [4]. Augustinus stelt vervolgens nog veel meer vragen. Wat is het begin? Was er wel tijd? Hoe kan er nu tijd zijn als er geen zon en maan is? Je hoeft het niet altijd eens te zijn met zijn antwoorden. Je hoeft er alleen maar van te genieten. Je leest zo’n tekst nooit meer zonder zijn uitleg te overwegen.
De driehoeksverhouding is natuurlijk vooral een katholiek uitgangspunt. De Reformatie zegt bij voorbaat dat de weg via de traditie het alleen maar ingewikkelder maakt. Maar het juiste verstaan van de Schrift gebeurt vaak niet onmiddellijk tussen bijbel en mens. Ik zeg niet: het moet via de traditie, maar veel meer: ontdek hoe mooi dat kan zijn. Wees open voor zo’n ontmoeting. Van de Middeleeuwen heb ik geleerd: als je dialogeert, dan moet je nooit tegenover elkaar gaan zitten, maar aan de twee zijden van een hoek. Je kijkt immers uit verschillende perspectieven naar de waarheid. De waarheid valt niet te bezien vanuit één kant, en ook niet vanuit pool en tegenpool.
De notie van het gezag van de bijbel kan ik heel goed kwijt binnen deze driehoeksverhouding. Vergeet niet dat de canon van bijbelboeken is vastgesteld in Hippo Regius in 393. Vergeet ook de grondbetekenis niet die Augustinus aan het begrip gezag toekent. Gezag is afgeleid van auctoritas. Het woord auctor duidt erop dat je iemand laat groeien. Wij kennen autoriteit vooral als een onderdrukkende macht. Je bent autoritair als je iemand eronder houdt. Maar dat is niet de grondbetekenis van autoriteit in de klassieke zin van het woord. Daarin draait het juist om groei.

Lezen van Augustinus

Vaak heb ik bij het lezen van zijn preken gedacht: wat zou het mooi zijn om deze teksten in groepen te lezen. De manier waarop Augustinus bijvoorbeeld Johannes 20 ontleedt, is werkelijk weergaloos. Dit was een tekst waarvan ik toen al glansde om die te gaan vertalen. De katholieke kerk eindigt de lezing op paaszondag bij vers 9, waar staat dat Johannes gaat geloven. En dan vraagt Augustinus: maar wat geloofde Johannes dan eigenlijk? Niet dat Christus is verrezen, want er staat in hetzelfde vers: ze hadden de Schrift nog niet begrepen dat Hij op de derde dag zou opstaan. Augustinus vraagt zich af: wat geloofde Johannes als hij de Schrift nog niet had begrepen? En hij stelt: hij geloofde wat Maria Magdalena had verteld: dat ze de Heer hadden weggenomen en dat het graf leeg is. Dat geeft een interessante visie op de verhouding tussen Petrus en Johannes en Maria Magdalena: zij hadden boodschap aan wat Maria Magdalena te melden had. Dat wordt zelden of nooit op Pasen verkondigd. Er wordt bijna altijd gezegd dat Johannes geloofde dat Christus verrezen is. Die uitleg vindt je overigens ook bij Athanasius, die daar dan weer andere argumenten voor aandraagt.
Het is prachtig om Augustinus te vertalen, maar het mooiste is als ik met een groep in kerkelijk verband een tekst van Augustinus aan het lezen ben en stralende ogen zie. Wat is er mooier dan dat iemand die nauwelijks boeken leest, verzucht: hoe is het mogelijk dat ik snap waar deze tekst over gaat. Het is dan alsof de tekst gisteren geschreven is. Ik heb een keer voor het groot islamitisch beraad over Augustinus en het vasten gesproken tijdens de ramadan. Ik sprak voor 150 moslims in het stadhuis van Eindhoven, op de avond nadat Theo van Gogh was vermoord. Ik ging er met knikkende knieën en trillende benen heen. Ik had een preek genomen die te behappen viel voor islamieten. Ze stonden versteld dat een preek van Augustinus in het Nederlands beter te begrijpen viel dan menig soera uit de Koran, terwijl die natuurlijk uit de zevende eeuw dateert. Dat zegt iets over de kwaliteit van de vertaling, maar het zegt vooral iets over de levensnabijheid van Augustinus.
Uit de preken van Augustinus blijkt – en dat vind ik als theoloog van groot belang – dat de grote theologische thema’s waarop Augustinus vaak wordt vastgepind, van oudsher liggen ingebed in een pastorale context. Je ziet zoektocht, je ziet voorlopigheid. Daardoor lees je de grote werken van Augustinus met een ander oog. Ik heb al die preken gelezen in het Latijn en daar samenvattingen van gemaakt. Toen ik daar mee klaar was, heb ik me afgevraagd: hoe is het toch mogelijk dat Augustinus leraar van de genade wordt genoemd? Zo’n dominant thema is het niet. Het speelt natuurlijk wel sterk bij de pelagiaanse kwesties, maar dan is Augustinus al flink op leeftijd. De beste karakterisering van Augustinus blijft toch het woord van Van der Meer: de zielzorger. Hij was een rusteloos iemand met een brandend hart. Wat je Augustinus ook kan verwijten, je kan niet zeggen dat hij lui is geweest. Hij had hart voor zijn zaak, in de dubbele betekenis van het woord: warmte en ijver
Elke karakterisering van Augustinus heeft minstens zoveel te maken met waar je zelf staat Dat merken wij ook steeds met recensies van onze boeken. Bij een recensie laatst in het Reformatorisch Dagblad vroeg ik me af hoe het toch mogelijk is dat juist die traditionele protestantse punten eruit worden gehaald als zijnde karakteristiek. Maar hetzelfde geldt voor mijn eigen traditie. Bij een bespreking van De strijd van een christen in het Katholiek Nieuwsblad werd Augustinus als een pleitbezorger van de Mariadevotie opgevoerd. Nou, hij is niet tegen de moeder Gods, maar hij heeft er ook niet veel mee.
Ik zou niet weten welke preek van Augustinus ik het mooiste vind. Dat hangt af van het liturgisch jaar, van de kleur en van het gemoed. Morgen en overmorgen ga ik met een stel norbertijnen twee preken uit de veertigdagentijd bespreken. Gisteren heb ik een van die preken, preek 211 [5] nog eens grondig zitten lezen en analyseren. Deze preek gaat over verschillende vormen van vergeven als uiteindelijk de meest intieme vorm van geven, waar rijk noch arm vrij van behoort te zijn. Die preek is zo diepzinnig. Ik denk wel eens: naarmate ik ouder word, ga ik die preek steeds mooier vinden. In de dienst van vanavond klinkt uit Jezus’ bergrede: als je vast, zet dan geen somber gezicht op, maar was je hoofd en zalf je gezicht. Dat is natuurlijk vreemd op Aswoensdag: wij gaan dan ons hoofd met as bestrooien! Ik heb mij altijd afgevraagd, waarom is er nooit een pastor die daar iets fatsoenlijks over zegt? Augustinus, ondanks dat hij geen Aswoensdag kent, legt dat heel mooi uit. Hij worstelt ook al met de vraag: is het niet krankzinnig om kostbare zalf te gebruiken als je gaat vasten? Dat is hetzelfde contrast. De letterlijke betekenis van die teksten is dat je niet mag opvallen als je vast. Dat is een dimensie die Augustinus ook veronderstelt. Maar dan nog is zalven wel erg luxe en opmerkelijk. Je moet je voorstellen dat je de badhuizen in de veertigdagentijd niet mocht bezoeken. Pas op witte donderdag reinigde je je. Augustinus komt dan op het idee dat de tekst geen letterlijke betekenis kan hebben. Je gezicht wassen en het hoofd zalven duidt op Christus. Hij is het hoofd, de gezalfde. En hoe zalf je je geestelijk hoofd? Daar kun je dan van alles bij invullen. Fantastisch!’

Vertaalde preken

De preken van Augustinus zijn ingedeeld in vier groepen: preken over bijbelteksten, preken voor het liturgisch jaar, preken bij gedachtenisvieringen van verschillende heiligen en tenslotte een groep preken over uiteenlopende onderwerpen. Bij elkaar zijn er zo’n 600 preken van Augustinus bewaard gebleven. De vertaalgroepen van het Augustijns Instituut zijn begonnen met de tweede groep: de preken voor het liturgisch jaar.
‘In 1991 zijn we van start gegaan en vijf jaar later verscheen de eerste bundel: Als licht in het hart. Ik heb toen – omdat ik over de verschillende liturgische thema’s vaak lezingen moest geven – als een soort bezemwagen alle parallelpreken die nog nooit in het Nederlands vertaald waren, vertaald. Als ik preken wilde vergelijken had ik tenslotte gelijkwaardige taal nodig. Dat bleek zo’n interessant dossier te zijn – en bovendien kwamen de teksten van Dolbeau uit, de preken die teruggevonden waren in de stadsbibliotheek in Mainz – dat ik daar een tweede, uitvoerige bloemlezing van heb gemaakt: Als lopend vuur [6].Augustinus had niets met de moeder Gods Ongeveer tachtig procent van de liturgische preken zijn in die twee banden terug te vinden. Achteraf zeggen we: hadden we maar meer geduld gehad, dan zaten al die preken in één band, in numerieke volgorde.
Hierna zijn we verder gegaan met de preken over teksten uit het Mattheüsevangelie. Dat is eigenlijk heel katholiek: als je de Bijbel pakt, dan eerst de evangeliën. Daarop krijg je het meeste respons. Ook bij niet-bijbelgetrouwen roepen de evangeliën herkenning op. Parallel hieraan hebben we het commentaar op de bergrede vertaald. Dat commentaar is minder omvangrijk dan alle preken over Mattheüsteksten. Het was dan ook eerder voor publicatie gereed: in 2000 verscheen Het huis op de rots [7]. De Mattheüspreken verschenen uiteindelijk in 2004 in de bundel Van aangezicht tot aangezicht [8]. In 1997 startten we in een derde vertaalgroep met Augustinus’ preken over Marcus en Lucas en dat is in 2002 verschenen: Als korrels tussen het kaf [9]. Deze groep heeft nu ook de preken over teksten uit het Johannesevangelie klaar. Die bundel, De weg komt naar u toe, wordt volgende maand gepresenteerd [10].
De Mattheüs-groep is sinds 2004 met preek 1-50 bezig, die gaan over het Oude Testament. Zij vertalen nu materiaal dat bij protestanten waarschijnlijk de meeste aandacht krijgt; de gemiddelde katholiek heeft toch minder weet van het Oude Testament. Toen ik met theologie begon, wist ik niet eens het derde bijbelboek. Mijn collega, een goedmoedige Limburger, komt af en toe radeloos naar me toe als hij weer een verwijzing vindt naar een onbekende passage uit het Oude Testament. De Johannes-groep heeft nu een kleine verzameling preken over Handelingen klaar en gaat zich nu bezighouden met preken over de grote Paulus-teksten. Ik houd m’n hart vast. De ontwerpvertaalster zit nu in de preken over de Romeinenbrief en ze heeft al menig diepe zucht geslaakt. Dat gaat over de prikkel van het vlees: ik doe wat ik niet wil en wat ik wil doe ik niet. Dat is zware kost. De motor van het project is een welwillende katholieke dame die de evangeliën prachtig vindt. Gelukkig is de neerlandica een goede, degelijke protestant.
Als ik de samenvattingen lees van deze preken, merk ik dat ze niet alleen maar over genade en vrije wil gaan, hoewel daar wel wat accenten liggen. Wat mij opvalt is de breedheid van Augustinus: voortdurend brengt hij bijbelteksten met elkaar in verband. Ik heb fiducie in het vertaalwerk, maar dat komt ook omdat ik theologisch en kerkelijk wat breder georiënteerd blijf. In zo’n vertaalgroep heb ik voor mijn gevoel wel een voortrekkersrolletje te vervullen.
Samen met een classicus ben ik ook bezig met de tractaten of verhandelingen over het Johannesevangelie. Het verschil met een preek is moeilijk aan te geven. In de tractaten op de bergrede en die over het evangelie van Johannes worden bijbelgedeeltes systematisch, vers voor vers, behandeld. We weten van de Johannestractaten dat die deels ook als preken zijn gehouden, maar waarschijnlijk voor een kleine groep. Dat merk je ook als je het leest, het is ander Latijn, meer schrijftaal. De preken zijn altijd spreektaal en daardoor ook toegankelijker. Het commentaar op de bergrede is heel ethisch getoonzet. Het interessante is trouwens dat Augustinus als priester in dit commentaar zeer pacifistisch is, terwijl hij vaak ook wordt gezien als iemand die staat in de traditie van de rechtvaardige oorlog, iets wat overigens ook wel wat blijkt in De stad van God.
De vertaalgroepen hebben zich ook bezig gehouden met enkele kleinere werken van Augustinus. In de brief Wat kunnen wij voor de doden doen [11] gaat het om actuele vragen: maakt het verschil of je een gestorvene begraaft of cremeert? En als je iemand begraaft, heeft het dan zin om iemand te begraven bij het graf van een heilige? Heeft het zin om voor een gestorvene te bidden? Augustinus geeft daar genuanceerde antwoorden op. In deze brief blijkt dat Augustinus bidden voor de doden zinvol vond. Dat is bij jullie not done. Augustinus draagt voor zijn visie verschillende argumenten aan. Ten eerst is het bijbels, want er bestaat een voor hem bijbels voorbeeld dat het gebeurt (vgl. 2 Makk. 12:43-45). Zoals de gestorven gelovigen bij God voor ons kunnen bidden, zo is het ook goed voor gestorvenen te bidden van wie we niet zeker weten of die wel voldoende ‘kredietwaardig’ zijn om in Gods heerlijkheid te worden opgenomen. Als mensen louter slecht geleefd hebben, dan helpt het niet. Maar voorspraak bij God acht Augustinus met name zinvol voor de grote groep mensen die op een onvolmaakte manier goed hebben proberen te leven. En voor wie geldt dat nu niet? Bidden voor de overledenen maakt de geloofsgemeenschap ook bescheiden: het is ter lering en onderricht aan je eigen geloofsleven. Wanneer voor de voorbede voor overledenen schenkingen of betalingen aan de kerk worden verricht, ontstaan er natuurlijk wanpraktijken. Daar heeft de Reformatie terecht tegen geageerd. Dan krijgen rijke mensen voorrang, maar zo is het van oorsprong niet bedoeld. In Augustinus’ brief gaat het met name om de vraag wat je doet met arme sloebers die niemand hebben die voor hen bidt. Die rol neemt de kerk op zich door ook die armen te gedenken. De kerkgemeenschap bestaat ook uit kwetsbaren, armen en zondaars.

Aandacht voor de gemeenschap

Bij Augustinus zijn bijbelse en theologische thema’s aan de orde die juist in de Reformatie een grote rol zijn gaan spelen. Ik geef eerlijk toe dat die bij ons, afgezien misschien van de jansenisten, veel minder aan de orde zijn. Aan de andere kant meen ik dat in de bevindelijke traditie is ondergesneeuwd dat Augustinus zo’n enorm gemeenschapsmens is. Hij leeft en werkt in de gemeenschap en gelooft vanuit het bewustzijn van een wereldkerk of in ieder geval een internationale kerk. In zijn tijd waren de donatisten erg georiënteerd op de eigen streken van Noord-Afrika, maar Augustinus houdt altijd oog en feeling voor hoe het er elders in de wereld aan toe gaat. Dat blijkt ook uit zijn omvangrijke correspondentie. Elk jaar hebben de bisschoppen overleg in Carthago over hun eigen thema’s en ondanks de verwoesting in 410 blijft er communicatie met Rome. De bisschoppen zijn autonoom, maar ze stellen Rome wel op de hoogte van hun besluiten. Soms zou je lokale protestantse gemeenschappen in Nederland die internationale dimensie wat meer gunnen. Dan denk ik: probeer je eigen horizon wat meer te relativeren. Ontdek dat christenen in Spanje, Italië of Zuid-Amerika ook door God gerechtvaardigd en aanvaard zijn.
Augustinus’ betrokkenheid op de kerkgemeenschap komt ook tot uiting in een zeer diepe hoogachting van de lokale gemeenschap, inclusief Jan met de pet. Ook het eenvoudige volk in de haven van Hippo of afkomstig uit het achterland van de Noordafrikaanse bergen vormt het lichaam van Christus, voor zover gedoopt en participerend in de kerk. Augustinus zegt altijd dat hij in zijn preken medeleerling is met zijn gelovigen, leerling van de ene Leraar. Misschien is het een retorische truc, maar ik denk dat hij er ook echt van overtuigd is. Hij zegt ook vaak: ik kan dan wel goed preken, maar het feit dat u het begrijpt en ermee instemt, is een geschenk van Christus. Dat is genade, dat hebben jullie aan een Ander te danken. Dat ik de goede woorden vind, heb ik aan de Allerhoogste te danken.Autoritair zijn betekent: iemand laten groeien Jullie kunnen me daarin helpen door voor mij te bidden en – heel praktisch – door stil te zijn, aandacht te hebben en goede, stimulerende vragen te stellen. Er is bij Augustinus altijd interactie. Hij ziet ook de laatkomers en zegt: laat ik het nog even samenvatten. Of hij zegt: ik zie dat u onrustig wordt, zullen we stoppen? Augustinus is voortdurend bedacht op wat haalbaar is en wat niet.

Toekomst van de kerk in Nederland

Ik kan me enorm verbazen over in wat voor uithoek van de secularisatie wij in Nederland eigenlijk leven. En ik kan me dus verheugen als ik ergens anders kom waar de godsdienst de cultuur nog beademt. Voor de katholieke kerk, voor de komende generaties, ben ik niet erg optimistisch. Voorhout in de Bollenstreek is een vinexlocatie geworden. Daar is de kerkelijk participatie gedaald, hoewel het nog wel omvangrijker is dan hier in Eindhoven. De actieve kerkelijke participatie ligt hier op zo’n twee procent. In de augustijnenkerk komen nog redelijk veel mensen, maar je zou schrikken van de kleine groepen die in andere kerken van Eindhoven de vieringen bezoeken.
De leegloop van de kerken heeft ook te maken met het vele verhuizen in onze tijd. Ik herken dat zelf. De stap van Utrecht naar Eindhoven was een overgang van hier tot ginder. Het is dat ik theoloog ben, maar ik kan me goed voorstellen dat als je met een jong gezin verhuist en je treft geen kerkelijk leven dat je schraagt en inspireert, je het bijltje er dan bij neergooit. Het duurt zo ontzettend lang om in een vreemde kerk je thuis te vinden. Zeker als dat gepaard gaat met een pastor die niet zo goed kan preken of een koor dat rammelt. Verhuizen is voor de kerkopbouw gigantisch moeilijk. Mensen missen de sociale stimulans om vol te houden. Als jij iets opbouwt met een lokale kerkgemeenschap, dan onderhoudt je je kerkelijk leven ook omwille van die band. Die band heeft iets intrinsieks goeds. Als je om de zeven jaar verkast, snijd je dat los en ben je kwetsbaar. Het is niet voor niets dat Augustinus en trouwens ook Ambrosius zo tegen pelgrimages waren en zo vóór de plaatselijke gemeenschap.
Naast de cultuurblindheid en de losse verbanden heeft de crisis in de kerk ook iets te maken met wantrouwend leiderschap. Sinds ik van school kom, zijn er in Nederland voornamelijk conservatieve bisschoppen benoemd, die weinig uitstralen naar de grote groep rand- en buitenkerkelijken. We lijken een soort ambtsdragers te krijgen van wie ik mij afvraag of ze competent zijn om de kerkgemeenschap te leiden. Met enige regelmaat bespeur ik verkeerde gezagsuitoefening, meer gebaseerd op wantrouwen dan op de hierboven genoemde auctoritas. Muskens was misschien een uitzondering: hij hoefde maar iets ruimhartigs los te laten of hij bond groepen gelovigen aan zich in een volle kerk.
Wij leven in een beeldcultuur. Het vermogen om zoals in vroeger tijd soms urenlang naar Augustinus te luisteren moet je vergelijken met ons vermogen om urenlang naar een film te kijken. Aandachtig luisteren naar lange preken komt nu niet meer voor. Maar niettemin, je hoeft maar begenadigde sprekers te hebben en je ziet de aandacht groeien. Er is wel degelijk sprake van behoefte aan goede bijbeluitleg en aan bemoediging in geloof of geloofspraktijk. Het kan me eindeloos verbazen dat onze boeken überhaupt verkocht worden, zo goed dat van een aantal zelfs een herdruk komt.
Ik heb zelfs goede ervaringen met het lezen van preken in mijn eigen volkswijk. Dat heb ik een keer op uitnodiging van de pastor gedaan. Je moet wel iemand hebben die erin gelooft. Ik leest natuurlijk dan niet zomaar een willekeurige preek, ik kien het wel een beetje uit. Aan de andere kant: in elke preek zitten krenten die mensen eruit kunnen pikken. Bovendien hoef ik met mensen niet alleen maar krenten te eten. Ze mogen ook af en toe deeg nuttigen om stevig op te kauwen. Het is daarom ons beleid dat we altijd hele preken van Augustinus vertalen. Ik heb er mijn zinnen op gezet dat met mijn pensioen alle preken van Augustinus in het Nederlands toegankelijk zijn. Mijn passie is om zoveel mogelijk mensen te interesseren. Misschien moet ik tevreden zijn met kleine groepen. De preken van Augustinus hebben een eigen soort mogelijkheid in zich voor mensen die in teksten en in uitleg geïnteresseerd zijn. Ik hoop dat dat niet uitsterft.’

  1. Zie voor meer informatie over het werk van het instituut: www.augustijns-instituut.nl.
  2. Zie voor meer informatie over de orde van de Augustijnen: Martijn Schrama, De regel van de liefde. Over de volgelingen van Augustinus, Kampen (2006).
  3. Frits van der Meer, Augustinus de zielzorger. Een studie over de praktijk van een kerkvader, Utrecht/Brussel (1947). Een herdruk van dit werk wordt dit jaar gerealiseerd.
  4. Een van de antwoorden die Augustinus geeft is dat ‘met dit woord ‘licht’ de heilige stad wordt aangeduid, met haar heilige engelen en gelukzalige geesten’. Zie voor meer antwoorden: Aurelius Augustinus, De stad van God, Baarn (1983), XI,7.
  5. Deze preek is te vinden in: Aurelius Augustinus, Als licht in het hart. Preken voor het liturgisch jaar, Baarn (1996), p. 71-76.
  6. Aurelius Augustinus, Als lopend vuur. Preken voor het liturgisch jaar 2, Amsterdam (2001).
  7. Aurelius Augustinus, Het huis op de rots. Verhandelingen over de bergrede, Budel (2004), 3e druk, uitgegeven bij uitgeverij Damon. De eerste en tweede druk verschenen bij uitgeverij Ambo.
  8. Aurelius Augustinus, Van aangezicht tot aangezicht. Preken over teksten uit het evangelie volgens Matteüs, Amsterdam (2004).
  9. Aurelius Augustinus, Als korrels tussen het kaf. Preken over teksten uit het Marcus- en het Lucasevangelie, Amsterdam (2002). Een tweede druk verschijnt bij uitgeverij Damon in 2007.
  10. Aurelius Augustinus, De weg komt naar u toe. Preken over teksten uit Johannesevangelie, Budel (2007).
  11. Aurelius Augustinus, Wat kunnen wij voor de doden doen?, Budel (2006).