De schrift wordt herschreven

Op zoek naar een christelijke hermeneutiek van het Oude Testament
Cees Houtman

De vraag naar de vertolking van het Oude Testament in de christelijke gemeente is en blijft een aangelegen kwestie. De Vroege kerk heeft Marcion, voor wie het Oude Testament het boek van een vreemde God was, tot persona non grata verklaard. Maar nog in het begin van de 20e eeuw nam de kerkhistoricus Von Harnack het voor Marcion op. En nog altijd spookt hij rond in de hoofden en harten van mensen die het in hun ogen primitieve en gewelddadige getuigenis van wet en profeten plaatsen tegenover de boodschap van liefde van Jezus en zijn apostelen. De gereformeerde traditie is daar bijzonder gevoelig voor, gezien de betekenis die men daar hecht aan het Oude Testament in de liturgie (Psalmen, Decaloog) en de verkondiging. De hernieuwde aandacht voor Israël sinds de Tweede Wereldoorlog betekende ook hernieuwde bezinning op de prediking van het Oude Testament. Van Ruler en Miskotte, de Amsterdamse School (Breukelman, Deurloo) hebben generaties predikanten gevormd. Nog niet zo lang geleden heeft dr. R. Bos in zijn fraaie studie Wij hebben gehoord dat God met u is een pleidooi gevoerd voor de sensus israeliticus in onze preken vanuit het Oude Testament, die we naar zijn overtuiging niet mogen wegwerken ten gunste van een voortijdige christologische uitleg. Maar de vragen zijn gebleven, zeker sinds de opkomst van het historisch-kritische bijbelonderzoek dat aandacht vroeg voor de vreemdheid van het Oude Testament en het plaatste in het raam van de antieke oosterse religieuze wereld. Staat een kerkelijke, canonieke benadering niet op gespannen voet met de hoofdstroom van de oudtestamentische wetenschap?
Wie de uitvoerige studie van de Kamper oudtestamenticus, professor Cees Houtman, ter hand neemt, wordt met zijn neus op de vragen gedrukt en gedwongen zijn positie opnieuw te doordenken. Het boek, dat de neerslag is van een decennia lange omgang met het Oude Testament, is meer een handboek dan een leesboek, een Fundgrube voor ieder die geïnteresseerd is in de studie van het Oude Testament [1]. Het is bedoeld als een gids bij het gebruik van en de omgang met het Oude Testament in de christelijke kerk voor de niet-naïeve bijbellezers, zowel zij die beroepshalve oudtestamentische teksten bestuderen als geïnteresseerde bijbellezers, zoals de auteur opmerkt in een artikel in het Centraal Weekblad. Aannemende dat zich onder Wapenveldlezers velen bevinden die zich tot de laatste categorie rekenen is een bespreking van dit volumineuze werk in ons blad dus op zijn plaats.
De kern van dit boek is te omschrijven met de uitdrukking: Woord in beweging. Het Oude Testament is opgenomen in een dynamisch proces van uitleg en interpretatie dat doorgaat tot in onze tijd toe. Het historisch-kritische onderzoek naar bronnen, tekstgeschiedenis, redactie- en traditiegeschiedenis heeft, aldus de auteur, ons geleerd dat we niet kunnen spreken over hèt Oude Testament. Ook de verschillende oude vertalingen maken dat duidelijk. Het Nieuwe Testament biedt een christologische uitleg van de oudtestamentische getuigenissen, een vertolking die zich onderscheidt van de rabbijns-joodse uitleg. Als het Woord zijn weg neemt door de geschiedenis betekent dit dat er door kerkvaders en reformatoren, dichters en denkers, in de kerkelijke prediking maar ook in literatuur en schilderkunst steeds nieuwe actualisaties gegeven worden. Dat wil zeggen: er wordt voortdurend geschreven aan een Nieuwer Testament. Dat is een open testament, een ‘losbladig’ voorwerp van revisie, weglating en aanvulling. Daarbij speelt de tijd waarin de vertolker leeft, zijn eigen subjectiviteit, zijn sociale, politieke en culturele context een belangrijke rol in het gebeuren tussen tekst en vertolker. De eeuwen door is langs verschillende wegen en via verschillende methoden gepoogd om de relevantie van het Oude Testament aan te tonen. De mondiale praktijk van de uitleg bevestigt dat de Schrift een vrij domein is.
Voor Houtman betekent dat niet dat je met de Schrift alle kanten op kunt in onze postmoderne cultuur. Er is een gedragscode die bepaald wordt door de wetenschappelijke habitus van de exegeet. Voor een academisch gevormd theoloog, die in de christelijke traditie staat, houdt dat ook een heilshistorische visie in, waarbij het Nieuwe Testament de sleutel is voor het ontsluiten van het Oude Testament in een steeds voortgaand proces van vertolking. Kerkelijke uitleg is een gestalte van ‘profetie’ in dienst van de wording van het Nieuwere Testament. Wezenlijk voor Houtman is het concept van het Rijk van God en zijn gerechtigheid dat gezocht wordt in dialoog met Schrift en traditie. In een uitvoerige bespreking van de geweldsteksten en enkele onderwerpen op het terrein van de ethiek laat de schrijver zien wat zijn leeswijze in de praktijk betekent. Hij waarschuwt voor wat hij noemt de ‘fossilisatie’ van de moraal en van het Godsbeeld. De God van de Schrift laat zich kennen via stem en tegenstem. Deze God heeft Zijn wil niet eens en voor al vastgelegd, maar is bereid, al naar gelang historische omstandigheden dat vereisen, Zijn voorschriften aan te vullen of te wijzigen. Paradoxaal gezegd: Blijvend is de beweging.
Ik besef dat ik met deze enkele zinnen aan de gevarieerde en rijke inhoud van dit boek geen recht doe. Houtman is een erudiet theoloog die op een bewonderenswaardige wijze de stof beheerst, zowel op het terrein van de uitleg en de hermeneutiek van het Oude Testament als op het gebied van de kerkgeschiedenis, getuige het waardevolle overzicht over de exegese van het Oude Testament door de eeuwen heen. Dat je als exegeet een schakeltje bent in een keten van bijbellezers en dat de plaats die je inneemt je uitleg kleurt is iets wat tot bescheidenheid noopt. Al lezend werd ik herinnerd aan het paulinische woord dat we samen met alle heiligen de dimensies van Gods wijsheid en liefde leren verstaan. Je staat altijd in een leesgemeenschap en in een bepaalde traditie. Waardering heb ik voor de wijze waarop de wetenschapper Houtman zoekt naar een actuele omgang met het Oude Testament ten dienste van de prediking van de kerk. Het is ook een uitdagend boek dat je dwingt jezelf rekenschap te geven van de vraag: wat bedoel ik met het reformatorisch adagium Sola Scriptura? De Reformatie heeft daarmee haar positie afgebakend zowel naar de kant van Rome waar de Schrift in zekere zin onderworpen is aan het leergezag van de kerk als naar de kant van de Dopers met hun beroep op het innerlijk licht en hun verzet tegen de letter. De Doperse leeswijze krijgt in dit boek veel aandacht. Je krijgt de indruk dat daar de sympathie van de schrijver ligt, gezien zijn nadruk op het fenomeen ‘doorgaande profetie’ en zijn stelling dat de Geest meer is dan de letter. Daartegenover moet gezegd worden dat de Reformatoren tegenover de Dopers het verwijt van letterknechterij hebben afgewezen. Dat de Geest zich paart aan het Woord hing voor hen samen met hun visie op de Schrift als getuigenis van de Geest. Maar als je doorgaande werking van de Geest min of meer losmaakt van het geschreven Woord, waar ligt dan het criterium voor wat vandaag als actueel Woord van God kan gelden? Voor mijn besef komt ook Houtman daar niet goed uit.
De grote vraag die dit boek oproept, is daarom de vraag naar de kritische toetsing van de uitleg en de vertolking. Ik deel niet Houtmans afwijzing van de visie van Berkhof die van mening is dat ‘doorvertaling’ altijd dient te geschieden aan de bron en dat de Schrift een normatieve positie inneemt. Anders gezegd: ik mis in Houtmans accent op de beweging zoiets als het vaste punt. De Schrift is toch meer dan een gesprekspartner in een voortgaande dialoog. Is het spannende van bijbeluitleg niet juist dat de uitlegger in de dialoog met de traditie, met de stemmen van exegeten uit eigen tijd zoekt naar het juiste verstaan van het Woord van God? Waarbij de Schrift in haar canonieke gestalte toch een tegenover blijft, normerend ook ten aanzien van confessie en traditie. De rol van de confessie als leesregel wordt bovendien begrensd door de noties van de apostoliciteit en de katholiciteit van de kerk. Naar mijn besef wordt aan die beide noties in dit boek onvoldoende recht gedaan.
Ook de canon wordt bij Houtman in dit voortgaande interpretatieproces betrokken. Cruciaal is wat we lezen op p. 141: Niet de Schrift in haar canonieke gestalte, maar de interpretatie heeft gezag. Het is ongetwijfeld waar dat er rondom de vorming van de canon zowel van het Oude als het Nieuwe Testament allerlei historische ontwikkelingen zijn geweest, maar theologisch kan dat nooit het laatste woord zijn. Juist de canon betekent dat we altijd weer moeten onderscheiden tussen de normatieve traditie van de Schrift en de latere traditiones. Herman Ridderbos heeft in de jaren ’50 van de vorige eeuw laten zien hoe in het Nieuwe Testament het gezag van de Schrift als canon gefundeerd is in de heilsgeschiedenis. Historisch-kritische exegeten staan dan direct klaar met de tegenwerping dat dit een vooronderstelling van het geloof is waar een wetenschapper weinig mee beginnen kan. Daartegenover vormt het boek van Houtman mijns inziens het beste bewijs dat je nooit zonder een subjectief a priori uitkomt. Uiteindelijk zijn de doorslaggevende factoren in dit boek toch de principes van de historisch-kritische bijbelwetenschap alsmede een postmodern verstaan van waarheid, openbaring en ervaring.
Het zou ook de moeite waard zijn Houtmans visie op de heilshistorie aan een nader onderzoek te onderwerpen. Soms krijg je de indruk dat we hier te maken hebben met een evolutionistisch proces waarbij voor de blijvende betekenis van het Oude Testament voor de ethiek bijvoorbeeld nauwelijks ruimte meer is. Maar spoort dit met de wijze waarop Jezus en de apostelen omgingen met het getuigenis van wet en profeten? Houtmans pleidooi voor vernieuwing en voor de actualiteit in ons preken en spreken verdient ongetwijfeld gehoor. Een gereformeerde orthodoxie moet het verwijt van fossilisatie niet te makkelijk naast zich neer leggen. Het is een gevaar dat ons beroep op de Bijbel in ethische kwesties voortdurend begeleidt. Maar het door Houtman aangereikte geneesmiddel – de dynamiek van een voortgaand actualisatieproces – zou wel eens erger kunnen zijn dan de kwaal. We zullen de meerstemmigheid hebben te honoreren. Daarin ligt een stuk van de rijkdom van de Schrift voor de kerk op haar weg door de eeuwen. Wat vandaag wellicht minder aanspreekt, kan morgen ongehoord actueel zijn. Want het getuigenis van de Schrift is op elke cultuursituatie berekend. Maar met het woord ‘meerstemmigheid’ is niet alles gezegd. De veelheid van stemmen wordt gedragen door de cantus firmus van de openbaring van de Naam en de heiliging van de Naam. Daarin is de eenheid gewaarborgd.

  1. Uitgeverij Meinema, Zoetermeer, 2006, 598 pag. ISBN 109021141302, € 42,50.