‘Christenen zouden een model moeten zijn van zorgzaamheid’

James Kennedy over het Nederlandse euthanasiebeleid
Begin dit jaar zorgde de Amerikaan James Kennedy voor een mediahype in ons kleine landje. Hij was een week in Nederland om zijn boek over het Nederlandse euthanasiebeleid te presenteren . De vaderlandse media bestookten hem met interviews en bijna elke dag was hij op televisie te zien. Kennedy, hoogleraar aan het Hope College in Michigan, was niet verbaasd over deze massale belangstelling. 'Nederlanders vinden het altijd leuk als een buitenlander die Nederlands spreekt hun maatschappij belicht. Misschien vooral als het gaat om zo'n gevoelig onderwerp als euthanasie. Men wist vaak niet wat men aan mij had. Sommige journalisten waren er al bij voorbaat van overtuigd dat ik tegen euthanasie was.'

Al met al viste Wapenveld, ondanks de gemaakte afspraak, achter het net in deze voor Kennedy turbulente week op Nederlandse bodem. Dankzij de elektronische post konden we onze vragen alsnog stellen.

Over ruim een jaar zal Kennedy voor een langere periode naar Nederland komen. Hij is benoemd als hoogleraar Nieuwste Geschiedenis aan de VU. In de marge van zijn bezoek had hij een ontmoeting met zijn aanstaande collega’s en de rector van de VU. Historisch Nederland is vol verwachting over de nieuwe hoogleraar. Hij heeft zijn kwaliteiten bewezen in het historische handwerk en daarnaast is hij nadrukkelijk georiënteerd op de christelijk-historische traditie van Groen van Prinsterer tot Van Deursen. Hij legt binnen die laatste traditie zijn eigen accenten. Eén van zijn overtuigingen is dat de onderwerpskeuze voor een christenhistoricus erg belangrijk is. Hij moet niet automatisch schrijven over kerkvaders, maar juist zoeken naar andersoortige onderwerpen en dáárin zijn geloof een rol laten spelen. De geschiedschrijving in Nederland heeft intellectuele en geestelijke inspiratie nodig. Christelijke historici zouden provocerende studies moeten schrijven, met een eigen originele inbreng, die fris en verrassend is [2]. Dat betekent niet dat alle nuances wegvallen. Maar de lezers van zijn nieuwste boek zijn gewaarschuwd.

Persoonlijke betrokkenheid

De grote belangstelling die het boek van Kennedy te beurt valt, zou er mee te maken kunnen hebben dat hij als Amerikaan zo sympathiek over Nederland schrijft. Zo roemt hij het peil van de medische zorg in Nederland, waar ‘Amerikaanse toestanden’ ondenkbaar zijn. Zijn betrokkenheid op Nederland heeft een speciale achtergrond. ‘Nederland is een interessant en onderbelicht klein land. Omdat mijn vrouw en mijn moeder allebei uit Nederland komen en ik de taal machtig ben, kom ik er natuurlijk regelmatig. Door al dat heen en weer reizen tussen Nederland en Amerika vallen mij de verschillen tussen beide landen op en als historicus wil ik daar dan graag nader onderzoek naar doen. Het is jammer dat er in internationale context vaak alleen aandacht is voor de grote landen, zoals Duitsland, Frankrijk en Engeland. Maar in kleine landen zoals Nederland gebeuren ook interessante dingen en dat verdient meer aandacht. Zo vind ik ook het euthanasiebeleid boeiend; het is een beleid dat nergens anders in de wereld voorkomt.’

Kennedy schrijft in zijn boek dat hij in het begin van de jaren ’90 vrijwilliger is geweest in een Amsterdams hospice. Hier ligt voor hem de persoonlijke aanleiding tot het schrijven van een boek over het Nederlandse euthanasiebeleid. Verderop in zijn boek gebruikt hij zijn hospice-ervaring om een milde kritiek te ontwikkelen op de Nederlandse euthanasiepraktijk. ‘Mijn hospice-ervaring is een aanzet geweest tot het schrijven van Een weloverwogen dood. Ik heb daar ook mijn geestdrift voor goede palliatieve zorg gekregen. Dit hospice komt voort uit orthodox-gereformeerde kring: Kuria in Amsterdam. Mensen zijn daar tegen euthanasie. Tegelijkertijd proberen ze hard te werken aan alternatieven. Mijn eigen standpunt tegenover het Nederlandse euthanasiebeleid werd daar ook een beetje gevormd. Ik ben mijn onderzoek begonnen met veel bedenkingen over het Nederlandse euthanasiebeleid, ziende hoe het anders kon. In de loop van de tijd is mijn beeld bijgesteld. Enerzijds bleken niet alle schrikverhalen over het Nederlandse euthanasiebeleid op waarheid te berusten. Anderzijds heb ik in mijn historisch onderzoek ontdekt dat de motieven van voorstanders vaak goed bedoeld waren. Maar mijn scepsis over de uitwerking in de praktijk is wel gebleven.’

Kennedy ziet zelf zijn boek nadrukkelijk als een historische studie die niet de bedoeling heeft een strijdschrift te zijn. De toon is dan ook overwegend zakelijk-wetenschappelijk. Toch heeft hij zichzelf af en toe moeten inhouden. ‘In het begin van mijn onderzoek liep ik soms ijsberend door de kamer, na het lezen van weer een ander verontrustend verhaal. Dan was ik zo verontwaardigd, dat het enige tijd duurde voordat ik weer objectief onderzoek kon doen. Het was ook moeilijk om een niet-moreel geladen verhaal te schrijven. Anderzijds vond ik dat het noodzakelijk was om dat zo te doen. Ik vond dat er al veel geschriften waren die juist een moreel oordeel gaven over de gebeurtenissen en dat het Nederlandse publiek niet wachtte op nog zo’n boek. Bovendien wilde ik alle betrokken personen het voordeel van de twijfel geven, en dan moet je het onderwerp ook wat afstandelijker benaderen.’

Bespreekbaarheid

Het is niet de eerste keer dat Kennedy een studie over de Nederlandse samenleving het licht doet zien. Al in 1995 schreef hij Nieuw Babylon in aanbouw [3], waarin hij de Nederlandse cultuur en samenleving van de jaren ’60 analyseerde. In dat boek toont hij aan dat de protestgeneratie van die jaren relatief gemakkelijk succes kon boeken, doordat de gezagsdragers hen eigenlijk gelijk gaven en met hen meewerkten. Kennedy ziet zelf een rechte lijn tussen zijn eerste en tweede boek over Nederland: ‘Mijn eerste boek ging eigenlijk over de naoorlogse wil tot “vernieuwing”, dit boek gaat over de Nederlandse drang om alles “bespreekbaar” te willen maken. In beide boeken gaat het over woorden die in Nederland zo vanzelfsprekend als deugd worden gezien, terwijl dat in Amerika helemaal niet zo is.’

In zijn studie beperkt Kennedy zich tot het tijdperk van 1968 tot 1985. Volgens Kennedy is dat het tijdperk waarin de basis is gelegd voor de huidige euthanasiewetgeving. Wat er daarna nog is gebeurd, is hooguit institutionalisering te noemen, maar er zijn geen wezenlijk nieuwe ontwikkelingen. Zijn centrale these is dat er in Nederland een bespreekbaarheidsideologie bestaat, die een beslissende rol heeft gespeeld bij de acceptatie van euthanasie. Hoe moeilijk bepaalde maatschappelijke kwesties in Nederland ook zijn, het wordt altijd beter als ze bespreekbaar worden gemaakt. Bespreekbaar maken is in de Nederlandse samenleving niet iets onschuldigs. Het staat altijd tegen de achtergrond van de gedachte van ‘het zou toch eigenlijk moeten kunnen’. In Nederland is vanouds een afkeer van conservatieve denkbeelden. De bespreekbaarheid van de euthanasie werd in de jaren ’60 in Nederland ingeluid door de zogenaamde onttaboeïsering van de dood. ‘De dood hoefde niet angstaanjagend te zijn, maar kon worden benaderd als een natuurlijk fenomeen. Het was evenzeer deel van ons bestaan als het leven. Het hoefde niet te worden onderdrukt, verbannen of verzwegen, maar kon en moest openlijk worden besproken’ [4].

Een belangrijke impuls om het taboe dat rustte op euthanasie te doorbreken, kwam van de psychiater J.H. van den Berg. In zijn boek Medische macht en medische ethiek [5] stelde hij de gevaren van de toegenomen medische macht aan de orde. Hij betoogde dat dankzij de toegenomen medisch-technische mogelijkheden mensen op een harteloze en ondoordachte wijze in leven konden worden gehouden. Van den Berg geeft in zijn boek tal van voorbeelden, vergezeld van veelzeggende en vaak afschrikwekkende foto’s. Op één foto is een man te zien van wie zijn gehele onderlichaam is weggeopereerd. In het medische verslag wordt gesproken van een succesvolle behandeling. Van den Berg concludeert anders: ‘De arts had deze patiënt moeten laten sterven.’ Verderop in zijn boek opent hij nadrukkelijk de mogelijkheid van euthanasie. Volgens Kennedy heeft na het boek van Van den Berg euthanasie iets onvermijdelijks gekregen in Nederland. De toegenomen medische macht dwingt in sommige gevallen tot euthanasie. Door de voorstanders van euthanasie werd ook het motief van medemenselijkheid genoemd. Het is onmenselijk om mensen te laten lijden met als enige doel hun leven te verlengen.

Opvallend is dat Kennedy deze angst voor de medische macht alleen in de beginjaren van de euthanasiediscussie een rol ziet spelen. In de loop van de discussie wordt de aandacht verlegd van de medische macht naar de rol die de arts speelt bij euthanasie. Die rol wordt meestal heel positief beoordeeld. Ideaal is als de mondige patiënt in goed overleg met de arts besluit tot euthanasie. Kennedy constateert dat Nederlanders een naïeve voorstelling hebben van dit gesprek tussen arts en patiënt. ‘De medische macht werd in de Nederlandse discussies zelden geïdentificeerd als de arts. De medische macht was iets onpersoonlijks; het was niet de huisarts, maar de medische technologie. Voorstanders van euthanasie hebben vaak de machtspositie van de arts onderschat. Mijn boek suggereert ook dat zowel in de jaren zeventig als nu de gelijkwaardige positie van patiënt en arts een hooggegrepen ideaal is, dat vaak niet de realiteit weerspiegelt.’

De veranderingen die Kennedy beschrijft zijn voor een groot deel over de hoofden van de massa heengegaan. Zij wisten én weten weinig van euthanasie en denken dat alles wel goed geregeld zal zijn. Volgens hem bestaat er in Nederland een zogenaamde euthanasie-elite, veelal trouwe lezers en scribenten van NRC en Volkskrant. In een interview in het Katholiek Nieuwsblad zegt hij daarover: ‘Belangrijke juristen, belangrijke mensen van de KNMG [6], belangrijke politici, de mensen van de NVVE [7], ze zitten allemaal in dezelfde overlegorganen en praten naar elkaar toe. En opeens blijkt dan het euthanasieprobleem opgelost door een betrekkelijk klein aantal mensen. Diezelfde mensen bepalen naderhand ook de publieke opinie’ [8].

Rol christenen

Een belangrijke conclusie van Kennedy is dat juist toonaangevende christenen als Van den Berg en Kuitert zich sterk hebben gemaakt voor de acceptatie van euthanasie. Bij hen kwam ook het typisch christelijke pleidooi voor medemenselijkheid vandaan. Hoe zit dat precies? ‘Wat mij is opgevallen – en dat geldt ook in internationaal perspectief – is dat vooral protestanten een vooraanstaande rol hebben gespeeld in het ontstaan van pro-euthanasiebewegingen. Er waren vaak meer protestantse predikanten bij betrokken dan artsen. Je ziet een variant daarvan ook in Nederland. Het werd door veel gelovigen gezien als een christenplicht om anderen uit hun lijden te verlossen. Men kwam zodoende vaak tot de overtuiging dat euthanasie mogelijk moest zijn. We spreken in dit geval niet over orthodox-protestanten, maar wel over mensen die zich geïnspireerd voelden door christelijke normen en waarden.’

De laatste jaren signaleert Kennedy in Nederland een omslag binnen de groep christenen die in eerste instantie positief stonden tegenover euthanasie. Tekenend voor die omslag zijn de SOW-kerken: positief in de jaren ’70 en afwijzend in 2001. Het SOW-blad Toer besteedde in een recent nummer ruimschoots aandacht aan palliatieve zorg. ‘Wat de SoW-kerken betreft is er enig teken van een omslag. Ik denk dat dat vooral te maken heeft met een trend in de Nederlandse samenleving om euthanasie als een absoluut recht te beschouwen. Zolang christenen het kunnen zien als een daad van medemenselijkheid willen ze het euthanasiebeleid ondersteunen. Maar nu het meer wordt gezien als een individueel recht hebben ze er moeite mee. Ik denk ook dat christenen bespeuren dat de zwakken soms in het gedrang komen als euthanasie te snel als optie wordt gegeven.’

Vanuit de hoek van de orthodox-protestanten is in de loop van de jaren wel veel kritiek gekomen op de groeiende euthanasiepraktijk in Nederland. Vaak hield die kritiek verband met de denkbeelden achter euthanasie, zoals de afkeer van aloude normen en waarden en de inzet op mondigheid en zelfbeschikking. Kennedy besteed in zijn boek niet zoveel aandacht aan deze critici, omdat hij zich beperkt tot de voorstanders van euthanasie. Toch heeft hij voor hen wel een boodschap. Volgens hem is het niet vruchtbaar je te verzetten tegen allerlei maatschappelijke tendensen die de euthanasiediscussie hebben aangezwengeld, zoals de toenemende mondigheid en de weerzin tegen conservatisme. ‘In feite sta ik daar neutraal tegenover. Mondigheid en weerzin tegen conservatisme kunnen goede drijfveren zijn, maar ook slechte. Mijn probleem met de Nederlandse bespreekbaarheidsideologie en de maatschappelijke afkeer van het conservatisme die daarbij hoort, is dat het door velen niet als een legitieme optie wordt gezien om conservatief te zijn. Een dergelijke negatieve houding tegenover tradities is onnodig kortzichtig.’

In plaats van een uitgesproken pleidooi voor euthanasie of kritiek op achterliggende maatschappelijke denkbeelden, wijst Kennedy een andere weg: ‘Christenen hadden er meer aan kunnen doen om de buitenwereld te laten zien dat het leven nog steeds betekenis heeft als mensen ernstig ziek zijn. Ze hadden meer aandacht kunnen eisen voor de mogelijkheden van de palliatieve zorg. Christenen hebben misschien niet altijd de beste strategie gekozen: het wijzen op doemscenario’s of een hellend vlak overtuigt vaak niet, want die zijn zeer moeilijk te bewijzen.’

Als vanzelf grijpt Kennedy dan terug op zijn ervaringen bij Kuria: ‘Kuria is een zeer effectieve tegenbeweging en verdient navolging onder christenen. Pas in de laatste 10 jaar zijn christenen constructief aan het werk geslagen. Daar moet op voortgebouwd worden. Christenen krijgen in de deze eeuw waarschijnlijk allerlei mogelijkheden om andere geluiden te laten horen en een andere praktijk te belichamen. Christenen zouden een model moeten zijn van zorgzaamheid. Ze hoeven niet de politiek in om buitenstaanders te bereiken met hun boodschap. Nederland smeekt om de soort zorg waar christenen graag om bekend staan. Christenen zorgen vaak goed voor elkaar, maar ze moeten ook alert zijn op het leed van buitenstaanders. Niet om te preken, maar om te zorgen, om te luisteren, om maaltijden of koekjes te brengen of om bijstand te verlenen. Kuria heeft mij geleerd dat niet-christenen graag dergelijke zorg ontvangen en dat hun ogen dan soms worden geopend voor de innerlijke kracht die uitstraalt van de christelijke zorgverleners en daar dan ook meer over willen weten. Deze zorgende houding biedt veel meer perspectief voor de toekomst, dan telkens weer te waarschuwen dat het allemaal bergafwaarts gaat.’

Buitenland

Vanuit het buitenland wordt vaak met verbazing gereageerd op de recente Nederlandse euthanasiewetgeving. Dat betekent niet dat euthanasie in andere landen niet voorkomt. Kennedy vertelt van het bezoek dat hij kreeg van een Japanse journaliste: ‘Ik werd net vorige week door een Japanse journaliste geïnterviewd die heel geschokt reageerde op de stand van zaken in Nederland. Maar zelfs Japan heeft zijn eigen wettelijke regeling betreffende euthanasie, waarin ook aan familieleden veel beslissingsmacht wordt gegeven. In de meeste westerse landen zal wel af en toe sprake zijn van medische handelingen die verdacht veel lijken op euthanasie.’

Een groot verschil tussen andere landen en Nederland is dat in de wetgeving euthanasie nog steeds verboden is. Toch lijkt ook dat te veranderen. ‘Tot nu toe zijn veel artsen en rechters ervan overtuigd dat de enige manier om de euthanasiepraktijk in de hand te houden is om het te verbieden. De roep om een legale vorm van hulp bij zelfdoding wordt wel steeds vaker gehoord, en het zou mij niet verbazen als er in een aantal westerse landen ruimte wordt gecreëerd in de wet voor deze handeling. Maar een ruime euthanasiewet zoals Nederland die kent verwacht ik nergens te zien, behalve misschien in België. Dat gaat de meeste mensen te ver.’

Niet alles moet kunnen

Feitelijk geeft Kennedy aan het Nederlands euthanasiebeleid een menselijk gezicht. Hij rekent af met het vooroordeel dat in Nederland euthanasie is ingevoerd, omdat men botweg en alleen maar af wilde van lijden en de dood. Toch kan deze analyse juist vanuit de Nederlandse samenleving anno 2002 worden geproblematiseerd. Kennedy geeft daar zelf al een aanzet voor in zijn boek. Het klimaat waarin de euthanasiewet die vorig jaar door het parlement werd goedgekeurd, werd verwekt is anders dan waarin ze werd geboren. Voerde in de jaren ’70 het motief van de medemenselijkheid de boventoon, nu ligt de nadruk op het zelfbeschikkingsrecht van de patiënt. Sociale solidariteit maakt plaats voor individualisme. In zijn boek stelt hij onomwonden de vraag hoe kan worden voorkomen dat ernstig zieken er sneller toe geneigd zouden zijn om te denken dat ze een belasting vormen voor de maatschappij [9]. Terugblikkend ziet hij ook al eerder negatieve motieven een rol spelen. ‘Al in 1968 wezen enkele bevindelijk-gereformeerden hierop [10]; zij vonden toen dat verzakelijking van de ziekenhuiscultuur en onverschilligheid in de maatschappij een grote rol speelden in de wens om euthanasie toe te staan. Ik denk dat een ambivalente houding tegenover de waarde van het leven van ouderen en zieken altijd een rol heeft gespeeld in de maatschappelijke aanvaarding van euthanasie, hoewel de grote pleitbezorgers van een euthanasiewet zich hierdoor niet wilden laten leiden. Ik denk ook niet dat die onverschilligheid tegenover zwakken en stervenden in Nederland groter zou zijn dan in andere landen. Maar tegelijkertijd is het er in de laatste 34 jaar niet beter op geworden. Dat zou kunnen betekenen dat patiënten vanwege het gebrek aan persoonlijke aandacht in de zorg sneller het besluit nemen om niet langer te willen leven. Maar het kan ook het tegenovergestelde betekenen, dat juist wegens het gebrek aan mankracht in de zorg de aarzeling over het toepassen van euthanasie toeneemt. Ook dat is een mogelijkheid.’

Intussen is in Nederland het enthousiasme over de bestaande euthanasiepraktijk aan het temperen, juist in de kringen waar ook de euthanasie-elite zich ophoudt. Eind vorig jaar berichtte NRC dat de tegenzin tegen de dood op verzoek groeit onder huisartsen. Eén van hen zei zelfs: ‘Uit onkunde en onwetendheid worden mensen de euthanasieprocedure ingesluisd aan wie nog heel wat kwaliteit van leven geboden zou kunnen worden’ [11]. Daarnaast begint er een conservatieve stroming op te komen, die breder is dan alleen de christelijke partijen. Kennedy denkt dat het gevestigde gezag ook behoudender over euthanasie gaat denken. ‘Ik heb het idee dat er juist betrekkelijk weinig mensen in politiek Den Haag zijn, die zich sterk willen maken voor de pil van Drion. Er zijn blijkbaar grenzen. Niet álles moet kunnen, ook niet in Nederland. Ik bemerk een sterk cultuurpessimisme in Nederland over de kwaliteit van haar samenleving. Dit maakt Nederlanders, christenen en niet-christenen, voorzichtiger dan voorheen. In dat opzicht is Nederland een conservatiever land geworden, misschien ook ten aanzien van euthanasie. Sinds het Chabot-arrest [12] zijn algemeen de twijfels over het Nederlandse euthanasiebeleid toegenomen. Bovendien is er nu meer kennis over de palliatieve zorg en vragen mensen zich af of daar altijd wel voldoende aandacht aan is besteed. Palliatieve zorg geeft ernstig zieke mensen extra keuzemogelijkheden en ik denk dat artsen graag meer willen bieden dan alleen euthanasie. Of dit alles een weg terug is weet ik niet. Ik denk dat het te vroeg is om daar een oordeel over te geven. Wat je wel kan zeggen, is dat men niet per sé hoeft te veronderstellen dat het hek van de dam is als euthanasie wordt toegestaan, een hellend vlak hoeft niet onontkoombaar te zijn.’

Zondag 10

Aan de wortels van het euthanasiedebat in Nederland ligt het besef dat de medische wetenschap mogelijkheden biedt die voorheen ondenkbaar waren. Dankzij die nieuwe mogelijkheden is het terrein van ziekte en dood ‘ontmythologiseert’. Waar vroeger ziekte en dood een mens veelal letterlijk overkwam, ligt er nu een groot terrein van mogelijkheden en daarbijbehorende keuzes. Voor hen die desondanks willen blijven leven bij het geloof van zondag 10 van de catechismus, is het er niet gemakkelijker op geworden. Het geloof, dat alle dingen, ook gezondheid en ziekte niet door toeval of onze eigen hoogstpersoonlijke beslissing, maar uit Gods Vaderlijke hand ons toekomen, valt moeilijk te verenigen met de houding van een kiezend en berekenend burger. Kennedy voelt dat probleem zelf ook aan: ‘Door de ontwikkeling van de wetenschap is het leven bol komen te staan van de keuzemogelijkheden. Christenen zouden vaak wel terug willen naar een leven waarin de mens niet zoveel beslissingen hoeft te maken, waarin het duidelijker is dat God alles bepaalt. Maar zelfs het weigeren van mogelijkheden is het maken van een keuze. Hoewel er nu veel meer beslissingsvaardigheid van christenen wordt verwacht, hebben christenen door de eeuwen heen morele keuzes moeten maken over leven en dood. Om het maken van keuzes kun je niet heen, als je maar niet verwacht dat het leven en de dood gepland kunnen worden. Want het leven is rijker als je het kunt geven aan God zonder het zelf te plannen. Wat zondag 10 ons vooral laat zien is dat je leven in Gods handen is, dat we het in Gods handen kunnen leggen en dat we God kunnen vertrouwen. Dit kan ons bevrijden van de dwang om je leven te plannen. Maar dat is tegenwoordig een tegenculturele houding in Nederland. Als je je leven of je dood niet volgens de verwachtingen uitstippelt, zal je misschien met regelmaat ter verantwoording worden geroepen door je omstanders. En dat is jammer.’

  1. James Kennedy, Een weloverwogen dood. Euthanasie in Nederland. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 2002.
  2. Zo beschrijft Kennedy zijn eigen uitgangspunten in een recent interview in Transparant, jaargang 13, nr. 1, 2002.
  3. James Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw, uitgeverij Boom, Amsterdam 1995.
  4. Een weloverwogen dood, blz. 41.
  5. J.H. van den Berg, Medische macht en medische ethiek, uitgeverij Callenbach, Nijkerk 1969.
  6. Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst.
  7. Nederlandse Vereniging voor Vrijwillige Euthanasie.
  8. Katholiek Nieuwsblad, 7 juli 2000.
  9. Een weloverwogen dood, blz. 211.
  10. Stichting Landelijk Orgaan van de Gereformeerde Gezindte voor de Bejaardenzorg: Euthanasie en de bejaarde mens, in eigen beheer uitgegeven, Utrecht, 1968.
  11. NRC, 10 november 2001.
  12. In 1994 sprak de Hoge Raad in het Chabot-arrest uit dat het niet-somatische patiënten die gebukt gaan onder ondraaglijk en onbehandelbaar geestelijk lijden, is toegestaan met hulp van een arts een einde te maken aan hun leven.