Redactioneel

Er zijn van die thema’s die altijd actueel blijven, hoe oud ze ook zijn. Daartoe moet beslist die van de odyssee gerekend worden: het maken van een reis waardoor je sadder and wiser huiswaarts keert. Het is uiteraard Homerus die het motief gethematiseerd heeft in het verhaal over de Griekse held Odysseus, die na lange omzwervingen en vele beproevingen naar huis komt en daar orde op zaken gaat stellen. Hetzelfde motief is in veel religies gesublimeerd tot pelgrimstochten. Ik moest eraan denken toen ik zojuist in een lunchroom, in een krantje dat daar toevallig slingerde, het verhaal las van een islamitische vrouw die de hadj maakte. Zij beschrijft de reinigende werking die de tocht naar Mekka voor haar heeft en mijmert weg bij de plek in de woestijn waar Hagar eenzaam en verlaten was. Zoals Hagar echter terugkeerde tot Abraham, gereinigd en versterkt, zo zou ook deze vrouw naar Amsterdam terugkomen met een groter geloof.
Opvallend is dat dezelfde parallel terugkomt in de literatuurbeschouwing die Bert de Leede schreef naar aanleiding van Pascal Merciers oeuvre. Eerder al maakte de literatuurwetenschapper Erich Auerbach in zijn invloedrijke boek Mimesis een vergelijking tussen de Odyssee en de Abrahamverhalen in het Oude Testament. Hij toonde aan hoezeer deze beide meesterwerken stilistisch van elkaar verschillen; enerzijds de homerische stijl van de voorgrond waarin alles evenveel gewicht krijgt en er nauwelijks spanning wordt opgebouwd. Anderzijds de sobere, ingetogen stijl van de bijbelschrijver, die de spanning steeds hoger laat oplopen – terwijl God, de eigenlijke hoofdrolspeler, op de achtergrond blijft. Een belangrijk verschil is dat de Odyssee ons weliswaar uitnodigt om ons leven ernaast te leggen, maar dat het Oude Testament nog een stap verder gaat. Het dringt met onvoorstelbare kracht ons leven in, het overspant de domeinen van het verhevene en het alledaagse en verbindt dat aan elkaar.
In het jaarserie-interview zoekt PvdA-kamerlid Diederik Samsom naar de toekomst voor de sociaaldemocratie na de jaren 1990, toen de partij onder leiding van Wim Kok de ideologische veren afschudde. Daarin stond Kok overigens niet alleen, ook Blair en tot op zekere hoogte Schröder deden dat. Het neoliberalisme, dat als gevolg daarvan de boventoon kon voeren, bevredigt niet, zo merkt Samsom op. Als oplossing stelt hij voor om weer, klassiek sociaaldemocratisch, te nivelleren. Hij noemt het uyliaanse n-woord niet, maar zijn pleidooi voor herverdeling is moeilijk anders te begrijpen. Het valt te hopen dat Samsoms pleidooi voor grondige bezinning op de sociaaldemocratie binnen zijn partij en breder aanslaat. Want je hoeft maar naar de Verenigde Staten te kijken om het belang van een krachtige èn realistische sociaaldemocratie voor de Europese liberale democratieën te beamen.
Een stevig artikel levert Arjan Plaisier, waarin de verhouding tussen menselijke vrijheid en zonde aan bod komen. Dat is een thema die door de eeuwen heen grote christelijke denkers heeft beziggehouden. Juist zulke thema’s moeten telkens weer doordacht worden, om de traditie te beproeven en vruchtbaar te maken voor onze eigen tijd. Plaisier komt met enkele opmerkelijke voorstellen: we moeten niet langer over erfzonde spreken, maar over oerzonde. Menselijke vrijheid is verankerd in de structuur van de mens, maar er is goddelijk ingrijpen nodig om die operabel te maken. Voer voor theologen – en allen die simul iustus et peccator zijn.
Tot slot biedt Hans Teerds in dit nummer een introductie op het RRQR-congres, waar het tanende gezag binnen de katholieke en protestantse traditie centraal staat. Is bijbels gezag, modern autonomie-denken en de hang naar krachtig leiderschap met elkaar te combineren? Het congres zal het ons leren.