De mythe van het voltooide leven

Over de oude dag van morgen
F. de Lange

De Kamper ethicus F. de Lange is door de jaren heen gefascineerd door de ontwikkeling die zich in de cultuur aftekent in de richting van individualisering en autonomie. In 1989 publiceerde hij Individualisme, met de ondertitel Een partijdig onderzoek naar een omstreden denkwijze, vier jaar later gevolgd door: Ieder voor zich (ondertitel: Individualisering, ethiek en christelijk geloof). Sinds een aantal jaren richt hij zich nu in zijn onderzoek op de ethiek van de levensloop. Samen met J. Dohmen publiceerde hij vorig jaar al de bundel Moderne levens lopen niet vanzelf en nu ligt er deze monografie van zijn hand [1].
De titel geeft te denken. De Lange bedoelt ermee te zeggen dat het een ‘mythe’ is ervan uit te gaan dat een mensenleven ooit af is. Dat is het op het moment dat een mens de laatste adem uitblaast, maar ook geen moment eerder. Tot die tijd mag of moet een mens leven en is er ruimte voor ethiek – een ruimte die voor ouderen in onze tijd een heel nieuw gezicht heeft gekregen en die nog goeddeels ontgonnen moet worden. Hij heeft zijn boek dan ook geschreven als ‘een zoektocht naar wegwijzers in het niemandsland van de nieuwe ouderdom’ (p. 9). Met name voor de babyboomers die langzaam aan met pensioen beginnen te gaan, en die zich opmaken voor een ‘tweede jeugd’, compleet met een nieuwe puberteit, heeft De Lange dit boek dus geschreven. Hij wil ermee laten zien ‘dat je je op de oude dag van morgen kunt voorbereiden door je de kunst van het evenwicht eigen te maken, waarin de zorg om gezondheid, het respect voor morele autonomie, de deelname aan de sociale gemeenschap en het verlangen naar zingeving met elkaar in balans worden gebracht’ (p. 10).
Enig bezinning op levenskunst is geen overbodige luxe. Ik heb wel eens een paar afleveringen van de Engelse serie Judge John Deed gezien: een rechter van half de vijftig met een volwassen dochter. In zijn werk is hij de onkreukbaarheid en onomkoopbaarheid zelve die zich door niets en niemand van het rechte spoor laat afbrengen. In zijn privéleven ligt het anders: hij is gescheiden, heeft half en half een relatie met een advocate, maar het weerhoudt hem er niet van ook met andere dames ‘iets te hebben’. In ethisch opzicht twee gescheiden compartimenten dus. Wat is de eenheid in zo’n leven? Is ‘zelfontplooiing’ niet de noemer waarop het allemaal samenkomt? De Lange heeft gelijk, we redden het er niet mee.
Een kwart van het boek is gewijd aan het denken van de negentiende eeuwse Deense theoloog/filosoof S. Kierkegaard, die in zijn denken de esthetische levenswijze tegenover de ethische heeft geplaatst. De estheticus leeft bij het moment en spelt het woord zelfontplooiing; de ethicus is een gevorderde op het levenspad, neemt verantwoordelijkheid voor zijn leven en ‘wijdt zich met passie aan concrete mensen, taken, doelen, idealen’ (p. 11). Van Kierkegaard kunnen we leren dat ouderen pas echt aan zichzelf denken ‘als ze in de zorg voor de volgende generatie aan anderen denken. Generativiteit is zelfverwerkelijking over het graf heen.’ (p. 163) ‘Alleen via de omweg van de toewijding kan iemand zichzelf verwerkelijken.’ (p. 165) Of ook: ‘je verwerkelijkt jezelf in de hartstochtelijke wil om tijdelijk te worden in de toewijding’ (p. 166).
Op welke manier komt God ter sprake in dit geheel? Enkele jaren geleden heeft De Lange een poging gedaan Bunyans Pelgrimsreis te betrekken in het denken over de levensloop (‘Life as a Pilgrimage. John Bunyan and the Modern Life Course’, in: P.N. Holtrop, F. de Lange & R. Roukema (eds), Passion of Protestants, Kampen (2004), p. 95-126). De voorstelling van de pelgrimsreis heeft veel invloed gehad op de westerse cultuur, maar wat blijft er van dit motief over als het doel wegvalt? In dit boek, geschreven met het oog op de geseculariseerde mens, heeft Bunyan dan ook geen plek gekregen. Zonder opstanding der doden, zonder Nieuw Jeruzalem is er nauwelijks mogelijkheid een reële transcendentie te denken.
Ik ben het wel met De Lange eens dat Bunyans metafoor van de pelgrimsreis onvoldoende soulaas biedt. En God? Wie alleen dit leven heeft, kan de gedachte aan een God die ons tegemoet treedt missen. Zeker als ‘in God geloven’ zich richt op een Ander ‘die tegelijk immanent en transcendent’ (p. 144) is. ‘We geloven in de Oneindige door in de oneindige waarde van onszelf te geloven’ (p. 144), schrijft De Lange. Dat is te weinig en een mens zakt er bij tijden ook finaal doorheen. We moeten mijns inziens dan ook niet zo zeer terug naar Bunyan, die de weg van een christen tekende, maar eerder naar Luther, die God midden in het leven tegenkwam en zich door Hem uit zijn baan liet brengen. Luther heeft waarlijk wel iets gepresteerd en neergezet, ook als we maatstaven van onze tijd aanleggen. Hij heeft de kerk hervormd, de cultuur van zijn tijd beïnvloed, een actieve rol gespeeld in de geschiedenis, maar als hij zelf de balans opmaakt, zegt hij dat God hem als ‘een blind paard’ geleid heeft. En dat hij het zo zag hing samen met zijn leer van de rechtvaardiging, waarin een mens zich niet realiseert door wat hij neerzet, maar zijn leven ontvangt. Het bracht ook een eigen benadering van de tijd met zich mee: als hij een gelovige omschrijft als ‘tegelijk zondaar en rechtvaardige’, dan is dat geen leeg taalspel, maar duidt Luther aan dat het nieuwe van Gods rijk daadwerkelijk ingaat in het oude, in de vorm van vrucht, maar ook van strijd. Het leven is vita passiva, die iets geheel anders is dan een binnenwereldlijke lijdelijkheid of gelatenheid, maar erkenning daarvan dat Gód aan het werk is. Calvijn heeft dergelijke dingen geschreven in zijn meditatio futurae vitae.
De Lange heeft zijn boek geschreven om de baby-boomer te overreden van enkel zelfontplooiing over te stappen op een ander ethisch model, dat van de zelfverwerkelijking. Naar mijn gedachte is hij niet ver genoeg gegaan in zijn correctie en niet diep genoeg afgedaald in wat ons schort. Hij geeft de baby-boomer, die denkt dat de wereld bij hem begonnen is en ook ophoudt, nog te veel eer. De wereld, mijn leven begint niet bij mijzelf, zoals een gezonde, welvarende jongere oudere kan menen. Er zijn diepe levensvragen en trauma’s en er is veel eenzaamheid, omdat het wordt weggestopt. Maar als er niets meer is dan dit leven, hoe moet en kan ik dan verder leven als ik tot in het diepst van mijn persoonlijkheid beschadigd ben, door marteling, ten gevolge van ‘zinloos geweld’, door seksueel misbruik of hoe dan ook? Is er heling mogelijk? Er is een vorm van lijden aan de tijd, in die zin dat het verleden present blijft, als maagzuur dat onstuitbaar naar boven komt. Woorden als ‘levensloopbestendig’ en ‘keuzebiografie’ blijven ons in de keel steken als we in aanraking komen met hen die diep beschadigd zijn geraakt in hun leven. Het dagblad Trouw publiceert sinds enige tijd necrologiën van minder bekende Nederlanders, een loffelijk initiatief. Daar kun je er iets van zien hoe een mens geleefd heeft. Maar het zijn geen van allen mensen die finaal aan de grond gelopen zijn. En die zijn er ook. Niet pas de idee van het voltooide leven is een mythe, maar ook en méér die van het autonome individu. We hebben naast levenskunst ook dringend behoefte aan stervenskunst – midden in het leven – om mens te worden.

  1. Uitgeverij Meinema, Zoetermeer, 2007, 200 pag., ISBN 9789021141626, € 16,50.