Schaamte

Meditatie over Genesis 2:25 en 3:7
En zij beiden waren naakt, de mens en zijn vrouw, maar zij schaamden zich voor elkander niet (Genesis 2:25). Toen werden hun beider ogen geopend, en zij bemerkten, dat zij naakt waren; zij hechtten vijgebladeren aaneen en maakten zich schorten (Genesis 3:7).

Het gebeurde in een oostelijk land, dat reizigers stuitten op enkele vrouwen die naakt baadden. Hoogst verschrikt liepen die weg. Even later keerden zij naakt terug, hun gezichten gesluierd. Of het verhaal klopt laat ik in het midden. Sprekend vind ik dat de bedekking van het gezicht hier prioriteit heeft. Het doet me denken aan de woorden uit Psalm 119 (oude berijming): dan zou geen schaamt’ mijn aangezicht bedekken. Wie zich schaamt, krijgt een rood gezicht. Je weet je geen raad met jezelf en de anderen om je heen.

Het gezicht speelt een cruciale rol: de manier waarop je naar elkaar kijkt en jezelf bekeken voelt. Het besef van naaktheid moeten we niet beperken tot de geslachtsdelen. Als Adam en Eva elkaar en zichzelf als naakt ervaren, betekent dit niet dat op dat moment hun seksualiteit ontwaakt, of dat deze vanaf dat moment als prikkelend ervaren wordt. Zo heeft men dit vers wel vaak gelezen. Adam en Eva zouden in het paradijs een kinderlijke, onschuldige vorm van lichamelijke liefde gekend hebben. De lustbeleving zou het gevolg zijn van de zondeval. Maar deze gedachten zijn meer speculatie dan nauwgezette exegese van de tekst. De idee, dat erotische spanning niet bij de oorspronkelijke schepping kan behoren komt voort uit een filosofische theorie (die het driftmatige als iets lagers beschouwt en die uiteindelijk de maagdelijkheid verheerlijkt).

Je kunt vermoeden, dat de schorten die Adam en Eva maakten ertoe dienden hun ‘schaamte’ (genitaliën) te bedekken. Maar veel nadruk legt de bijbelschrijver hier niet op. Er is meer aan de hand. Aanvankelijk wandelden man en vrouw naakt door de tuin. Zij wisten zich tot elkaar aangetrokken (2:23), zij waren ertoe bestemd ‘één vlees’ te zijn (24), maar zij schaamden zich niet voor elkaar (25). Hier grijpt de schrijver vooruit op wat in hoofdstuk 3 gebeuren zal. Wat er eerst niet is, zal er komen door de zonde. De schaamte doet haar intrede.

Hier rijst wel een vraag. Waren Adam en Eva voordien schaamteloos, of ongegeneerd in hun omgang met elkaar? Nee, natuurlijk. Maar wat de vraag duidelijk maakt is, dat ‘schaamte’ een ambivalent woord is. Het heeft ook een positieve klank. Het gaan ontbreken van schaamte tekent het verval van een beschaving.

In Genesis wordt de schaamte negatief geïntroduceerd, als onderlinge vervreemding. Maar deze vervreemding bestaat erin, dat ‘hun ogen geopend werden’ – ook een ambivalente uitdrukking. Ze worden wijzer, ze worden als God maar daarin ligt niet hun geluk, integendeel. Het is teveel voor hen. De mens kan deze last niet dragen. Hij kan Hem niet evenaren voor wie alle dingen ‘naakt en geopend’ liggen (Hebreeën 4:13, Statenvertaling).

Als vandaag de illusie gewekt wordt dat je gelukkiger wordt door je bloot te geven en je ziel en lichaam op tafel te leggen, dan is het bijbelse antwoord: doe het niet, want je vertilt je. Adam en Eva kregen door wie ze waren: naakt. Of eigenlijk: bloot, blootgesteld aan elkaars wetende blikken. Zou schaamte misschien voortkomen uit het besef dat je bekeken wordt, tot object gemaakt door de ander? Waar God verdrongen wordt, slaat de objectivering toe. Sindsdien is de bedekking onmisbaar voor het menselijke samenleven.

Vandaar die schorten. Ze zijn er niet zozeer vanwege de publieke zedelijkheid, maar om jezelf en de ander te begrenzen. Een mens heeft kleren nodig om zijn waardigheid voor de ander niet te verliezen. Maar evengoed trek je kleren aan om de ander te sparen. Je moet niet alles tonen en ook niet alles willen zien, want die ander is God niet en jij nog minder. Mensen moeten ervan weerhouden houden worden dat te denken en zich te gedragen alsof ze God zijn. De schorten zijn dus een bescherming, ook tegen jezelf.

Beschermen ze ons ook in de ontmoeting met God? Kennelijk niet. Want met schort en al schiet Adam achter de struiken, als de Here nadert. Tegenover Hem wordt de schaamte tot angst: ik was bang, want ik ben naakt; daarom verborg ik mij (3:10). Gods reactie is veelzeggend: Wie heeft je te kennen gegeven, dat je naakt bent?

Van wie hebben wij onze kennis? Je kunt veel gegevens blootleggen, inzichten opdoen en geheimen ontsluieren – men noemt dit ook wel wetenschap. Maar veel van die kennis vermeerdert de smart en is een reden tot schaamte. Sinds we ‘het’ weten, is wetenschap een verwrongen mix van fame en shame.

De mens maakte schorten van vijgebladeren. Maar de Here God doet het beter, Hij maakt kleren van dierenhuiden. Dat is pijnlijker en effectiever. Dieren worden geslacht-offerd om de mens een duurzamer bedekking te geven. Het laat al iets zien van de weg, die de genade gaat.

Culturele antropologen zien hier drie stadia van de cultuurgeschiedenis: naaktloperij – schorten van bladeren – kleding van huiden en pelzen. Van primitief tot ontwikkeld. Inderdaad, na Genesis 3 komt het proces op gang, dat cultuur heet. De schorten van Adam en Eva zijn het begin van een beschavingsproces waarin de kleding wisselt naar de mode. Uit het kwade is nog iets moois voortgekomen.

Maar – beschaving en cultuur zijn een huis dat tegen zichzelf verdeeld is. Onze ogen zijn geopend, we weten van goed en kwaad. Maar we houden die twee niet uit elkaar. Daarom loert de schaamteloosheid om de hoek. Cultuur kan een middel worden om de schaamteloosheid te propageren.

Beeldschermen schijnen steeds platter te worden – dat is een symbolische ontwikkeling. Journalisten vragen mensen het hemd van het lijf. Het wachten is op een ondervraagde die zegt: schaamt u zich niet? Wat denkt u te weten, als u de naakte waarheid weet?

Noachs zonen hoorden van hun blote vader. Een van hen ging erover praten. De twee anderen wendden hun blik af, in schaamte, en wierpen een bedekking over hem heen. De liefde bedekt alle dingen. Ze weet wel van goed en kwaad maar ze rekent het kwade niet toe. Deze liefde is uit God.

Een Psalmdichter zegt van Gods kinderen: Zij schouwen naar Hem en stralen van vreugde, en hun aangezicht zal niet schaamrood worden (Psalm 34 vers 6). Dat is de herschepping.