Geen engel en geen dier

Gedachten over menselijke vrijheid en zondigheid
Hoe zit het nu precies met de impact van het kruis in het bestaan van de mens? Deze belangrijke vraag stelde Andries Zoutendijk in een recensie waarin hij een publicatie besprak, afkomstig van de groep rond de Utrechtse Studiedagen. Het betrof de bundel Bijna goddelijk gemaakt . Hij gaf daarin bijzondere aandacht aan een artikel van mijn hand, over het christelijk mensbeeld in een postmoderne context. Zoutendijk is beducht dat het kruis in genoemde publicatie(s) teveel als zijlijn of doorgangspunt wordt beschouwd en zo van zijn radicaliteit wordt ontdaan.

In het verlengde daarvan vreest hij dat er een beeld van het christenzijn ontstaat, waar het ‘alreeds’ het ‘nog niet’ te zeer in de schaduw stelt. Hij verwijst naar Romeinen 8 waar het ultieme is dat de Geest ons doet zuchten en uitzien naar de verlossing. Ook vraagt hij zich af of de christelijke antropologie wel een zelfstandige visie moet hebben op de (natuurlijke) mens en of je niet beter eraan doet je te beperken tot een intern gesprek wat ons als christen nu als ‘menselijk’ voorkomt. Over de mens in het algemeen zouden we dan niet teveel moeten zeggen. Of dat is, omdat we er niet zoveel over te zeggen hebben, of omdat we betere dingen te doen hebben, wordt niet helemaal duidelijk.

De eigenlijke vraag

De beduchtheid van Zoutendijk is goed verstaanbaar. Zo weten we genoeg waar een eenzijdige accentuering van het christelijke leven als een gestage groei toe kan leiden. De idee dat de christen gered is en nu in het leven door de Geest tot ongekende hoogte kan stijgen, heeft voor veel ongeval gezorgd in de christelijke traditie. Beroemd is het verhaal van Buskes, die ooit meemaakte hoe in een samenkomst in een zaaltje een man naar voren kwam om de aanwezigen te vertellen dat hij al twee jaar niet meer gezondigd had. De beklemmende stilte die toen volgde werd doorbroken toen iemand achter in de zaal luid hoorbaar zei: ‘nou, nou’. Een sterker weerlegging is nauwelijks denkbaar. Ook voor de christen geldt het woord van Pascal, dat wie voor engel wil spelen, al gauw de beest uithangt (Pensées, fr. 678). Een gezonde reserve tegen groeimanie, van evangelische of traditioneler christelijk gehalte, is op zijn plaats.
Evenzeer gaat er bij Zoutendijk terecht een rood lampje knipperen wanneer er een kasteel gebouwd wordt op de natuurlijke vermogens van de mens, bijvoorbeeld op zijn redelijkheid, zijn keuzevrijheid, of meer inhoudelijk zijn (natuurlijke) Godskennis. Immers, natuurlijke vermogens, als ze niet in de regie van Christus en de Geest worden genomen, leiden niet naar de hemel, maar naar de hel. Ze vormen dan helemaal niet een basis voor het getuigenis van het evangelie maar fungeren als concurrent. Die natuurlijke vermogens kunnen zich bijvoorbeeld hullen in de gestalte van een fluweelzacht humanisme dat echter haar idealen in de wolken heeft geschilderd en stukloopt op de weerbarstige realiteit. Meestal klontert er rond natuurlijke gaven een ideologie, die zo nodig de brandstof levert om de wereld in brand te steken.
De kernvraag die in al deze vragen naar voren komt, is of een christelijke theologie niet streng vanuit het kruis moet denken. Loopt zij geen gevaar, wanneer zij zich verwijderd van deze lichtkring in de duisternis? Moet er daarom over de mens niet gedempter gesproken worden? [2] De tegenvraag die echter gesteld kan worden is of er ook niet te gedempt en te mat over hem gesproken kan worden. Deze vraag is de leidraad bij dit artikel. Bijzondere aandacht besteed ik daarbij aan het verschijnsel vrijheid.

De mens is schepsel van God

Ik begin dan bij het begin en dat is de mens te bezien als schepsel. Hoe je ook denkt en spreekt over de mens, het eerste woord is dat hij een schepsel van God is. In een doordachte christelijke mensbeschouwing wordt elk mens als een project van God gezien. Het zou een bedenkelijke zaak zijn wanneer de theologie geen antropologie heeft, zo nodig als alternatief op bepaalde seculiere concepten, voorzover deze levensbeschouwelijk zijn. De mens is een bijzonder project, want God heeft elke mens geschapen tot geluk; een geluk dat hem gegeven wordt in en door de open relatie met God. Dat is de intrinsieke menselijke bestemming die gegeven is en niet vrij gekozen wordt. Niemand kan deze bestemming vernietigen. In dit opzicht is elk mens voorbestemd.
Nu is het waar dat niemand die bestemming ‘zomaar’ bereikt. Je kan die zelfs ook missen. Dat gebeurt dat niet, omdat je daar bij nader inzien toe bestemd bent (een predestinatieleer die tot die conclusie leidt, is een smet op het evangelie): je wordt niet gedwongen door welk lot of noodlot ook om verloren te gaan, en je bent er al helemaal niet van hogerhand voor bedacht. God is er voor elk mens op uit deze bestemming te realiseren. De Schrift is hier duidelijk over: God wil ‘dat alle mensen behouden worden en tot kennis van de waarheid komen’ (1 Timothëus 2:4). Toch kom je, zoals gezegd, niet zomaar tot die bestemming. Dat kan enerzijds niet zonder de actieve inwerking van God. Die is nodig, niet alleen aan het begin, maar over de hele linie. Het is een misvatting om te denken dat God de mens op de wereld heeft gezet met de goede uitrusting en dat Hij dan hooguit nog van een afstand bekijkt of die mens dat gaat redden. Een dergelijke opvatting valt onder het deïsme die de opvatting huldigt dat God de klokkenmaker is die het uurwerk van deze wereld heeft opgewonden en nu niet meer nodig is. Het is trouwens niet alleen deïsme, het is ook pelagianisme. Immers, ook dan is God een God op afstand, die iets levert, en verder afwacht wat de mens ermee doet. Schijnbaar lijkt de mens hier een groter waardigheid te worden toegedicht. In werkelijkheid wordt hij zo losgemaakt van God en zijn genadige inwerking. Het is een subtiele secularisering van de mens die hem oneindig degradeert. Anderzijds speelt, met de inwerking van Gods genade, ook de menselijke vrijheid een onmisbare rol. Zonder het vrije jawoord van de mens kan deze niet tot zijn bestemming komen. Ik kom hier nog op terug.
Zoals gezegd, zonder de inwerking van God in de mens komt deze niet tot zijn bestemming. In de geschiedenis van de Godsopenbaring zien we hoe God op verschillende wijzen inwerkt in de mens. Hij werkt van buiten door de stem van de natuur en van de geschiedenis. Die laatste stem bereikt haar climax in Jezus Christus. Aan deze werking van buitenaf correspondeert een werking ín de mens. God betuigt zich aan het menselijke geweten en hart, aan diens verstand,wil en gevoel.

Ook de gevallen mens is nog steeds schepsel

Dit verhaal lijkt weinig rekening te houden met de zonde. Wat komt er van de menselijke bestemming terecht als de mens in zonde valt? Wat moeten we ons trouwens voorstellen van de inwerking van God op de gevallen mens? Vindt die plaats over de hele linie, of alleen bij een selecte groep?
Dat is een complexe vraag. Ik stip kort een aantal dingen aan. In de eerste plaats: ook gevallen blijft de mens een mens. Hij heeft nog steeds de bestemming om zijn geluk te vinden in God. God houdt daar aan vast en Hij verandert van niemand zijn of haar bestemming. Het tragische van de zonde is dat de mens zich van zijn eigen bestemming afkeert. Dat is niet alleen tragisch, omdat dit de mens in het ongeluk stort. Het is het ook, omdat er niet een echt alternatief is voor God. Want zoals Pascal heeft gezegd: God, die oneindig is, laat wanneer Hij niet langer wordt aanbeden, een oneindige leegte achter, die met geen eindige goederen te vullen is [3]. Op een of andere manier komt de mens niet van God af. En daarom blijft, ook nadat hij zich van God heeft afgekeerd, bij de mens een ‘transcendente’ geneigdheid, een drive die mensen over de grenzen van het hier en nu heendrijft. De zonde heeft deze drive niet vernietigd en kan dat ook niet, de zondaar is niet almachtig. Je kunt van de mens weinig begrijpen, wanneer je deze drive niet onderkent. Het is een van de meest gevaarlijke kanten van de filosofie om de mens te reduceren tot een volstrekt diesseitig wezen. Het verschil tussen mens en dier wordt dan volstrekt problematisch. God heeft de ‘eeuwigheid’ in het hart van de mens gelegd en dat laat zich in veel mensenlijke uitingen opmerken.
Het is daarom onterecht de mens die gevallen is uitsluitend negatief te zien. Menselijke leven is gericht op een ‘ultra’, een ‘meer’, dat uitkomt in vrijwel alle menselijke uitingen, zoals in de exacte wetenschappen, de inrichting van de samenleving, de idealen en ideologieën, de kunst, maar ook in elke liefdesgeschiedenis en elke trek van het menselijk verlangen, ja tot in de sorès van de zeven hoofdzonden toe, die in deze jaarserie zijn behandeld. ‘De wil van de mens gaat van nature naar het goede als zodanig, en zelfs de meest perverse wil verlangt naar God, zonder het te weten. Hoewel de wil andere doelen kan kiezen, en voor andere liefdes kan gaan, verlangt ze onder de afvallige vormen en tegen haar eigen expliciete keuze in, nog steeds en altijd naar God.’ [4]

Ook God blijft zich betuigen

Dat komt niet alleen vanwege een oorspronkelijke gerichtheid, het komt ook omdat wij ‘van Gods geslacht zijn’ (Hand. 17:28) en dat God niet ver is van een ieder van ons. We kunnen niet net doen alsof God alleen maar bezig is met christenen of kerkmensen. Het is ook onjuist om dit werk af te doen als ‘algemene voorzienigheid’ en daarom niet relevant.Evangelie draagt niet iets vreemds aan Er is een universele genadige presentie van God die de mens en het natuurlijke leven doordringt. Een opvatting die daar vraagtekens bij zet, belandt al snel in bedenkelijk vaarwater. Deze universele presentie wil de mens opwekken tot waar hij voor is bestemd. Vanwege de zonde krijgt deze universele presentie zijn kracht en doorbraakvermogen uiteindelijk alleen door Christus. De wal die tegen de genadige tegenwoordigheid van God wordt opgeworpen, wordt alleen gesloopt op Golgotha. Christus werkt echter in de wereld van zijn Vader en niet in een eigen wereld. ‘Mijn Vader werkt tot nu toe, en Ik werk ook’ (Johannes 5:17). ‘Zoals de Vader de doden opwekt en doet leven, zo doet de Zoon het evenzo’ (5:21). Het eeuwige Woord waarin alle dingen zijn gemaakt is het leven en dat is het licht van de mensen. (Johannes 1:3-4) Dát woord, waarin elk mens al is gemaakt en dat zijn licht en leven is, dat Woord komt in de wereld, om de macht van de duisternis die ín de schepping is gedrongen, te doorbreken.

Erfzonde?

Zoals hierboven uiteengezet is voor het bereiken van de menselijke bestemming behalve de inwerking van Gods genade ook de menselijke vrijheid nodig. Maar wat is daar nu van over? De mens mag dan wel een transcendente drive hebben, maar wat helpt dat, wanneer hij onmachtig is om zich tot God te wenden? Heeft de zonde dat niet onmogelijk gemaakt? Temeer omdat de mens toch belast is met de erfzonde?
We zijn gewend over zonde niet alleen in persoonlijke termen te spreken. Er is een bovenpersoonlijke dimensie. Hier is inderdaad de term erfzonde voor gebruikt. Mijns inziens is dat een ongelukkige term, want zonde erf je niet, zonde doe je zelf. Wel is waar dat elk mens meer is dan ‘gewoon’ zichzelf. Kierkegaard zei het zo: een mens is zichzelf én zijn geslacht [5]. Hij is zichzelf en daarom is hij als zondaar ook persoonlijk aanspreekbaar. Als zondaar sta ik regelrecht ‘voor God’. Adam, waar ben je? is een persoonlijke vraag. Tegelijk ben ik ook mijn geslacht. Dat ik ga zondigen, bedenk ik niet zelf. Ik wordt er in meegenomen. Het dient zich aan als een neiging in me, waarvan ik wél de erfgenaam ben. Het omgeeft me als een sfeer, een dampkring die ik inadem. Die noodzaken me niet tot zondigen, maar drijven me er wel toe. Overigens is een concrete zonde er gewoon een van mij die ik dan ook zelf te verantwoorden heb. Als ik iemand haat is dat mijn zonde en als ik iemand vermoord ook. Ik kan dat niet op het conto van mijn geërfde zondige natuur schuiven. Ik had het ook niet kunnen doen, zo niet, dan kan ik er ook niet voor verantwoordelijk worden gehouden. In de strikte zin van het woord ben ik er niet toe gedwongen. Als ik iemand doodsla, kan ik het op hetzelfde moment ook niet doen. De menselijke vrijheid is niet verdwenen, maar is de basis van de toerekeningsvatbaarheid, of dat nu voor een aards of een hemels tribunaal geldt.
De term erfzonde is dus minder gelukkig. Beter is het over oerzonde te spreken en daaraan het begrip zondeval te koppelen. De mensheid is in zonde gevallen. Elk mens afzonderlijk valt mee. Dat komt omdat hij zichzelf is en zijn geslacht. Gevallen betekent een verlies van genade en een verlies van de vrijheid om God lief te hebben boven alles en de naaste als zichzelf. Formeel kan de mens dat wel, dat is de onophefbare vrijheid, maar hij doet het niet.

Vrijheid

In vrijheid moet je onderscheid maken tussen keuzevrijheid en vrijheid als ‘macht’. Het eerste is een formele hoedanigheid, die de mens als zodanig bezit en die ook onvervreemdbaar is. Als schepsel is de mens gebonden aan de schepselmatige realiteit en daar hoort de vrijheid bij. Ook gevallen heeft de mens keuzevrijheid. Anderzijds is het zo, dat de mens niet vrij leeft. Als subject dat kán kiezen heeft hij zichzelf gebonden aan de keuze voor de onvrijheid. Hij is gebonden geraakt aan de consequenties van zijn eigen keuzes. Omdat de mens zichzelf is én zijn geslacht is de teloorgang van de vrijheid tegelijk een individueel en een collectief gegeven. Zo heeft de mens de vrijheid als ‘macht’ verloren.
Die ‘macht’ is bij nader inzien geen eigen bezit, maar iets dat aan de mens wordt verleend. Hij krijgt deze van God en realiseert deze vervolgens in de liefde tot God en de naaste. Vrijheid als macht heeft alles te maken met de oriëntatie. Wég van de persoon die je vrijheid schenkt, gaat deze vrijheid verloren. Díe vrijheid kan alleen terugkomen, wanneer God opnieuw in het blikveld van de mens treedt. Dan wordt de vrijheid om God lief te hebben weer gewekt.
De vrijheid moet dus weer gewekt worden en dat kan alleen door God zelf. Wie verslaafd is geraakt aan de alcohol komt er zelf niet meer vanaf. Hij moet geholpen worden. Hij moet dat echter wel willen. God geeft de mens vrijheid terug, maar dat doet Hij niet met dwangmiddelen. Het kan in ieder geval niet buiten de keuzevrijheid om. Hoe kan God en zijn genade werkelijk worden als hier geen vrij jawoord aan beantwoord?
Wat brengt de mens ertoe dit vrije jawoord te geven en Gods genade te aanvaarden? Vast staat dat we dit geheim nooit kunnen doorgronden. We kunnen het werk van de genade niet op de vingers kijken. Wel moet gezegd worden dat de macht van de genade ‘ergens’ beantwoordt aan de concrete wil van de mens. God wekt zelf de vrijheid om ja te zeggen, maar daarmee wordt niet een vreemd ‘vermogen’ gewekt, maar het allereigenste vermogen van de mens, dat hij terug ontvangt.

De vrijheid nader bezien

Het bovenstaande vraagt nog om een nadere bepaling. Het onderscheid tussen formele vrijheid (keuzevrijheid) en ‘inhoudelijke’ (machtigheid) is niet zo zuiver te trekken als hierboven is gedaan. Verliest de mens zijn machtigheid helemaal? In de kern wel, hij kan God niet meer liefhebben boven alles en de naaste als zichzelf. Dat kan alleen door het ‘doorbraakgebeuren’ van Golgotha. Maar daarmee is hij niet van alle vrijheid beroofd. God blijft zich betuigen. Zijn door God gegeven menselijke natuur blijft gericht op een ‘ultra’. De werkelijkheid zoals God deze heeft gemaakt en die Hij in stand houdt, blijft zich melden. Dit alles schenkt een vorm van vrijheid. De kunstenaar die zich in ernst richt op de werkelijkheid en deze met liefdevolle aandacht tot zich neemt, ontvangt de vrijheid tot het scheppen van een kunstwerk. De mens die gesteld is in zijn gezin,en de werkelijkheid van deze oervorm van menselijk samenzijn tot zich laat spreken, ontvangt de vrijheid om zich ín dat gezin als waardig gezinslid te ontplooien. Enzovoorts. Omdat ook God zich niet onbetuigd laat, zal er ook een vorm van vrijheid tegenover God zijn. Hij verneemt iets van God en dit geeft hem een vorm van vrijheid, bijvoorbeeld om te bidden, om dankbaar te zijn, om zich iets te verbeelden van de ultieme menselijke bestemming. Deze vrijheid komen we overal tegen.
Dit neemt niet weg dat de vrijheid pas werkelijk wordt ontvangen in het vis à vis met het evangelie. Dat komt omdat mét de vrijheid ook steeds de onvrijheid is gegeven. Hoewel de stem van God en zijn werkelijkheid blijft klinken en door blijft dringen (soms versterkt door de ‘megafoon van het lijden’) is het óók waar dat de mens zich voortdurend afwend van deze stem. Hij keert zich van de werkelijkheid af en komt in de schijnwerkelijkheid terecht. Die geeft geen vrijheid, maar bindt. De fantastische wereld die zo gecreëerd wordt, zelfs als deze van het label ‘wetenschappelijk’ wordt voorzien, bindt de mens. Dat krijgt zijn climax op religieus gebied. Juist daar verkeert zich de stem van de levende God in die van de afgod. Een afgod geeft geen vrijheid, maar bindt. Dat doet hij temeer waar hij aan zijn vereerders de schijn van levensvervulling en vrijheid geeft.

De geest van de afval

De visie hierboven heeft dus niets te maken met optimisme, of met de idee dat er een brug loopt van humanisme naar christendom. Ik meen dat de gerichtheid van de mens op God eerder nog in de zonde en het verzet tot uiting komt dan in deugden die in de vitrine worden gezet. Want hoewel de mens schepsel Gods blijft, staat hij in zijn eigen keuzes haaks op zijn bestemming. Bovendien leven we nu in een cultuur die er bewust of onbewust op uit is de transcendentie uit te bannen en de genade van God uit te zuiveren. Hoewel dat nooit met succes zal gelukken is de moderne geest op een intensieve manier blind voor de werking van Gods genade in de mens en in de natuurlijke orde. Er is een verharding van het leven in zichzelf en een weigering de genade te aanvaarden. Dit komt onder andere uit in de al genoemde reductionistische antropologie: de mens is ‘alleen maar’ en de vleugels van de hoop en het verlangen worden onbarmhartig gekortwiekt. De droom van de autonomie is nog lang niet uitgedroomd, en onze maatschappij meent nog steeds vooruit te kunnen komen door de wind van een in wezen keihard liberalisme.
In het late Westen is de geest van de afval diep doorgedrongen. Ook zo werkt zich ‘erfzonde’ uit: de mens is zichzelf en zijn geslacht, c.q. cultuur. Het is daarom mijns inziens heilloos om de kaarten nu op een christelijk humanisme te zetten. Humanisme is een flexibel verschijnsel, maar de afstand tussen humanisme en christendom is groot geworden en de brug ertussen is al lang ingestort. Overigens is de moderne situatie alleen maar een uitvergroting van de wezenlijke situatie. Woorden als ‘bekering’, ‘wedergeboorte’ en ‘boete’ kunnen niet uit het christelijke ABC worden geschrapt. De boodschap van het kruis van Christus confronteert de mens met zijn foute keuzes en zijn zondige leven.Zonde erf je niet, maar doe je Het bloed van het kruis is een verzoening voor de zonden. ‘De mangel van de bekering en de hevel van het kruis’ [6] blijft niemand bespaard, vooral niet diegene die op grond van idealisme of traditie zichzelf wel bevalt. Christendom is niet hetzelfde als de verspreiding van de correcte moraal, maar de aanval op het hart dat voor de genade gewonnen moet worden. Daarom kan het er eventueel hard aan toegaan. De Geest is geen humanist, maar overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel. Vooral met het oog op de situatie van de moderne mens is het waar, wat de Amerikaanse schrijfster Flannery o’Connor schreef: ‘Grace must wound, before it can heal. It must be dark and divisive before it can be warm en binding’.[7] ‘Post-christelijke’ vooringenomenheid is niet per compromis te doorbreken. Daarom zal de genade ook en juist in onze wereld niet buiten het kruis van Christus om kunnen werken. Dit is de bres die in de wereld van het kwaad wordt geslagen. Genade neemt de gestalte aan van de Heer die zich voor de zondaars heeft overgegeven in de dood. Wie niet sterft aan zichzelf komt niet tot zichzelf. De weg naar het ik gaat over de dubbele omweg van God en het kruis.

De evangelische vrijheid

Maar hoe zit het nu met de mens die genezing ontvangt door Christus’ wonden? Wat richt het evangelie uit? Het evangelie is toch niet een soort mededeling, maar een ‘kracht van God tot behoud’ (Romeinen 1:16)? Door de kracht van de Geest en op basis van Jezus wordt de mens bevrijd. Vrijheid is niet alleen een keuzevrijheid (het zogenaamde ‘liberum arbitrium’, de vrije wilskeuze), maar ook een vorm van ‘machtigheid’. Het is de macht om te doen overeenkomstig de innerlijke aspiratie. Echt vrij is de mens als hij doet wat overeenkomt met zijn ware identiteit. Deze vrijheid wordt geschonken. God maakt ons vrij van onze onvrijheid en onze onmacht om het goede te doen. Dat stelt ons in de vrijheid, waardoor de genade wordt beaamd. Dit alles gebeurt door Christus die aan het kruis de macht van de zonde heeft gebroken en de weg naar het Vaderhart heeft gebaand. Deze vrijheid als geschenk wordt eigen gemaakt in een vaak pijnlijk proces, waarin deze vrijheid als machtigheid zich ontwikkelt.
Is het kruis een doorgangsstadium? Zoutendijk is daar bevreesd voor. Hij benadrukt de blijvende print van het kruis. Zonder hem hierin af te willen vallen moet minstens ook gezegd worden dat Jezus de gekruisigde is opgestaan uit de doden. Het kruis is het oordeel, de opstanding is de beaming van de geschapen werkelijkheid, door het oordeel heen. Delen in kruis en opstanding wil zeggen: door het oordeel heen beaamd worden door God. Het is deel krijgen door Christus aan de werkelijkheid zoals God die heeft bedoeld. God blijft trouw blijft aan zijn werk.
De man die beweerde al twee jaar niet gezondigd te hebben is of een kwezel, of een arrogante kwast. Maar je kan ook te geremd spreken over het nieuwe leven. Als wij moeten kruisdragen dan mag dat geen bewuste actie van ons zijn. Het kruisdragen van Jezus is voor ons geen verdienste (zo protestant ben ik in ieder geval wel), maar het moeizame proces van loutering. Daar zijn we een leven lang mee bezig. Maar ze is geen doel in zichzelf. Ons oude ik moet sterven, niet om ons als walmende vlaspitjes door het leven te laten gaan, maar om ons open te maken voor de wereld en het leven, zoals God het ons schenkt. Boete en kruisdragen zijn realiteiten in het christelijk leven. Het gaat mis wanneer ze onder uitbundige halleluja’s worden uitgebannen. Maar het gaat evenzeer mis wanneer niet wordt gezien dat ze ervoor bedoeld zijn de vreugde te doen groeien. De ranken worden gesnoeid opdat ze meer vrucht dragen. (Johannes 15: 2). Er is soms een merkwaardige voorliefde te bespeuren voor de het snoeimes zelf. Paulus heeft, als het om het leven in Christus en door de Geest gaat, niet de minimalistische toon aangeslagen. Volgens hem zijn christenen begaafde mensen (zie onder andere 1 Korintiërs. 1:4-7)
We spreken terecht over het kruis van Jezus als het centrum van het christelijk geloof. Jezus heeft geleden. In een bepaald opzicht geldt dat ook hij afgestorven is van de oude wereld, al hoefde hij niet persoonlijk af te sterven van de oude Adam. Jezus heeft nee gezegd tegen het model ‘oude wereld’ zoals de duivel hem die aanbood in de verzoeking in de woestijn. In zijn leven maakte dat de weg vrij voor de krachten van de nieuwe schepping, die toch niets anders was dan de oude schepping bevrijd van haar doem. Zo verkeerde hij in de woestijn bij de engelen en de wilde dieren. We zien hoe Jezus, die nee heeft gezegd tegen de oude wereld, de representant is geworden van de nieuwe wereld, wonderen heeft verricht, met gezag heeft gesproken en mensen heeft vrijgemaakt voor het rijk van God. Een leerling van Jezus sterft af van de oude wereld in hem en om hem, om ingewijd te worden in de wereld van God, of we daarbij nu meer het accent leggen op de (vernieuwde) schepping of het rijk Gods. Wij worden geen christussen, maar wel delen we in de kracht van de opstanding. God geneest en heelt. Hij schenkt ons vrijheid. Vrijheid is kunnen kiezen en vrijheid is (geschonken) machtigheid. Daar mogen we niet te gering over denken.
En dan nog iets: onze westerse wereld heeft de illusie het paradijs te bereiken zonder kruis en zonder opstanding, zonder Jezus Christus. Daarom ligt over onze beschaving de schaduw van de antichrist. Die weg loopt dood. Maar als christenen mogen we ons niet afkeren van idealen die deels uit het christelijke discours zijn weggelopen, maar die wel herkend mogen worden als authentieke en bijbelse werkelijkheden. Doen we dat wel, dan worden we een sektarisch genootschap. Christenzijn is de weg van het schepsel Gods gaan, met vallen en opstaan, in verdriet en vreugde. Deze schepselmatigheid manifesteert zich in onderscheiden bereiken als huwelijk en seksualiteit, politiek en gemeenschap, schoonheid en zelfexpressie, arbeid en spel. Deze waarden en de waarden die erin tot ontwikkeling komen bestaan niet in zichzelf. Ze zijn niet absoluut en daarom kan een ascese geboden zijn. Maar ze zijn er wel, God heeft ze gewild en wij mogen ze ook willen.

Ten slotte

We komen nooit van het kruis af. Waarom niet? Omdat het kruis ons vrijmaakt van de afgoden. Omdat het kruis ons oude ik oordeelt. Omdat aan de liefde van God het prijskaartje van de dood van de Zoon hangt. Hoe kunnen we daar ooit aan voorbijkomen? Zelfs in de eeuwigheid klinkt nog het lied van het Lam. Het kruis gaat wat dat betreft nooit voorbij. En toch aanbidden we de gekruisigde, omdat we geloven in zijn opstanding en omdat we geloven dat deze smalle weg door de dood de toegang vrijmaakt voor.
Deze wereld zal ‘voorbijgaan’. Zelf moeten we ook voorbij. We moeten sterven. De dood meldt zich ook voor onze dood. In onze wereld heerst de dood in de vorm van vele vormen van lijden, die soms met geen pen te beschrijven zijn. Daarom weten we dat er een tweede schokgolf nodig is, na de eerste die in Jezus komst onder ons op deze wereld is losgelaten. Misschien is het beter te spreken van de derde schokgolf. We beginnen dan te tellen bij de schepping van deze aarde en de mens die daarop woont. Dat is de eerste schokgolf geweest, die zich voor heeft gedaan in het ‘niets’. De tweede meldde zich diep in het domein van de dood, toen de Heer opstond uit het graf van de oude wereld. Deze schokgolf werkt door (door de Geest) samen met de eerste. God betoont zich erin als de ‘God die de doden levend maakt en het nietzijnde tot aanzien roept’. Dat geeft hoop voor de derde schokgolf, als de dood definitief wordt afgeschaft en het schepsel definitief aan God toevalt. Het is opwindend om te mogen leven vanuit de schokgolven van God die tot in het niets en het duister van de dood reiken in de richting van de derde en laatste.

Dr. Arjan Plaisier is protestants predikant te Amersfoort en redactielid van Wapenveld.

  1. Nico den Bok en Arjan Plaisier ed., Bijna goddelijk gemaakt. Gedachten over de menselijke gerichtheid op God, Zoetermeer (2005). Voor de recensie van Zoutendijk zie Wapenveld 56-4, p. 56-58.
  2. Dergelijke dingen zijn ook te beluisteren bij prof. dr. A. van de Beek.
  3. De ‘trace tout vide’ die het oorspronkelijke geluk heeft achtergelaten is een ‘gouffre infini’, Pensées, fr. 148.
  4. Jacques Maritain, Integral Humanism, p. 60.
  5. Zie Der Begriff der Angst, Erster Kapitel, par. 1.
  6. Bijna goddelijk gemaakt, p. 35.
  7. Geciteerd door Ralph C. Wood in The Comedy of Redemption, Notre Dame (1988), p. 81.