Traagheid

De vierde hoofdzonde
In een jaarserie waarin begrip wordt gevraagd voor trage vragen is er alle aanleiding om traagheid een deugd te noemen. Als allerwegen de drang zich manifesteert het tempo steeds verder op te voeren, terwijl er geen echte doelen meer zijn, is het tijd voor traagheid. Daarom wordt er in deze jaarserie terecht aandacht gevraagd voor trage vragen en plaatsen van moeite. Traagheid is de moed om niet over de echte vragen heen te springen. Traagheid is de durf om de diepte in te gaan. Traagheid is de rust om ingewijd te worden in de echte geheimen van het leven.

Het zal echter niemand veel moeite kosten te begrijpen dat er een vorm van traagheid is die als ondeugd beschouwd moet worden. Het is de traagheid om vooruit te gaan op de weg die naar het echte levensdoel leidt. Díe traagheid kan heel goed samengaan met de blinde drang naar voren, naar meer, harder en hoger. Snelheid is dan gecamoufleerde traagheid. Het is een dolgedraaide moer, die wel hard draait, maar niet verder komt.
Traagheid als ondeugd is één van de zeven hoofdzonden. Het is de zonde van de nalatigheid. In de klassieke schuldbelijdenis wordt niet alleen vergeving gevraagd over het kwaad dat is gedaan, maar ook over de nalatigheid het goede te doen. Het is de nalatigheid God lief te hebben boven alles en de naaste als zichzelf.

De minst spectaculaire

Deze zonde is de middelste van de zeven hoofdzonden en van de zeven de minst opvallende. Het nalaten van het goede valt minder op dan het doen van het kwade. De vierde ring, waar Dante op terecht komt en waar de zonde van de traagheid werd uitgeboet, is de minst spectaculaire. Er rent een horde mensen voorbij die nu flink de sokken er in zetten om hun roeping vast te maken en op het einddoel van de zielen af te gaan. Profiel krijgen de zondaars nauwelijks. Wie zijn die tragen? Er worden ‘op grimmige toon’ twee voorbeelden genoemd. Een seculier uit de Aeneas van Vergilius zelf (Dante loopt de hele weg samen met Vergilius): het gaat om de metgezellen van Aeneas die zijn blijven steken op de reis die Aeneas uiteindelijk in Rome zal brengen. Het bijbelse voorbeeld is dat van het Joodse volk, dat wel is weggetrokken uit Egypte, maar nooit is aangekomen in Kanaän. De traagheid in dat laatste voorbeeld is een gevolg van het feit dat het reisdoel uit het oog is verloren of is verbleekt. Dan gaat de last van het heden zwaar wegen en komt het verlangen naar de vleespotten van Egypte vanzelf naar boven. Ton Naastepad wist van dit gevaar, toen hij dichtte: ‘Als de graven openbreken en de mensenstroom vangt aan, om de loftrompet te steken en uw hofstad in te gaan: Heer, laat ons dan niet ontbreken, want de traagheid grijpt ons aan.’ (gezang 300:4)
Traagheid is geen spectaculaire zonde. Andere zonden komen beter uit de verf. Met deze zonde kan je als een respectabel mens door de wereld gaan. Het past prima bij een zelfingenomen houding die er prat op gaat ‘ieder het zijne te geven’. De trage mens is misschien wel te traag om uit de band te springen, om woedend te worden, om scheel van afgunst te zijn, om hoogmoedig boven het maaiveld te willen uitsteken, om een wellustige Don Juan te zijn. Hij past op zijn tellen. Onopvallend trekt hij door de wereld, misschien een tikje droefgeestig over al die ellende in de wereld, misschien het hoofd schuddend over zoveel afbraak, misdaad en cultuurverval. Maar nooit is de passie over hem gekomen voor het Rijk van God, nooit is hij of zij ‘terstond’ op pad gegaan, nadat de roep van de Heer geklonken heeft. Het hart is nooit onrustig geworden, om de rust nu te vinden in de vrede van de Heer. De wil en het verstand hebben wel gewerkt, maar zijn nooit ontbrand aan de liefde van God.

Traagheid van verstand

Waar komt deze traagheid vandaan? Jezus sprak onderweg met de Emmaüsgangers en verweet hen onverstandig en traag van hart te zijn (Lukas 24:25). De trage van hart is ook de onverstandige, de trage van verstand. ‘Het hart is vet geworden’ (Mattheüs 13:15) en het verstand traag, het begrip is afgestompt, zodat de gelijkenissen en tekenen van Jezus niet worden verstaan. Bonhoeffer sprak van de ondeugd van de domheid en Karl Barth nam dit over in zijn indrukwekkende analyse van de zonde van de traagheid (K.D. IV,2:452-546). Dom ben je, wanneer je in je hart zegt: ‘er is geen God’ (Psalm 14:1). Er is een domheid die niets met een gebrek aan intellectuele vermogens te maken heeft, maar wel met een gebrek aan werkelijke geesteskracht, die ziet en niet verstaat, hoort en niet opmerkt.
Er is een realiteit die vraagt om aandachtige en liefdevolle beschouwing. De meest ware werkelijkheid is God. Wie déze werkelijkheid uitsluit uit zijn denken komt ondanks alle realisme en wetenschappelijkheid in een surrogaatwereld terecht. De meest reële waarheid is die van het evangelie van Jezus Christus. Wie deze boodschap niet hoort en tot zich laat spreken zal uiteindelijk als een blinde in de wereld staan. Deze traagheid kan als een culturele vooringenomenheid mensen in de greep krijgen. De wereldbeschouwing is plat geworden. Het verstand is in het tweedimensionale vlak gedrukt. Er heeft zich een eng begrip van wetenschappelijkheid voortgeplant. Alle vooruitgang die geboekt wordt, hoe revolutionair ook, laat dan onverlet dat de vleugels lam zijn geworden. Het verstand verliest de kracht om op te stijgen en af te dalen. Dit weerspiegelt zich in een zogenaamde praktische levenskunst, waarbij praktisch inkrimpt tot de kleine, materiële en tijdelijke dimensie. Deze praktische zin is, in het licht van het koninkrijk Gods, hoogst onpraktisch, want houdt geen enkele rekening met de praktijk van de grote daden van God.

Traagheid van de wil

Dat brengt me op het tweede. Het gaat niet alleen om traagheid van verstand, maar ook om traagheid van wil. De wil is de motor, die de mens in beweging zet. Het is een mysterieus element, waarom wil ik iets wel of iets niet? Waarom weet ik het wel, maar wil ik het niet? Waarom wil ik het wel, maar is mijn wil zo zwak dat het bij een fletse poging blijft en nooit tot een echt besluit komt? Paulus heeft hier al mee geworsteld. Er is een ‘wet van het verstand’, maar die vertaalt zich niet in een ‘doen’ (Romeinen 7:23). In een aangrijpende passage vertelt Augustinus hoe hij dichter en dichter bij de waarheid van het geloof kwam, maar er toch van werd afgehouden: ‘Ik hield het stellig voor beter mij aan uw liefde gewonnen te geven dan naar de wil van mijn eigen begeerte te leven; en toch, het eerste leek mij goed en overwon mij, het tweede leek mij prettig en bond mij. Want ik wist geen antwoord, wanneer Gij tot mij zei: ‘Word wakker, gij die slaapt, en rijs op uit de dood en Christus zal u verlichten!’ (…) Ik bracht alleen wat trage, slaperige woorden uit: ‘Dadelijk! Ja, dadelijk! Laat me nog eventjes!’ Maar dat ‘Dadelijk, ja dadelijk’ vindt geen einde in een daad en dat ‘laat me nog eventjes’ liep op tot een lange tijd.’ (Confessiones 9,V)
Augustinus ziet het als een ziekte van de geest. De geest wil wel, maar wil niet helemaal. ‘Het is een ziekte van de geest, omdat deze niet in zijn geheel opwaarts komt; door de waarheid laat hij zich omhoogbeuren, door de gewoonte omlaag sleuren (9,IX).

Het visioen

Jezus heeft, op weg naar Emmaüs, de Schriften geopend. Het hart begon toen te branden. Het gesloten boek ging spreken. De levende persoon van de Heer wekte de Schrift tot nieuw leven. Het is de kick van het begrip. Een fascinerend patroon van de heilsgeschiedenis wordt zichtbaar. Het visioen wordt levend en de ziel opnieuw bevleugeld. Het is belangrijk dat aan het hart en het verstand het ware doel des levens wordt vertoond. Dat de schoonheid en de waarheid oplicht van de wegen Gods, van God zelf in zijn openbaring. Hoe traag wordt het verstand, als het nooit meer de verrukking kent van psalm 27:2 (berijmd):
‘Hoe lieflijk straalt zijn schoonheid van omhoog.
Hier weidt mij ziel met een verwonderd oog,
aanschouwende hoe schoon en zuiver is
zijn licht, verlichtende de duisternis.’
De Grieken spraken over de eros van het verstand. Erotische liefde zet een mens in beweging en doet hem of haar alle traagheid verliezen. Het verstand heeft ook zijn eros, maar deze zal niet ontbranden wanneer de waarheid van het evangelie van Jezus Christus en de werkelijkheid van God niet verschijnt.
In het evangelie lezen we vaak het ‘terstond’ en ‘spoedig’. In het evangelie van Lukas wordt verteld dat Maria zich met spoed naar het bergland, naar een stad van Juda, opmaakte, nadat de engel Gabriël tot haar gesproken had over de geboorte van het Kind en zijn voorloper (Lukas 1:39). Het is déze tekst die op de vierde ring van Dante wordt geciteerd. En een hoofdstuk verder gaan de herders ‘haastig’ op zoek naar het Kind in de kribbe, nadat ze van de engel hebben gehoord dat het kind geboren is. De boodschap dat God mens is geworden en de Schriften zijn vervuld zet mensen in beweging. Hier heeft het hart en het verstand, zonder het te weten, altijd al op gewacht. Als God verschijnt in het vlees, wordt de hele werkelijkheid in een nieuw perspectief gezet. Een cultuur zal ondergaan in traagheid, waar de boodschap van de engel niet meer klinkt die ons verteld dat het Woord vlees is geworden en dat wij zijn heerlijkheid hebben aanschouwd (Johannes 1:14).

De discipline

Augustinus wees op de fnuikende macht van de gewoonte die als een blok aan het been de vrije gang van de wil belemmert. Die macht moet worden doorbroken en hoe kan dat anders dan door andere gewoonten ervoor in de plaats te laten komen. Dat vraagt om discipline en oefening. Met grote stappen is men snel thuis, maar wat heb je daaraan wanneer je niet beschikt over reuzenlaarzen. Het gaat daarom om het nederige werk van de kleine stapjes in de goede richting. De goede leefgewoontes zijn belangrijker dan in onze tijd wordt aangenomen. ‘Iedereen die aan een wedstrijd deelneemt, beheerst zich in alles’ (1 Korintiërs 9:25). Je komt alleen op snelheid door je in acht te nemen. Het beoefenen van het gebed, van de eredienst (godsdienstoefening), de matigheid, de vrijgevigheid, om enkele van deze leefgewoonten te noemen, doorbreken slechte gewoontes en scheppen nieuwe. Het is een langzaam werk, maar het helpt wel om de ondeugd van de traagheid te overwinnen en in vorm te komen.

Tot besluit

Traagheid is een zonde die goed gedijt in een massa. De massa is de ondergang van de individuele verantwoordelijkheid. Hoe gek het ook klinkt, meldt de traagheid van de massa zich vaak in een overmatig kritische houding. Deze heeft overal wat op aan te merken. Zij staat zich graag voor op verheven beginselen en hoogstaande idealen. Vanuit die positie wordt geoordeeld en vooral veroordeeld. De publieke opinie is er als de kippen bij om elk besluit en elk initiatief te kritiseren. Dat levert inertie en traagheid op. Hoe moreler de massa in haar oordeelsvorming, daartoe aangejaagd door de media, des te amoreler het individuele leven kan worden. Er is een tijd om op te houden met oordelen en veroordelen en gewoon te gehoorzamen. Dat schept de ruimte voor echt engagement, of zich dit nu in de wereld ontplooit, of in de kerk. Dat brengt echt vooruit.