Onder andere

Herinneringen en dagboekbladen
J.J. Voskuil

‘Toen ik een jaar of veertig geleden op een van de eerste bladzijden in Der Mann ohne Eigenschaften de hoofdpersoon voor het venster van zijn kamer aantrof, kennelijk verveeld, kon het boek niet meer stuk, en zoveel jaren later is dat zelfs het enige wat ik mij van het boek herinner.’ Aldus besluit J.J. Voskuil een van de hoofdstukken van zijn nieuwste boek Onder andere [1]. Ik kan me heel goed voorstellen dat ik me over veertig jaar juist een schijnbaar onbenullige passage uit Voskuils boek herinner. Want zijn boeken laten zich misschien nog het beste lezen als lof- en klaagliederen op het gewone, ja dat heel gewone leven.
Onder andere bestaat uit losstaande hoofdstukken, variërend van 1 tot 100 bladzijden, met onderwerpen als ‘Een socialistische jeugd’, ‘Stokroosveld’, ‘De muis’, ‘Het ontbijt’, ‘Kees’, ‘De Urker dag’. Je het zou het Voskuil-onderwerpen kunnen noemen: socialisme, alledaagse gebeurtenissen, dagjes uit, vriendschappen, natuur- en dierenliefde en natuurlijk de persoon van de schrijver zelf.
Voskuils parool is immers: een schrijver die niet over zichzelf schrijft, is niet interessant. Nu gaan de boeken van Voskuil inderdaad over hemzelf, maar dit ligt er niet dik bovenop. Zijn boeken hebben het eigenaardige kenmerk, zo merkte een vriend van me onlangs op, dat ze niet de pretentie hebben om kunst te zijn of zelfs gelezen te willen worden. Voskuil noemt zichzelf ook geen schrijver. Hij schrijft enkel voor zijn vrienden en alleen als hij een probleem heeft. Als het eerste echt waar was, had hij zijn werk niet uitgegeven. Maar deze consequentie trekt Voskuil niet en gelukkig maar. Het tweede, schrijven over een probleem, kan nog wel beweerd worden voor zijn eerste twee boeken, Bij Nader Inzien (1963) en Het Bureau (1996-2000). De illusie van vriendschap en vervolgens die van solidariteit moet het in zijn ‘vroege werk’ ontgelden. In veel mindere mate geldt het schrijven over een probleem voor Requiem voor een vriend (2002) en zijn wandelboeken (2004-2006). Evenmin geldt dit voor Onder andere. Het zijn geordende dagboekaantekeningen die geen duidelijk doel kennen of plot hebben. Waar de eerste twee boeken door noodzaak gedreven worden – Voskuil onderzoekt hoe hij in genoemde illusies kon geloven –, daar lijkt een dergelijke noodzaak in zijn latere boeken te ontbreken.
Toch kwamen veel lezers ook door zijn ‘vroege werk’ niet heen. Voskuil schreef duizenden bladzijden. Dat duurt. En er gebeurt niks! Zo bezien is er eigenlijk meer continuïteit dan je zou denken. In Onder andere is er niet één duidelijke noodzaak en ontbreekt één illusie die ontmaskerd moet worden. Toch leert de schrijver zichzelf kennen door nuchter en droog zijn gedragingen, ervaringen en observaties te notuleren. En wij lezers leren de schrijver kennen, maar ook onszelf. Daarvoor moet je wellicht enigszins op hem lijken. Je moet iets weten van sociale onzekerheid en onhandigheid, van stelligheid, van ironie, van onverhoedse emoties, van gemis aan spontaniteit. Voskuil heeft deze woorden niet nodig. Hij toont de situaties met zijn beknopte, onversierde en licht ironische stijl. Hij brengt de dingen terug tot wat ze zijn. Een observatie op de Amsterdamse Uitmarkt: ‘Voor een podium staat een dichte massa te kijken naar een meisje in een geel truitje en geruit rokje, dat op de maten van hijgerige muziek schokkende bewegingen maakt’. Sober schept hij zijn beelden. Beelden die resoneren, bij mij tenminste. Hij weet mensen en situaties zo te beschrijven dat ze herkenning oproepen. Wat hij schrijft, is letterlijk uit het leven gegrepen. Niet alleen uit het zijne, maar ook uit het mijne. Hij weet zijn herinneringen zo op te schrijven dat ik, als lezer, het helemaal meemaak. Ik zie het voor me: ‘Buiten de bomen ziet het grijs van de regen, onder de bomen lekt het. Van links komt een man in een bruin pak door de straat aanlopen. Hij belt aan bij een huis, loopt weer door, belt aan bij het volgende huis, loopt weer door, een man zonder das, met een open overhemd, zijn pak is op de schouders kletsnat. Als hij mij genaderd is, blijft hij staan. ‘Van mij mag de regen ophouden’, zegt hij. –‘Ja’, antwoord ik. Dan loopt hij weer door, naar het volgende huis.’ Sfeer, een sprekend mens, “ja”: prachtig toch? In Onder andere regent het passages waarin Voskuil op deze manier de lof op het gewone, onbeduidende, maar o zo mooie gewone leven zingt.
Toch vind ik Voskuil in zijn laatste boek soms te expliciet. In zijn eerste twee boeken schrijft hij niet over de gedachtenwereld van zijn alter ego Maarten Koning. Daardoor blijft veel impliciet en is de conclusie aan de lezer. In Onder andere maakt Voskuil nogal eens een concluderende opmerking die wat mij betreft overbodig is. Bijvoorbeeld in het hoofdstuk over zijn jeugd: ‘Het was aardedonker. In huis was het stil. De deur van mijn kamer stond open. De deur van de slaapkamer van mijn ouders, aan de andere kant van de hal, stond sinds het begin van de oorlog ook open. ‘Hoor je dat vader?’, vroeg ik. –‘Ja, ik hoor het’, antwoordde mijn vader uit het donker. –‘Waar zouden ze naartoe gaan?’ –‘Ik denk naar het Ruhrgebied’. Dat rustige gesprek, veilig verborgen in het holst van de nacht, terwijl ver boven ons hoofd honderden vliegtuigen onverstoorbaar op weg waren naar de vijand, gaf een zeldzaam gevoel van geborgenheid, waar mijn vader in dit geval in deelde.’ Of: ‘Een bruine man met een hard gezicht roept woedend: ‘Marijke!’ en loopt driftig langs ons: ‘Marijke!’ Een vrouw draait zich om en komt timide terug. (…) ‘Ik had je gezegd, wachten bij de halte!’, bijt hij haar toe, alsof ze zijn hond is. Een autoritaire man.’ Zo’n laatste opmerking, of een concluderende zin herhaalt wat al duidelijk is.
Daarmee is niet gezegd dat Voskuils gedachten en ideeën niet interessant zijn, integendeel. Lees de interviewbundel Lam naast leeuw er maar op na. Fascinerend in Onder andere is het hoofdstukje ‘Prediker 12, vs 12’. Een opmerkelijk schrijfsel, want hier denkt Voskuil op papier. Hij mijmert op verzoek én naar aanleiding van concrete voorvallen, maar toch, hij geeft een kleine, op Prediker geënte levensfilosofie. Verveling is het onderwerp van overpeinzing. Verveling dient men volgens de schrijver ‘recht in haar smoel’ te zien. Voor Voskuil betekent dit dat hij het doel van zijn leven niet uit handen geeft ‘aan de Kerk, de Politiek, aan de Cultuur, of aan de Wetenschap’. Zij die dat wel doen, leveren zich uit aan een systeem. Zij hebben een doel. Hierover wensen zij vaak niet na te denken: ‘Ze begrijpen zelfs niet waarom iemand het leven een probleem vindt. Hoe meer ze voor de zin ervan schatplichtig zijn aan een systeem, des te groter is hun irritatie wanneer dat ter discussie wordt gesteld.’ Voskuil wenst daarentegen te leven uit ‘een diepgeworteld besef van de zinledigheid van het bestaan’, een besef waar verveling uit voortkomt. Niettemin schreef Voskuil aan iemand die met pensioen ging: ‘kies een doel, hoe klein ook, en er kan je niets gebeuren’. Voskuil heeft geleerd zich zeer bescheiden doelen te stellen om zich niet te hoeven vervelen. Hij verveelt zich niet als hij moet wachten op een trein, want hij heeft een doel: hij is op weg van A naar B. Waarschijnlijk was ook Onder andere een klein doel. Een klein doel om de verveling te verdrijven, om de verveling in ‘haar smoel’ te zien en om de verveling al schrijvend zin te geven. Met dit kleine doel doet hij de lezers die hun verveling graag verdrijven met het lezen van een boek, een groot plezier.

  1. Uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam, 2007, 430 pag., ISBN 9789028241077, € 27,50.