Lexicon van de architectuur van de twintigste eeuw

Vittorio Magnago Lampugnani (red.)

Een lexicon is altijd intrigerend. Strikt genomen is het immers geen ‘leesboek’. Een lexicon is ‘bladerboek’. Dat geldt zeker voor dit Lexicon van de architectuur van de twintigste eeuw: meer dan 600 foto’s zorgen ervoor dat je blijft bladeren.[1] Een lexicon is een wetenschappelijk woordenboek dat een poging doet overzicht te bieden, zonder de lezer te willen overtuigen van één enkele visie. Een lexicon is dan ook zelden geschreven door één enkele persoon, dit lexicon is geschreven door maar liefst 96 gerenommeerde wetenschappers uit verschillende landen, waaronder Kenneth Frampton, Vittorio Gregotti en Reyner Banham. Samen schreven ze 523 lemma’s over architecten(bureau’s), architectuurstromingen en landen. Compacte lemma’s waar je je aandacht bij moet houden, want in beperkte ruimte moet immers het hele werk van een architect, de context en inhoud van een stroming of de complete geschiedenis van een land beschreven worden. Voordeel is dat geen enkel lemma op zichzelf staat. Er wordt flink naar elkaar doorverwezen, zodat je van een architect naar mede architecten bladert, en via de ontwerpers naar stromingen en landen – en weer terug natuurlijk. De verbanden maken de lemma’s inzichtelijk, maar tegelijk blijft – alleen al door het heen en weer bladeren – een bepaalde fragmentatie en complexiteit behouden. Dit lexicon doet daarmee recht aan de recente geschiedenis van de architectuur: een geschiedenis van fragmentatie en meerduidigheid.
Als de architectuur versnipperd is geraakt, welke fragmenten verdienen dan een plaatsje in het lexicon? Wat behoort tot de architectuur en wat niet? De samensteller van het lexicon, Vittorio Magnago Lampugnani, een architect die Geschiedenis van de Stedenbouw doceert aan de ETH in Zürich, definieert in zijn inleiding de architectuur als ‘de wetenschap en de kunst van het bouwen dat boven de zuivere noodzaak en overwegingen van puur nut uitstijgt; ze omvat afzonderlijke bouwwerken, gebouwcomplexen en stedenbouwkundige structuren.’ Dit onderscheid tussen het gewone bouwen en de bouwwerken die werkelijk onderscheidend en/of voorbeeldig zijn is een veel gemaakt onderscheid in het vakgebied. Niet alles wat gebouwd wordt, behoort tot de architectonische canon.
Lange tijd leek de architectuurgeschiedenis homogeen en overzichtelijk: de architectuur ontwikkelde zich van een classicistische naar een moderne architectuur. Deze visie is echter ideologisch getint, het is de modernistische blik waarin de architectuur alle restricties van het voorgaande en bestaande ziet als ballast, en vervolgens radicaal de hele traditie overboord gooit, teneinde… tja, met welk doel eigenlijk? Geen vreemde gedachte, er heeft iets van een breuk met het verleden plaats gevonden rond de vorige eeuwwisseling en die is in de architectuur duidelijk zichtbaar. Wie bij het lemma ‘modern’ kijkt, leest over het moderne als een esthetisch programma dat zich ‘als een rationele en historische theorie stelt tegenover de theorie van Plato van de eenmalige en absolute schoonheid’. Het was halverwege de vorige eeuw dat deze theorie ook de architectuur in haar greep kreeg. Vaststaande schoonheid bestond niet meer, de architecten moesten zoeken naar een eigentijdse schoonheid, passend bij vereisten van die tijd. Het moderne heeft daarmee iets vergankelijks in zich, want wat de schoonheid van vandaag is, is morgen verouderd. Of zoals Charles Baudelaire het omschrijft: ‘De moderniteit is het vergankelijke, het vluchtige, het toevallige, de ene helft van de kunst, waarvan de wederhelft het eeuwig onveranderlijke is.’ Toch is, generaliserend gesproken, deze complexiteit van het vergankelijke niet echt doorgedrongen in de architectuur. Architecten bleken, en het komt me voor dat dat nog niet verandert is, meer visionairs dan realisten te zijn, meer met de toekomst bezig dan met vandaag. Of met andere woorden: architecten hebben vaak een programmatische blik op de moderniteit, terwijl ze geen ruimte geven aan de transitorische kant ervan. De architecten dachten dat ze met hun nieuwe benadering ‘eeuwige’ wegen bewandelden. Ze ervoeren de moderne architectuur als een nieuwe taal die het voorgaande onttroonde en zelf de toekomst was. Niets bleek minder waar, zoals blijkt uit het lemma dat volgt op ‘moderne’, het lemma over de ‘Moderne Beweging’. Met deze term beschreef de geschiedkundige Nicolaus Pevsner in 1936 de vernieuwing van de architectuur, een term die sindsdien ingeburgerd is in de geschiedschrijving. Ook hij legt in zijn beschrijving de nadruk op het radicale van het veranderingsproces. Het zou zijn weerga in de geschiedenis niet kennen. Maar tegelijk schoof Pevsner allerlei benaderingen van de architectuur binnen deze ‘Moderne Beweging’ terzijde, van de puur functionele benadering tot aan de latere werken van Le Corbusier, die toch heel organisch van vorm zijn. De ‘Moderne Beweging’ bracht daarmee voorzichtig de ruimte voor diversiteit in de gebouwde omgeving. Alleen het traditionalisme werd niet erkend, dat was immers geen architectuur die werkelijk serieus omging met de enorme veranderingen van die tijd: de toegenomen technische kennis, de wetenschappelijke doorbraken, Nietszche, Freud en Wittgenstein die alle zekerheden omver schoffelden.
Dit veranderingsproces in de architectuur is natuurlijk niet los te zien van haar culturele context. Rond de vorige eeuwwisseling werd de cultuur gekarakteriseerd door geloof in de toekomst, in de rede en de techniek. Na de Tweede Wereldoorlog is die overtuiging echter in een flinke crisis terecht gekomen en is een begrip als ‘waarheid’ ter discussie komen te staan. Dat heeft geresulteerd in vrijheid van overtuiging, ethiek en esthetiek. Je kan deze ontwikkeling bijna letterlijk in de architectuur terugvinden. Allereerst was er inderdaad die ‘Moderne Beweging’, die pretendeerde uniek te zijn, een eenduidige architectuur taal proclameerde, maar die zelf al sporen van diversiteit vertoonde. Na de Tweede Wereldoorlog bekritiseerden allerlei architectuurstromingen het hele functionele en radicale van de ‘Moderne Beweging’ en vervingen dit voor nog radicalere ideeën (lemma: Deconstructivisme), probeerden het bij te schaven tot de menselijke maat (lemma: Team X) of keerden terug naar de traditie (lemma: La Tendenza). Maar ook deze initiatieven bleken in meerdere en mindere mate de tand des tijds niet te overleven en riepen zelf ook weer nieuwe reacties op. Maar, de ‘Moderne Beweging’ mag dan de architectuur hebben gedomineerd, naast deze hoofdstroom zijn er altijd andere benaderingen geweest, van architecten die vasthielden aan de traditionele architectuur (lemma’s: classicisme en traditionalisme) of zelfs heel andere doelen na streefden, zoals duidelijk wordt in de architectuur van de bekende kunstenaar/architect Hundertwasser (geen lemma over opgenomen). Behoorden deze bouwwerken tot de architectuur? In dit lexicon is er in ieder geval in veel gevallen aandacht voor. Het laat daarmee zien dat in een eeuw tijd een min of meer vaststaande benadering van de bouwopgave, via architectonische typologieën en regels voor de compositie van de elementen, ingeruild is voor een architectuur zonder regels.
Lampugnani is zich ervan bewust dat er allerlei hiaten aan te wijzen zijn in het lexicon. Vooral in de categorie ‘landen’ zijn die opvallend. De Westerse landen passeren de revue, evenals sommige niet-Westerse landen zoals Brazilië, Argentinië en China. Maar in elke beschrijving blijkt dat de architectuur vooral gekoppeld is aan moderniseringsprocessen, die in deze landen toch vaak onder invloed van de Westerse heeft plaats gevonden en niet aan de eigen cultuur en locale bouwwijze. Dat zal enerzijds te wijten zijn aan het gebrek aan medewerkers aan het lexicon uit deze landen. Het blijft lastig als buitenstaander de ontwikkelingen elders goed te taxeren. Anderzijds blijkt hieruit des te meer dat architectuur gewoon een heel Westers concept is, dat gedomineerd wordt door Westerse ideeën, door Westerse architecten, theoretici en geschiedschrijvers.
Dit Lexicon laat een passend beeld zien van de architectuur van de afgelopen eeuw. Wie door het Lexicon heenbladert, moet haast wel tot de conclusie komen dat bijna nergens anders de culturele verandering, het verlies van een gedeelde ‘waarheid’ en traditie, zo duidelijk aan het licht komt als in de gebouwde omgeving. De fragmentatie van het bestaan heeft de architectuur in haar greep: er is geen enkele stijl of stroming meer die architecten weet te verenigen, noch een ‘taal’ die hen bij elkaar kan brengen en debat mogelijk zou maken. Opvallend genoeg krijgt juist het traditionalisme de laatste tijd weer de ruimte zich op de internationale podia te presenteren – zij het onder druk van de bevolking. Mainstream architecten verafschuwen immers een dergelijke, in hun ogen nostalgische, benadering nog steeds. Toch is deze hernieuwde aandacht voor een traditionele architectuur niet verrassend – komt in de hele cultuur, van de opkomst van het conservatisme tot aan de hernieuwde aandacht voor religie, immers niet het onbehagen over het moderne project naar voren?

  1. Uitgeverij SUN, Amsterdam, 2006, 576 pag., ISBN 9058751147, € 49,50.