De Bijbel vertaald

De kunst van het kiezen bij het vertalen van de bijbelse geschriften
Klaas Spronk, Clazien Verheul, Lourens de Vries en Wim Weren (red.)

De verschijning van de Nieuwe Bijbelvertaling, de NBV, ontketende een ware hype: de ontvangst, de media-aandacht, de verkoopcijfers, ...even leek het alsof Nederland weer een land was waar de bijbel een samenbindend element vormde. Enige nuchterheid is daarbij wel op zijn plaats: Kopen is nog niet hetzelfde als lezen. De reacties op de NBV liepen vanaf het begin uiteen. Niet altijd was ik onder de indruk van de argumenten. Soms kreeg je het gevoel dat de NBV niet op eigen mérites werd beoordeeld, maar langs de meetlat van de vertaling van 1637 werd gelegd. Intussen verscheen ongeveer tegelijkertijd de Naardense Bijbel, goeddeels door één man verricht, ds. Pieter Oussoren. Terwijl de rechterflank van de gereformeerde gezindte een project is gestart dat gestadig voortgaat, een ingrijpend herziene versie van de Statenvertaling.
Het ligt gevoelig als het gaat om de vraag: welke vertaling lees je en vooral: gebruik je in de eredienst. Het werd onlang nog weer duidelijk op de synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken die bij meerderheid gebruik in de eredienst met klem ontraadde. Duidelijk is dat het hoge ideaal – één vertaling voor alle kerken en het hele volk – vooralsnog niet wordt gehaald en naar ik vrees een utopie is. In onze pluralistische cultuur is het bijna uitgesloten alle neuzen dezelfde kant op te krijgen. En natuurlijk: het is de vraag of dat moet!
Als supervisor heb ik het voorrecht gehad het vertaalproces wat van dichterbij te kunnen volgen. Ik ben onder de indruk geraakt van de zorgvuldigheid waarmee gewerkt is. Dagelijkse lezing uit de NBV bezorgt me vaak een prettige verrassing van een goed leesbare vertaling die niet simplistisch is. Met name de profetische literatuur is er een stuk toegankelijker door. Ook van de vertaling van de Psalmen ben ik onder de indruk!Maar tegelijk betrap ik me er op dat je met name bij overbekende gedeelten soms een gevoel van ontnuchtering en teleurstelling bekruipt: Is het niet te gewoontjes, te vrij, te vlak? Intussen zijn er verschillende publicaties verschenen waarin wel degelijk een bezonken en bezonnen oordeel over deze vertaling werd gegeven. En nu ligt er bovendien dit fraai uitgegeven boek voor ons waarin alle ins and outs rondom deze vertaling uit de doeken worden gedaan door een keur van taalgeleerden en theologen [1]. Ik aarzel niet het een standaardwerk te noemen dat voor ieder die op niveau wil mee praten over de mérites van deze vertaling, een must is. Of een dergelijk dik boek ook het grote publiek zal bereiken? Ik betwijfel het in een tijd waarin hapklare brokken nu een keer makkelijker te verteren zijn dan deze stevige maaltijd van zoveel gangen. En toegegeven: Je moet er ook wel voor gaan zitten en de tijd willen nemen.
Het boeiende is dat in dit boek niet alleen medewerkers aan de NBV aan het woord komen, maar ook de critici zich kunnen uitspreken. Jammer vind ik dan wel dat dit beperkt blijft tot de Amsterdamse school rondom Karel Deurloo. Waarom ontbreekt de stem van een medewerker aan de herziene Statenvertaling? Het zou het gesprek op een nog breder plan hebben gebracht. Maar goed: we moeten het doen met wat ons gegeven is en dat is voorwaar niet weinig. Het boek vormt een goed handvat om de verschillende posities en vooral het verschil in aanpak als het gaat om de bijbelvertaling in het vizier te krijgen. Het boek bevat een grote variatie aan thema’s. Om enige orde daarin aan te brengen is het verdeeld in twee delen. Deel I bevat een aantal essays, waarin een aantal vragen met betrekking tot bijbelvertalen in het algemeen behandeld worden, zoals het eigene van de NBV, de vertaling en de brontekst, de vertaling van de Naam, de literaire, theologische en liturgische aspecten. Zo krijgt de lezer een verhelderend beeld van allerlei vertaaltechnische problemen. Het tweede deel Teksten & Thema’s gaat in op vertaalkwesties met betrekking tot de afzonderlijke bijbelboeken, de verschillende genres – wetsteksten, poëtische teksten, evangelie, brieven –, maar ook de bespreking van detailvragen zoals de geweldsteksten, de vertaling van (ho) Christos, het Onze Vader, alsmede de vertaling van oudtestamentische citaten in het Nieuwe Testament. De grote variatie maakt het niet eenvoudig het boek te bespreken. De ruimte ontbreekt om de opstellen stuk voor stuk na te lopen. Liever dan een dergelijk overzicht te geven, maak ik de lezer deelgenoot van een aantal zaken die me getroffen hebben.
De NBV is, zo lezen we in het inleidende artikel, ontstaan in een periode waarin er in de vertaalwetenschap sprake is van een overgangssituatie waarbij naast de talige aspecten zoals de functie van taalvormen en natuurlijkheid in het taalgebruik ook de skopos, namelijk maatschappelijke vertaaldoelen een expliciete plek krijgen. Verschillen in vertalingen hangen samen met het vertaaldoel. Vertaal je ten dienste van kerk en liturgie of heb je ook de samenleving op het oog? Vertaal je met het oog op één bepaalde confessionele stroming of wil je de oecumene in zijn breedste vorm dienen? In het plurale klimaat van vandaag bepleit men een pluraal aanbod met het oog verschillende doelgroepen. Twee vertaaldoelen beheersen deze vertaling: de vertaling moet bruikbaar zijn in de eredienst (het liturgische doel), maar ook verstaanbaar in de ruimte van de samenleving (het culturele aspect). Dat is een hoge greep, maar maakt zo’n vertaling ook kwetsbaar, bijvoorbeeld naar de kant van hen die speciaal voor een gereformeerde visie kiezen of van hen die alle kaarten zetten op begrijpelijkheid. Het is aan de gebruiker om te bepalen of men er in geslaagd is.
Een belangrijk aspect is of je woorden en zinnen vertaalt of tekstgehelen. De vertalers van de NBV hebben voor het laatste gekozen. Bij een eerlijke beoordeling moeten we deze keus laten meewegen, een keus die ook voor de prediking consequenties, in die zin dat men zo’n tekstgeheel ook in de verkondiging tot zijn recht moet laten komen en niet kan volstaan met een los zinnetje. Dat is overigens homiletisch ook winst, want het bewaart de prediker er voor teksten uit hun verband te halen.
Moet je contextueel vertalen – woorden krijgen hun betekenis in de context – of concordant? Woorden hebben vaak een rijk scala aan betekenissen zoals het Hebreeuwse woord leb (dat onder andere ‘hart’ betekent) en het Griekse sarx (letterlijk ‘vlees’). De contextuele vertaalmethode van de NBV leidt er toe dat een lezer uit de vertaling niet kan opmaken dat in één bepaalde perikoop (Rom. 8:1-11 bijvoorbeeld) een kernwoord als sarx regelmatig terugkeert; anderzijds komen de verschillende nuances van dit woord goed tot zijn recht. Op dit punt is de NBV onder kritiek gesteld, zowel van de kant van evangelicale stromingen die deze vertaling te vrij vinden voor bijbelstudie – waarbij het juist aankomt op het onderkennen van de motiefwoorden – als van de kant van de Amsterdamse school. In dit boek zetten Deurloo en Van Midden nog weer eens uiteen waarom zij niet gelukkig zijn met de NBV. De tekst in zijn talige verbanden moet het zeggen en een goede vertaling moet de structuur en de motiefwoorden duidelijk laten uitkomen. In een aantal gevallen hebben zij met hun kritiek zeker een punt. Jammer is alleen dat de zaak soms zo op scherp gesteld wordt dat een dialoog tussen de verschillende methoden moeilijk wordt. Heeft men voldoende oog voor de bezwaren van een al te concordante vertaling?
Op dat punt is het opstel van Richtsje Abma gelukkig relativerender. Ze mist in de NBV de herhalingen, de motiefwoorden, die volgens haar zijn opgeofferd aan het goed lopend Nederlands, maar heeft toch sympathie voor dit project. Terecht wijst ze er op dat hier ook een hermeneutisch aspect een rol speelt. Sommige adepten van de Amsterdamse School vinden dat de Bijbel fundamenteel een vreemd boek is en dat een vertaling die vreemdheid moet laten door klinken en de Schrift voor een deel ook ontoegankelijke moet blijven vanwege het geheim van de Naam. Abma waardeert hierin de ernst en de terughoudendheid waarmee de bijbeltekst wordt benaderd als een tekst die je niet te snel moet annexeren. Maar zij acht het een illusie te bedenken dat vruchtbare prediking afhangt van een bepaald soort bijbelvertaling. Ik zou daar nog een andere overweging aan toe willen voegen: de vreemdheid van de Schrift is de vreemdheid van de boodschap. Maar om die vreemdheid op het spoor te komen heb ik een heldere vertaling nodig. Vertalen is toch wat anders dan Hebraïserend Nederlands. Overigens blijft vertalen lastig. Dat is me na lezing van de diverse opstellen nog weer eens duidelijk geworden. Hoe voorkom je inconsistenties? Waar doe je er goed aan traditietaal te gebruiken? Waar dien je ter wille van de leesbaarheid te transformeren?
De Kamper oudtestamenticus Klaas Spronk gaat in op de relatie tussen bijbelvertalen en theologie. Het principe dat bij de NBV gehuldigd werd, was dat vertalen aan de theologie vooraf gaat en dat dogmatische en andere leerstellige vooronderstellingen de vertaling niet mogen belasten. Van verschillende zijde, onder meer van de kant van de Gereformeerde Bond maar ook vanuit de Amsterdamse School is hier kritiek op uitgeoefend. Ik denk dat de weerstand in de rechterflank van de gereformeerde gezindte hier ook mee te maken heeft. Men ‘vertrouwt’ de brede oecumenische opzet niet en kiest voor de Statenvertalers als mannen die een gereformeerde overtuiging waren toegedaan. Maar hoe ver strekt dit? Een bijbelvertaling mag niet aan de ketting van een dogmatische traditie komen te liggen. De vrijheid van de exegese raakt ook de vertaler. Maar anderzijds is met de handen te tasten dat theologische overwegingen wel degelijk een rol spelen. We zien dat aan de discussie rond de vertaling van de Godsnaam, aan de vertaling van teksten die in de liturgie een plaats hebben. Vertalen is ook interpreteren. Vertaaltechniek en theologie zijn niet altijd te scheiden. Wie in Mattheüs 10:29 de woorden ‘zonder uw Vader’ vertaalt door ‘als jullie Vader het niet wil’ heeft een theologische beslissing genomen. De keus in de aanloop van de NBV om theologische discussies te vermijden is duidelijk beïnvloed door het feit dat zoveel verschillende theologische visies aanwezig waren bij de betrokken vertalers en andere medewerkers. Maar terecht wijst Spronk er op dat concentratie op vertaalkundige aspecten er niet toe mag leiden dat we de theologische overwegingen zouden kunnen ontkennen.
Het spannende punt is de combinatie van kerkbijbel en bijbel voor het hele volk. De bijbeltekst is niet neutraal, dat zeg ik Deurloo graag na. Anderzijds kunnen we de Bijbel ook niet opsluiten binnen de muren van één kerk. Het is het door God gegeven Woord voor alle mensen. Zeker in onze tijd is het goed als een hele samenleving met dat Woord in aanraking komt. Ook wie leest uit culturele interesse komt toch met het Woord als getuigenis van de Geest in aanraking en die Geest waait waarheen hij wil. Dé volmaakte vertaling is er niet en zal er niet komen. En wat betreft de vrijheden, als je bedenkt dat de apostelen de Griekse Vertaling van het Oude Testament – hun Bijbel – vaak citeren dan is enige relativering gewenst, want deze vertaling met zijn verschillende versies wijkt soms dermate van de Hebreeuwse tekst af, dat je moet zeggen: de vrije weergave van de NBV is daarbij vergeleken kinderspel. Relativering is wat anders dan onverschilligheid ten aanzien van een vertaling. Maar het betekent wel dat we niet alle kaarten hoeven te zetten op één vertaling. Waarom zou een voorganger naast de Statenvertaling of de NBG-vertaling van 1951 niet regelmatig gebruik kunnen maken van de NBV? Dat voorgangers en leiders van studiekringen graag een vertaling bij de hand hebben die de motiefwoorden en de structuurbepalende elementen laat zien is helder. Maar je vertaalt niet alleen voor voorgangers. In een tijd waarin velen vervreemd zijn van de traditie van de kerk en ook van de traditietaal is het missionair van grote betekenis als men daarnaast de Bijbel kan lezen in een taal die niet vervreemdend werkt. De ergernis aan het evangelie mag je niet verwarren met de ergernis over blokkades die door archaïsch taalgebruik worden opgeworpen.

  1. Uitgeverij Meinema, Zoetermeer / Pelckmans, Kapelle, 2007, 457 pag., ISBN 9789021141466, € 45,-.