Wapenveldkroniek

Het leek me wel een aantrekkelijke opdracht; vanuit Jeruzalem een kroniek schrijven voor 'Wapenveld'. De opdracht was helder: peil voor ons de actualiteit en leg de achtergronden ervan bloot. Bij nadere overdenking stuit ik voortdurend op de vraag, wat in vredesnaam actualiteit mag heten in de stad waarvan ik een tijdelijke vreemdeling en bijwoner ben.

Wat is, in hemelsnaam, de actualiteit van een stad en van een volk waar eeuwenoude overleveringen en eeuwigdurende rechten vrijwel samenvallen, waar gebeurtenissen uit een heroïsch, mythisch verleden als sjabloon worden gebruikt om het heden te beoordelen? Als naast het Tempelplein een steen wordt opgelicht, schreeuwt de halve wereld moord en brand. Als hier een veldslag wordt gewonnen, is het einde der tijden nabij. Deze hele geschiedenis balt zich in Jeruzalem samen. Scheppping en verlossing zijn nooit verder dan enkele stappen van elkaar verwijderd. De rots waar het al geformeerd werd, ligt naast het dal waar de ontslapenen op de grote dag dag des Heeren zullen worden opgewekt. Welke actualiteiten kunnen zich staande houden in het licht van die geschiedenis?

Egypte in Jeruzalem

Onlangs bracht ik een bezoek aan het imposante onderkomen van het Hooggerechtshof van de staat Israël. Het gebouw bevindt zich in westelijk Jeruzalem, nabij de Knesset, het parlementsgebouw. De gids legde uit hoe de architect geprobeerd had het gebouw aan te laten sluiten bij de omgeving én bij de geschiedenis van Israël. Bij de ingang leidt een smalle trap naar boven. De muren zijn ruw en gemaakt van grote steenblokken, zoals bij de Klaagmuur, of glad en van beton, zoals in de moderne stad. Oud en nieuw, licht en donker, ze wisselen elkaar voortdurend af. Interessant is een andere veel voorkomende combinatie, namelijk die van rechte lijnen met bogen. Ze staan voor verschillende aspecten van het recht en zijn terug te voeren op Bijbelse tijden. Zo hoort het recht jasjar te zijn, rechttoe rechtaan, helder, duidelijk (Psalm 119:137). Maar het recht moet ook als ma’agalim, kringen, om de samenleving en om ieder individu heenstaan om bescherming te bieden (Psalm 23:3).
Wie zo door het gebouw dwaalt, wacht echter een verrassing. In een centrale hal op de bovenverdieping lijkt ‘vierkant’ opeens de architectonische norm te zijn. Elkaar kruisende vierkanten delen de vloer in vlakken, een piramidevormig glazen dak laat licht naar binnen door. Mijn gids had zichtbaar moeite om er een verklaring voor te geven. Ze zag er een verwijzing in naar de graven van Absalom en een zekere Zacharia in het Kidrondal, die eveneens piramidevormige daken hebben. Het bekende verhaal dus van het oude en het nieuwe.
Mij lijkt het veel aannemelijker dat de architect bewust aan ‘Egypte’ een plaats heeft willen geven. In het gebouw waar het recht hoort te zegevieren kan de herinnering aan de slavernij van Egypte niet ontbreken. Eerste les voor Israël is overlevenOnderdrukking en uittocht hebben het Joodse volk gemaakt tot wat het is. Iedere Pesachviering zegt men het met de woorden van de Haggada tegen elkaar: In elke generatie zou iedereen naar zichzelf moeten kijken, alsof hijzelf uit Egypte is gekomen, zoals gezegd is: ‘je zult je kind op die dag vertellen: ik doe dit tot gedachtenis aan wat God voor mij deed toen ik uit Egypte kwam’.
De wijze waarop het gebeuren uit het verleden wordt geactualiseerd maakt dat het niet om herinnering alleen gaat. Heden en toekomst worden erdoor bepaald. Een van de grondgedachten is dat ‘Egypte’ niet voor eens en voor altijd achtergelaten is. De menselijke conditie, die van het Joodse volk niet uitgezonderd, wordt voortdurend bedreigd door nieuwe tijden en andere vormen van knechting, gevangenschap. Hoe vaak wij ook op weg denken te zijn naar het hemelse Jeruzalem, we blijken ons even zo vaak in Egypte te bevinden, of hooguit ergens in de eindeloze woestenij. De realiteit is verre van bevrijd.

Nooit meer Massada

De realiteit wordt uiteraard goeddeels gestempeld door het almaar voortdurende conflict tussen Israëli’s en de Palestijnen. Velen lijken de indruk te hebben dat het leger en de regering van Israël bewust een brute onderdrukking van Palestijnen gaande houden en zij zich daarbij niets aantrekken van de internationale gemeenschap. Televisiebeelden, maar ook rapporten als die van Amnesty International liegen er niet om.
Ik wil hier niet proberen zulke indrukken en rapporten te ontkrachten. Dat er sprake is van onrecht is helaas boven twijfel verheven. Tegelijkertijd is voor een goede beoordeling van de situatie en het handelen van alle actoren daarin een allesomvattende analyse van het conflict nodig. Niet alleen Israël is boosdoener én Israël is niet alleen boosdoener. De situatie is complex en de strijd is asymmetrisch van aard. Beide partijen hebben echter hun eigen machtsmiddelen waarmee ze het proces naar toenadering en een vorm van coëxistentie frustreren.
Het gaat mij hier niet om die analyse, maar om de veelgehoorde vraag hoe het kan dat een volk dat zelf onderdrukt werd nu optreedt als onderdrukker. Opvallend aan die vraag is dat verleden en heden worden vereenzelvigd. De slavernij van eeuwen geleden in Egypte, of de Sjo’a van enkele generaties geleden in Europa hoort richtinggevend te zijn voor het gedrag van Joden in Israël anno 2007. Te gemakkelijk wordt er dan aan voorbij gegaan dat deze Joden afkomstig zijn uit alle delen van de wereld. Een van de collectieve ervaringen die hen bindt is de isolering en vervolging door andere volken. De les van slavernij en Sjo’a mag dan voor ons zijn dat onderdrukking inhumaan is en genocide koste wat kost voorkomen moet worden, voor Israël is de eerste les die van het overleven. Soldaten van het Israëlische leger worden stuk voor stuk beëdigd op de berg Massada, waar eens – in 73 na Chr. – de laatste verzetsstrijders genoodzaakt werden massaal zelfmoord te plegen. Voor de soldaat van nu is ‘nooit meer Massada’ het devies.

De wereld buiten de deur

Ik zal niet ontkennen dat zo’n grondhouding gevaarlijke kanten heeft. Het leidt onvermijdelijk tot een beperkt blikveld. Daarvoor hoef ik alleen maar het journaal van het Israëlische kanaal twee als voorbeeld te geven.
In dagelijkse uitzendingen die wel drie kwartier duren wordt de actualiteit voorgeschoteld en besproken. Voor verschillende onderwerpen zijn er verschillende experts in de studio die na elkaar en vervolgens met elkaar de achtergronden blootleggen. Zo is er een expert voor regeringszaken, er is er een voor alles wat met defensie te maken heeft. Er is een expert voor Palestijnse zaken en een expert voor legerzaken. Om niet te vergeten de man die over de politie rapporteert en degene die over het buitenland gaat. Dat klinkt nog tamelijk logisch. Frappant is echter dat bijna alle onderwerpen die passeren met vrijwel al deze aandachtsgebieden te maken hebben. Als er dreigende taal klinkt vanuit Bagdad, dan is dat een zaak voor de buitenlandexpert, maar ook voor die van het leger en van de regering. En de reacties onder de Palestijnen kunnen natuurlijk ook niet vergeten worden. En zo is het journaal gevuld met maar enkele onderwerpen die van alle zijden worden belicht, gewikt en gewogen. De dieptepeiling die zo wordt gegeven, geeft naar het publiek het signaal af dat ieder gevaar nauwlettend in de gaten wordt gehouden. Alles is onder controle.
De keerzijde ervan is echter dat er nauwelijks aandacht is voor wat verder reikt dan veiligheid, terreurdreiging en terreurbestrijding, internationale machtsverhoudingen, kernwapens en antisemitisme. Wat actueel is, zijn de soms grote, maar vaker minieme dagelijkse ontwikkelingen op deze terreinen.
En precies hierom is het mijn bange vermoeden dat de staat Israël de gevangene is geworden van eigen angstdromen. Voor ons in Israël geen Darfur in het journaal. Voor ons geen rapportage over het integratiedebat in Europa. Geen item over milieuverontreiniging.In Israël is alleen binnenlands nieuws De wereld lijkt wel niet te bestaan. De reden dat mij dat zorgen baart, is aan de ene kant dat zo’n houding Israël gemakkelijk bevestigt in de opvatting dat er slechts voor- en tegenstanders van haar zaak bestaan. Ben je solidair met Israël, dan ben je gefixeerd op Israëls voortbestaan temidden van omringende vijanden. Mijn zorg komt aan de andere kant voort uit de overtuiging dat grotere aandacht voor wat in de wereld speelt en wat daar om aandacht vraagt Israël kan helpen haar isolement te relativeren. De wereld kan een helende en zelfs bevrijdende betekenis krijgen.

Jezus met talliet

Het is opvallend dat op verschillende levensterreinen, zoals technologie, sport en cultuur, dat isolement allang is opgegeven. De wereld is dan opeens wel in zicht. Een van de meest interessante culturele verschuivingen is wel de aandacht die is onstaan voor de persoon van Jezus. Tot de vorige eeuw was Jezus slechts het theologische breekpunt tussen Joden en christenen. Aangezien hij symbool stond voor de vele valse messiassen die het Joodse volk afbrachten van het geloof der vaderen, was welke aandacht dan ook voor hem uit den boze. De Talmoed negeert hem bijna volkomen. De sporadische verwijzingen die er zijn, spreken over ‘die man’ of gebruiken andere codenamen.
Algemeen bekend is dat hedendaagse Joodse theologen en filosofen de ontmoeting met Jezus durfden aangaan en hem op verrassend nieuwe wijze voorstelden in hun geschriften. Ik noem slechts de namen van Pinchas Lapide, Schalom Ben-Gorin en David Flusser. In meerdere opzichten werden deze schrijvers echter voorgegaan door dichters en beeldend kunstenaars. Marc Chagall is het bekendste voorbeeld van een schilder die grote populariteit genoot en geniet bij christenen. De doeken waarop hij Jezus’ kruisiging verbindt met het lijden van het Joodse volk in Europa maken nog steeds grote indruk. Maar Chagall was niet de eerste die de gewaagde stap zette om Jezus niet slechts als vijand of vreemdeling te portretteren. Hij werd voorafgegaan door de schilder Maurycy Gottlieb en de beeldhouwer Marc Antokolsky die allebei eind negentiende eeuw Jezus met de talliet (het gebedskleed) om zijn schouders terecht lieten staan voor Pilatus. Interessant detail is dat Gottlieb zichzelf afbeeldt op het schilderij en wel direct naast Jezus. Daar lijkt een vorm van identificatie uit te spreken.
Een recent geopende expositie in het Israëlmuseum geeft een belangrijke aanvulling op dit algemene beeld. Een van de grote landschapsschilders van Israël, Reuven Rubin (1893-1974), heeft, naar nu blijkt, vóór zijn immigratie naar Israël in 1923 een stormachtige levensperiode doorgemaakt waarin hij zich intensief bezighield met de persoon van Jezus. Dat is opvallend, omdat Rubin bekend staat en geliefd is om zijn prachtige, harmonische en wat dromerige landschappen. Het meer van Galilea, de muren van Jeruzalem, de haven van Jafo. Rubin schept zo zijn eigen heilige land, waar het leven ongecompliceerd en goed is. Van de harde realiteit is vrijwel niets te zien; van een conflict met andere bewoners van het land is nergens een spoor te bekennen. Het land is juist vrijwel leeg. Ook godsdienst speelt er geen belangrijke rol. Het lijkt erop dat het landschap zelf centraal is komen te staan. Het hoeft ons niet te verbazen dat Rubin de zionisten zag als de helden die het land tot bloei wisten te brengen.
En deze schilder is het nu, die zich meer dan andere Joodse schilders heeft geïdentificeerd met Jezus, of precieser gezegd, met de lijdende Jezus. De werken die op de tentoonstelling te zien zijn, geven dat treffend aan. Rubin, die in 1893 werd geboren in Roemenië, bevond zich de eerste decennia van zijn leven in een grotendeels christelijke omgeving. Delen ervan bracht hij door in Parijs, New York en Boekarest. Hij moet zich, ondanks succesvolle exposities, als kunstenaar getergd hebben gevoeld. Hij schilderde Job, Absalom, Mozes, Elia en Jezus.
Opvallend zijn de associaties die Rubin heeft bij Jezus. Zo is Jezus verbonden met lijden (stigmata in de handen), eenzaamheid en verzoeking (de vrienden die om hem heen slapen). Maar Jezus staat eveneens symbool voor nieuw leven. Op twee schilderijen zien we bijna hetzelfde beeld terugkomen: Jezus zit naast een andere gestalte op een bankje. Op het eerste schilderij, De ontmoeting (Jezus en de Jood) is het Jezus die afscheid neemt van de zwervende Jood Ahasveros.Jezus via Israël herontdekken De boom aan zijn zijde begint uit te lopen. Een nieuwe Jood is opgestaan. Op het tweede schilderij, Jezus en de laatste apostel, maakt Jezus een vergevend en zegenend gebaar naar de vertegenwoordiger van de kerk. Het berouw van de apostel om de Jodenvervolgingen wordt door Jezus beantwoord. De boom loopt uit, een nieuw begin is gemaakt.
Door de tentoonstelling heen zien we steeds meer nadruk komen liggen op Jezus als het nieuwe begin. Rubin verbindt dit op een gegeven moment nadrukkelijk met het land Israël. Als hij zijn eigen versie van het klassieke thema van de Madonna met de baby maakt, zit de moeder op de grond. Om haar heen slapende landarbeiders. In haar handen twee bloemen. Het kind, dat blijkbaar net gezoogd is, ligt op de aarde te rusten. De geschiedenis van Jezus krijgt hier een geheel eigen en nieuwe interpretatie. De christelijke noties van wedergeboorte, verlossing en opstanding helpen Rubin betekenis aan de terugkeer van Joden naar Palestina en de bewerking van het land te duiden.

Nieuwe Joodse stemmen over Jezus

In meerdere opzichten is het spannend om te zien wat er rond zo’n expositie gebeurt. We zien iets van de pogingen van kunstenaars om Jezus te begrijpen en een plaats te geven. Veel belangrijker is echter het gegeven dat daarvoor in 2007 immense belangstelling bestaat onder kunstminnend Israël. De tentoonstelling is een groot succes, lezingen er omheen trekken volle zalen.
In de post-apologetische en postmoderne tijd vallen taboes een voor een weg, zei een van de inleiders tijdens een symposium. Orly Castel-Blum vroeg zich in haar lezing af waar de belangstelling van moderne schrijvers voor Jezus vandaan komt. En antwoordde daarop door te stellen dat veel auteurs worden aangetrokken tot het persoonlijk-individuele van het christendom. Bovendien geeft het Nieuwe Testament uitdrukking aan aspecten van het leven die in het Oude Testament niet te vinden zijn. Castel-Blum noemde met name de relatie tussen moeder en zoon, de grote intimiteit tussen God en Jezus, maar ook de verhalen waarin genezing door aanraking plaatsvindt. Het Nieuwe Testament en de persoon van Jezus leveren de schrijver een nieuwe, nog onbekende taal om zich mee uit te drukken.
Als ik deze culturele verschuiving mag geloven, dan staan ons nog vele nieuwe interpretaties van de ons zo bekende Jezus te wachten. Ik ben er van onder de indruk en kijk verwachtingsvol uit naar meer Joodse stemmen over Jezus. Het zou wel eens zo kunnen zijn, dat hij ons te bekend is geworden en we alleen via een nieuwe Joodse lezing kunnen herontdekken wie hij was en wat zijn boodschap was. Tegelijkertijd zie ik deze hernieuwde aandacht als een teken dat de Israëlische samenleving een immens veranderingsproces doormaakt. Achter de schermen van de actualiteit is de worsteling gaande om de eigen plaats en identiteit ten overstaan van andere volken. De wereld komt in zicht en dat vind ik goed nieuws. Hoe zou mooi zijn als Israël enige hulp krijgt van de internationale gemeenschap om het trauma van de vervolging en het isolement te overwinnen. Als dat gebeurt, dan zal elke willekeurige journaaluitzending er anders uit gaan zien.
Niet alleen in Israël overigens.

Drs. K.J. Rodenburg (1967) studeerde theologie aan de Universiteit van Utrecht en is thans predikant voor de ontmoeting met het jodendom in Jeruzalem namens het Centrum voor Israëlstudies (PKN/CGK).