“Doorwerking postmoderne ervaring kan vruchtbaar zijn voor gereformeerde oecumene.”

Filosoof Jan Hoogland over postmodernisme en orthodoxie
Tijdens het CSFR-lustrumcongres over de kleine oecumene op 9 november vorig jaar verzorgde dr. Jan Hoogland een workshop onder de titel "Het postmoderne levensgevoel en kerkelijke eenheid". Daar verdedigde hij een aantal prikkelende stellingen zoals "kerkelijke verdeeldheid heeft veeleer te maken met gereformeerde scholastiek dan met postmodern levensge­voel of postmoderne onver­schilligheid" en "kerkelijke verdeelheid mag christenen er niet van weerhouden zich in Christus onderling verbonden te weten". Binnekort verschijnt er bij Buijten & Schipperheijn een bundel opstellen over de verhouding tussen filosofie en theologie. Het betreft hier een aantal lezingen - en reacties erop - die vorig jaar werden gehouden op een congres aan de Theologische Universi­teit van de vrijgemaakte kerken in Kampen. Dit congres werd georgani­seerd door de Kampense studentenvereniging FQI in samen­werking met de Vereniging voor Reformatorische Wijsbegeerte. Als sprekers traden o.a. op dr. G. van den Brink, prof.dr. W. Ouweneel en prof. H.G. Geertsema. Hoogland had daar ook een lezing zullen houden, maar wegens tijdgebrek kon dat niet doorgaan. Zijn bijdra­ge onder de titel "Orthodoxie, modernisme en postmodernisme" is wel in de bundel te vinden. Dit artikel vormde ook het uitgangs­punt van de workshop. Kerngedachten zijn ook in dit interview te vinden.

Hoogland is als docent filosofie verbonden aan de Vrije Universi­teit te Amsterdam. Op de dag van ons gesprek, vernam hij juist dat hij benoemd was als bijzonder hoogleraar reformatori­sche wijsbe­geerte aan de Technische Universteit Twente. Hij studeerde socio­logie en filosofie aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam, alwaar hij in 1992 cum laude promoveerde op een proef­schrift over de duitse Frankfurter Schule filosoof Adorno: Autono­mie en antino­mie. Adorno's ambivalente verhouding tot de metafysi­ca, bij prof.dr. H. Kimmerle. Hoogland is hoofdredacteur van Beweging - het blad van de Stichting voor Reformatorische Wjsbegeerte - en lid van de vrijgemaakt gereformeerde kerken.

Postmoderne situatie

Hoogland onderscheidt de postmoderne situatie nadrukkelijk van het postmoderne denken. "Het eerste woord duidt op een situatie, een culturele kontekst, waarin we ons allemaal bevinden, hoe wij ook denken. Ook orthodoxe christenen hebben daar een tik van mee gekregen. De aanduiding postmodern denken refereert aan een speci­fiek type van denken dat een bepaalde interpretatie levert van wat er in de postmoderne situatie aan de hand is.
De postmoderne situatie zou ik willen typeren aan de hand van een aantal moderne vanzelfsprekendheden die in de loop van de moderni­teit problematisch zijn geworden. Dan denk ik allereerst aan de autonomie van het subject. De idee van een autonoom subject dat in het Verlichtings­denken centraal stond is algemeen verlaten. Er is steeds meer oog gekomen voor allerlei vormen van bepaaldheid, die de autonomie van het subject aantasten: de historische bepaaldheid (Dilthey), de affectieve bepaaldheid (Nietzsche), de bepaaldheid door maat­schappelijke belangen (Marx), de bepaaldheid door het onderbewuste (Freud), de bepaaldheid door wereldbeschouwingen (Dilthey). Voor ons vandaag is het gesneden koek dat de mens in tal van opzichten kontekstueel bepaald is en dat geen mens het algemene inzicht in de dingen hebben kan".
Een tweede belangrijk kenmerk van de Verlichting is de opvatting dat de wetenschap neutraal zou zijn. Maar met het bewustzijn van de begrensdheid van de menselijke autonomie verliest ook de wetenschap haar neutrale, objectieve aanzien. Waneer de mens in hoge mate wordt bepaald door vreemde, door hem niet beheerste bepaaldheden, dan geldt dat ook voor zijn activiteiten. Al ons kennen is een kennen vanuit eindige perspectieven. Ons kennen wordt dikwijls op een verborgen wijze beinvloedt door onze belan­gen, door onze wereldbeschouwing. Een vooroordeelloze wetenschap bestaat dus niet.
Tenslotte is de Verlichting gebaseerd op de gedachte van een universele, rationaliteit, die vastlegt welke dingen tot onze onbetwijfelbare en objectieve kennis behoren en welke dingen we weliswaar mogen geloven, maar niet met een waarheids- of kennis­claim mogen verbinden (onze persoonlijke, private geloofsovertui­gingen). Alleen die overtuigingen zijn rationeel verantwoord, die onbetwijfelbaar zeker zijn, omdat ze voor ieder inzichtelijk en acceptabel zijn en niemand ze dus zinvol betwisten kan. In hoofd­zaak worden drie soorten overtuigingen voor onmidde­lijke evident gehouden: overtuigingen die zelf-evident zijn (logische of analu­tische waarheden), overtuigingen die evident zijn voor de zintui­gen, en overtuigingen die die op niet-corri­geerbare wijze verslag doen van een (inerlijke) ervaring.
Dit funderingsden­ken of evidentialisme (zoals het ook wel genoemd wordt) is aan zijn eigeng strengheid bezweken. Er zijn namelijk niet zoveel "basic beliefs" te vinden die aan de strenge eis van univer­saliseerbaar­heid voldoen. Verder is de vraag onvermijdelijk waarom men aan deze eis zou moeten voldoen? Ze lijkt alleen ge­rechtvaar­digd wanneer deze eis zelf universeel aanvaardbaar of evident is. Het funderingsdenken lijkt daarom onvermijdelijk te leiden tot scepti­cisme".
Tegelijk valt hier een ambivalentie te ontwaren. Wetenschap mag dan vaar haar voetstuk gestoten zijn, in het onderscheid tussen publiek en privaat speelt de wetenschap nog steeds een belangrijke rol: het publiek debat wordt nog steeds beheerst door de schijn­baar neutra­le taal van wetenschap en technologie, al moet men vaststellen dat dit nu veel meer een kwestie van onmacht is, dan van Verlichtings­optimisme: we kennen geen andere wijze van beslis­sen meer.
Hoogland signaleert ook in orthodoxe kringen de doorwerking van deze postmoderne situatie. "Wij zeggen toch ook vrij makkelijk dat een aantal dingen in de Schrift tijdgebonden zijn. Denk aan de kleidngvoorschriften, of aan de platte aarde, dominees die bij hun exegese buitenbijbelse bronnen hanteren. We zijn ons bewust geworden van onze historische bepaaldheid. Wij zullen Jezus niet snel meer als een Vlaming afbeelden. Ook wij wijzen bepaalde opvattingen van onze ouders gemakkelijk af met een verwijzing naar het anders-zijn van hun tijd.
De kenmerken van de postmoderne situatie gaat dus ook de ortho­doxie niet voorbij. Ook binnen de orthodoxe geloofsgemeenschappen ontstaat een grotere diversiteit aan opvattingen en levensstijlen. De zaken liggen niet meer zo duidelijk als voorheen. Ook is er meer oog gekomen voor de eigen hermeneutische beperkingen: er kan altijd onderscheid worden gemaakt tussen de waarheid (objectief) en wat iemand voor de waarheid houdt (subjectief). Daarmee is tevens een grotere voorzichtigheid ontstaan in het oordelen over tal van maatschappelijke en culturele ontwikkelingen. Bovendien worden ook gereformeerden meer dan vroeger geconfronteerd met de noodzaak allerlei informatie die men opdoet in overeen stemming te brengen met de inhoud van het geloof. Steeds vaker stuit men in het dagelijkse leven op kennis en informatie, die niet zonder meer te rijmen is met de "officiële opvattingen" binnen eigen kring. Zaken zijn blijkbaar niet altijd niet altijd zo duidelijk als men voor zijn zekerheid zou willen.
Hoogland ziet zichzelf geen wijsgerige systemen meer bouwen zoals Dooyeweerd. "In Dooueweerds tijd kon dat nog, wij vinden het echter wereldvreemd geworden. Ik weet niets van de andere vakwe­tenschappen. De wetenschap is uiteen gevallen in specialismen. Niemand is er die nog overzicht heeft. Het beheersingsstreven van de Verlichting loopt stuk op onze ervaring van de onbeheersbaar­heid van de effecten van ons beheersingsstreven, van het feit dat we de werkelijkheid naar onze hand kunnen zetten"

Grote verhalen

"In onze tijd doen de grote, omvattende verhalen het niet meer. Ook christelijke jongeren zitten niet te wachten op moeilijke en abstracte uiteenzettingen. bij uitnodigingen voor lezingen hoor ik altijd dat het vooral praktisch moet zijn. Daar zit een oprechte bedoeling achter: men wil aan het werk, niet eindeloos reflecte­ren. Deze houding wordt m.i. toch ook mede veroorzaakt door het gegeven dat de wetneschap zo verbrokkeld is.
In een speculatieve bui denik ik weleens dat de grote verhalen samenhangen met het feit dat mensen eeuwenlang een strijd hebben moeten voeren om het bestaan, om het dagelijks brood. De grote verhalen gaven hen grip op werkelijkheid waarin ze leefden. Wij maken ons nu druk om de kwaliteit van het bestaan. Je zou kunnen zeggen dat we de overgang van een overlevings- naar de belevings­maatschappij aan het meemaken zijn.
De voormo­derne mens zocht naar diepe, religeuze zekerheden, die hem kracht gaven de onzekerheid van het dagelijks leven te dragen. De moderne mens zocht zijn zekerheid in de beheersing van de onzeker­heid van het dagelijks leven door middel van wetenschap en tech­niek. En de postmoderne mesn lijkt overgeleverd aan existen­ti­ële twijfels tegen de achtergrond van de in verregaande mate opgehe­ven onze­kerheid van het dagelijks leven. Wat is er postmo­derner dan achter het toetsenbord van je multi-media-computer een schit­terend artikel te schrijven over de vraag of moderne weten­schap en techniek ons werkelijk verder gebracht hebben of met een vracht aan pensioen-voorzieningen te twijfelen aan de zin van het leven?

Modernisme

Toch is de orthodoxie behoorlijk onwenning om haar plaats te vinden in deze postmoderne tijden. Dat hangt volgens hoogland samen met het feit dat in de orthodoxie op een bepaalde manier ook sprake is van funderingsdenken. "De tegenstelling tussen ortho­doxie en modernis­me heeft zich tegen de achtergrond van het Verlichtingsdenken uitge­kristalliseerd. Het moderne denken is steeds op zoek naar een basis van onmiddelijk evidente zekerhe­den. Het zoeken naar deze basis van onmiddelijke evidenties wordt het funderingsdenken ingegeven door haar poging om zich van ieder geloof en geloofsvooroordeel te kunnen ontdoen. De verbazing over het feit dat orthodoxe christenen absolute en universele waar­heidsclaims verbinden aan hun beweringen zit vast op het feit dat men vindt dat je slechts voor wetenschappe­lijk of objectief controleerbare uitspraken de waar­heid mag claimen. Men is om het zo te zeggen niet gerechtigd om voor zijn eigen private levens- of wereldbeschouwing aanspraak te maken op waarheid. Je geloofsover­tuiging is een kwestie van smaak, subjectieve voorke­uren of behoeften, niet van objectieve en publieke waarheid.
Dit bezwaar tegen het verbinden van waarheidsaanspraken aan de eigen levens- of wereldbeschouwing is typisch modern. Het is immers gebaseerd op de gedachte dat slechts de wetenschap de positie van een universeel referentie-kader toekomt. Het is anders gezegd gebaseerd op de vooronderstelling dat zich een transparant onderscheid laat maken tussen episteme en doxa, weten en geloof.
Hoewel de orthodoxie zich juist antithetisch opstelt tegenover de denkau­tonomie van de moderniteit, blijkt ze toch bij nadere bescho­wuing een aantal zeer duidelijke eviden­italistische trekken te vertonen.
Een belangrijk voorbeeld is de (historisch-)letterlijke interpre­tatie van de Schrift. Deze heeft bijvoorbeeld een belangrijke rol gespeeld in de kwestie-Geelkerken in Assen 1926. De synode meende de zaak tegen Geelkerken op scherp te kunnen stellen, omdat zijn opvatting tegen de evident juiste interpretatie van de bijbel inging. Daarmee was het een zaak van gehoorzaamheid aan het Schriftgezag geworden.
Men zou het orthodoxe standpunt daarom als een heteronome variant van het autonome funderingsdenken kunnen typeren. Heteronoom in die zin, dat in tegenstelling tot het autonome, klassieke funde­ringsdenken overtuigingen niet worden gerechtvaardigd op grond van basiszekerheden die in de mens zelf liggen, maar die ontleend worden aan een transcendente openbaring. De tegenstelling tusen orthodoxie en modernisme gaat dus over de aard van het fundament, niet over de wijze waarop men op dit fundament bouwt.
Wanneer men zich eenmaal op het geloofs-vooroordeel van de chris­ten stelt, dan is dit fundament ten volle transparant en evident. Over de inhoud van de bijbel behoeft geen discussie te bestaan. Wat in de bijbel staat is (op uitzonderingen na) onmiddlijk inzichtelijk. Deze evidentialistische these wordt onderbouwd met het dogma van de perspcuitas, de klaarblijkelijkheid van de Schrift. Alle uitspraken die op een (logisch) correcte wijze uit dit fundament kunnen worden afgeleid zijn dus even zeker als dit fundment zelf. Omdat de Schrift duidelijk is in zichelf zijn er in deze afleidingsprocedure geen specifieke hermeneutische belemme­ringen.
De konsekwentie van deze stellingname zijn duidelijk: wie niet instemt met deze klaarblijkhelijkheid, stemt blijbaar al niet in met het geloofsvooroordeel van het Schriftgezag. In dat geval is er sprake van ongehoorzaamheid.

Isolatie en zuivering

"Vrijgemaakt gereformeerden - maar het geldt denk ik ook wel voor voor de bevindelijk gereformeerden - hebben op de moderniteit gereageerd vooral via de strategie van de isolatie en van de zuivering. De strategie van de isolatie zoekt haar kracht in het isolement. Voor iedere maatschappelijke geleding vormt men een christelijke tegenhanger. Daarnaast bestaat er een strategie va nde zuivering, die erin bestaat dat gedetailleerd wordt vastgelegd wat precies gereformeerd is in leven, denken en handelen en die tevens in hoge mate anti-thetisch is: gericht op de afwijzing van andere levensovertuigingen en zich scherp bewust van de principi­ële verschillen. Beslissend voor het slagen van deze strategie is de "evidentie" van de uitgangspunten of vooroordelen. Iedere strategie moet zich beroepen op een zekere klaarblijkelijkheid.
Binnen de vrijgemaakt gereformeerde kerk lijkt er langzamerhand een zeker besef door te dringen dat de grenzen van de isolerings- en zuiveringsstrategie in zicht raken. Isolering leidt teveel tot geslotenheid. Verder zie je dat de strategie van de isolering niet werkt op het beslissende domein: het prive-leven. Juist de prive-sfeer heeft de laatste tijd een enorme kwetsbaarheid te zien gegeven voor invloeden van buiten. De isoleringsstrategie is onvoldoende afgestemd op de wijze waarop de huidige cultuur fucntioneert. zij is om het zo te zeggen afgestemd op de situatie zoals wij die kenden ten tijde van de verzuiling, toen het leven zich grotendeels afspeelde binnen de gemeeschappelijke verbande nvan de eigne zuil. met het moderene consumentisme en de moderne media en de informatie-technologie hebben we dat tijdperk defini­tief achter ons gelaten.
De zuiveringsstrategie is de keerzijde van de isoleringsstrategie. Door isolatie bepaalt metn zijn verhouding tot de buitenwereld, door de strategie van de zuaivering beheerst men de binnenwereld. De basisveronderstelling van deze strategie is het evidente karakter va nde grondslag. Op grond van de Schrift en de belijde­nis kan men zonder meer inzien, wat christelijk, orthodox, bevin­delijk of bijbelgetrouw is en wat niet. Op grond van het schrift­gezag kan men zonder meer inzien dat de bijbel historisch betrouw­baari s en tevens wat zij inhoudelijk leert. Van grote hermeneuti­sche belemmeringen of hindernissen is geen sprake. Dat dit type van evidentialisme feitelijk grote problemen kent (ondanks de ideologie) blijkt wel uit de enorme verdeeldheid onder orthodoxe christenen. Het mag dan volstrekt duidelijk zin wat de bijbel zegt, maar er zijn desondanks veel meningsverschillen.
Uit dit laatste blijkt dat wat evident genoemd wordt het nog niet zonder meer is. Feitelijk is evidentie blijkbaar en constructie.
In zijn algemeenheid loopt de zuiveringsstrategie dood op het feit dat men meningsverschillen (die dikwijls wijzen op verschillende interpretaties van vermeende evidenties) nu eenmaal niet blijvend kan beheersen en regisseren door voortdurende zuiveringsacties. Zuiveringsacties zijn immers vaak gebaseerd op angst voor onduide­lijkheid en grensverkeer. Het probleem is echter dat men door angst niet tot vertrouwen komen kan, terwijl de uiteindelijke evidenties (vermeend of niet) daar toch aanspraak op blijven maken. Uiteindelijk moet men er immers op vertrouwen dat wat voor evident gehouden wordt inderdaad onbetwijfelbaar zeker is. Om die reden is het geen vruchtbare strategie om de discussie angstvallig te vermijden en zich op vermeende evidenties te beroepen (door de helderheid of de klaarblijkelijkheid van de grondlsg te beklemto­nen). Daar wordt geen ziel mee gewonnen.
Veel beter is het inhoudelijke discussies over de interpre­tatie van Schrift en belijdenis gewoonweg aan te gaan, ook al is men onzeker over de motieven van de ander of de konsekwenties van diens denkbeelden. Men moet andersdenkenden (binnen of buiten de kerk) overtuigen op grond van inhoudelijke argumenten. Het vermij­den van discussie met beroep op formele procedures (zijn iemands geloofspapieren in orde: stelt hij de evidenties niet ter discus­sie?) is op lange termijn funest.

Pluralisme

"Als een ding kenmerkend isvoor het hudige postmoderne pluralisme, dan is het wel dat een gemeenschappelijk referentie-kader ont­breekt. Dat is tevens het radicale onderscheid met het zogenaamde moderne pluralisme. Niet het pluralisem als zodanig is typisch postmodern, ook het modernisme wordt er door gekenmerkt. Dit hangt samen met het moderne streven om alle traditionele bindingen los te laten ten gunste van de zelf-binding aan de autonome rede. Gedu­rende de moderniteit evenwel bleek de wetenschap het bijna boven alle discusie verheven referentie-kader waarbinnen plurali­teit kon optreden. dit verklaart waarom "wereldbeschouwingen" als het liberalisme, het socialisme, het marxisme en het positivisem zich nadrukkelijk als wetenschappelijke wereldbeschouwingen presente­ren.
Het lijkt erop dat de christelijke orthodoxie een van de weinige stromingen vormde, die zich tegen de hegemonie van dit ene refe­rentiekader verzette. Maar omdat men zich hier verzette tegen een uiterst gezaghebbende wereldbeschouwing, is het in hoge mate gestempeld door de karakteristieken van de tegenstander, zoal ik al aangaf.
De postmoderne mens is onzeker, omdat de het enige wat de moderne mens zekerheid zou kunnen verschaffen - de wetenschap - daar niet meer in slaagt en zelf ongewis is geworden. In die zin staat de orthodoxie niet minder haaks op de postmoderne dat op de moderne situatie. In de moderne situatie dreigden verschillen slechts tot gelding te kunnen komen wanneer ze wetenschappelijk tot uitdruk­king konden worden gebracht. In de postmoderne situatie dreigen verschillen daarentegen onverschillig te worden, omdat er geen universeel referentiekader meer is, waarop zij betrokken zouden kunnen worden en het zelfs in twijfel getrokken wordt of zo'n omvattend kader uberhaupt zou kunnen bestaan.

Houding

Deze postmoderne situatie heeft ook konsekwenties voor de man
ier waarop christenen zich manifesteren in de samenleving. Het valt Hoogland op dat christenen zich zo in het defensief voelen gedron­gen. Terwijl dat in zijn ogen niet zo nodig is. Wanneer de weten­schap haar exclusieve aanspraken op waarheid verliest, is de zogenaamd wetenschappelijke weerlegging van het christendom niet langer onbetwijfelbaar. Er bestaat geen vanzelfsprekende (eviden­te) weerlegging van het christelijke geloof meer (die natuurlijk nooit bestaan heeft, maar die wel tot op zeer grote hoogte van­zelfsprekend leek). Dit betekent dat er voor een christelijke wereld- em levensbeschouwing weer nieuwe kansen zijn.
Toch blijkt men vaak nog steeds niet te accepteren dat orthodoxe christenen waarheidsaanspraken verbinden aan de eigen levensbe­schouwing. Al is het in onze tijd minder duidelijk waarom deze erken­ning uitblijft. Immers, langzamerhand lijkt men het erover eens, dat ook de zienswijze dat de wetenschap het enige universle referentiekader vormt, een wereldbeschowuing is en daarom zonder meer aanspraak kan maken op publieke erkenning.
Het is logisch om aan een wereldbeschowuing een waarheidsclaim te verbinden. Strikt genomen is een waarheidsclaim niet ander dan de aanspraak dat iedere gesprekspartner op goed gronden met de waarheid van het beweerde zou moeten kunen instemmen.
Voor een chistelijke houding in deze postmoderne tijden, zowel intern als extern vruchtbaar, zou ik willen aanknopen bij een onderscheid dat dr. Benno van den Toren is zijn dissertatie Breuk of Brug maakt. Hij stelt het funderings­model van kennis tegenover het hermeneutisch model. In het funde­ringsmodel van het kennen wordt kennis opgevat als een bouwwerk dat zo vast staat als zijn findamenten stevig zijn. binnen dit model komt dus alle gewicht te liggen op de waarheid en zekerheid van de uitgangspuntgen. Het chrsitelijk-orthodoxe bouwwerk staat om zo te zeggen los naast het humanistische bouw­werk. voor het onderlinge gesprek moet je eerst terug naar de fundamenten.
Binnen het hermeneutische model van kennis wordt kennis niet zozeer opgevat als een bouwwerk op een solide fundament, alswel als een een voortdurende wisselwerking tusen historisch gevormde en corrigeerbare vooronderstellingen en de nieuwe ervaringen die men opdoet. Van den toren noemt hier de metafoor van het boek. Wie een boek leest heeft steeds weer verwachtingen van wat komen gaat en interpretaties van wat hij leest, die voortdurend worden bijgesteld en verfijnd door de nieuwe informatie die hij opdoet. Op grond van de gelezen bladzijden interpreteert hij de komende en als hij het boek uit heeft herinterpreteert hij wellicht de aanvnakelijk wat minder goed begrepen eerste bladzijden. Deze wisselwerking tussen deel en geheel, het reeds bekende en het nog onbekende wordt dikwijls aangegeven met het woord "hermeneutische cirkel".
Naar een woord van Wolterstorff zou ik de overgang van het funde­ringsmodel naar het hermeneutische model willen weergeven met de woorden "van zekerheid naar trouw". Wat ons wordt gevraagd is niet het voortdurend zuvieren en veilig stellen van vaste ontwijfelbare grondslagen, maar de trowu om ons in leer en leven (en in onze vooronderstellingen en duidingen dienaangaande) voortdurend te laten toetsen door Gods Woord. Ons verstaan van dat Woord is geen constante, maar is iets wat voortdurend in verandering is. Onze kennis van de bijbel vormt geen hecht samenhangend en coherent syteem dat zich uitputtend laat beschrijven.
Deze benaderignswijze maakt de vraag welke meningsverschillen binnen een kerkgemeenschap kunnen worden toegestaan, eerder een praktische dan een principiële. Op die manier voorkom je dat je te snel een discussie krijgt over iemands uitgangspunten. Dat wat denk ik de fouten van Assen 1926. Het probleem van geloof en wetenschap - zeker in de natuurwetenschappen - is niet alleen een kwestie van vooroordelen en uitgangspunten. Tal van wetenschappers moeten zichzelf geweld aandoen om bepaalde gegevens te moeten ontkennen of als onbijbels terzijde te schuiven.
Als onbevoordeeld uitgevoerd wetenschappelijk onderzoek tot met de bijbel strijdige uitkomsten leidt dan moeten we dat conflict gewoon laten staan. Al vind ik het persoonlijk ook weet wat te gemakkelijk om te zeggen dat Genesis 1 een andere taal spreek dan die van de natuurwetenschappen. Dan krijg je al snel twee talen naast elkaar.
Natuurlijk belijd ik dat de Schrift gezaghebbend is. maar het gezag van de Schrift ligt voor mij meer in de oproep tot bekering, in de weg die gewezen wordt tot verlossing, dan dat ze een verkla­ring biedt hoe de werkelijkheid tot stand is gekomen. Het gezag van de Schrift ligt niet in het feit of alle data die vermeld worden wel kloppen.
Wij kunnen de Schrift ook niet meer zo gemaakelijk gebruiken als arsneaal van bewijsplaatsen. Door de inzichten van de moderne hermeneutiek zijn we ons er meer van bewst geworden dat we zelf bij het lezen en interpreteren van teksten - dus ook van de bijbel - ook voortdurend zelf in het spel zijn. Het gereformeerde rapport "God met ons" heeft terecht benadrukt dat de waarheid van de Schrift persoonlijk is. Voor mij is de kern dat de bood­schap van de Schrift een verplichtend karakter heeft en geadres­seerd is. Het geloof moet niet primair opgevat worden als een een set uit de Schrift af te leiden waarheden. Wat hebben bijvoorbeeld alle discussies over de uitverkiezing opgeleverd? Niet zo bar veel. De belijdenissen uit de geschiedenis van de kerk moeten we zien als geschriften die zijn ontstaan rond een bepaalde problematiek. Een problematiek die in een bepaald historische setting staat. Daarom moet je dus niet zoals Kuyper deed een stuk uit zo'n belijdenis knippen. Dan ben je onhistorisch bezig. Het is eigenlijk veel vreemder dat er vandaag de dag geen nieuwe belijdenissen bijkomen. Blijkbaar staan we weinig belijdend in onze eigen situatie, met zijn eigen problematieken.
Hoogland voert een pleidooi om elkaar in gerformeerde kring niet te veroordelen vanwege verschillende opvattingen. Hij constateert dat toenadering nogal eens in de weg wordt gestaan doordat aller­lei verschillen principiële afmetingen krijgen. "in dat geval is het maar beter om apart te blijven dan om geforceerd een te worden". Het verbaast hem dat men veeleer gefixeerd is op de verschillen dan op de overeenkomsten, terwijl er toch ook veel herkenning is. "We zouden er wijs aan doen om wat minder snel te spreken van principiële verschillen. Dat komt vermoedelijk toch teveel door onze moderne inslag om voortdurend de zaak op de uitgangspunten te willen beslissen, zonder oog te hebben voor nuanceringen en achtergronden. In die zin kan de doorwerking van de postmoderne ervaring nog weleens vruchtbaar zijn voor de gereformeerde oeucemene. In die zin dat we er achter komen dat de kerk altijd groter en breder is dan onze eigen opvattingen".