Denken, ontwerpen, maken

Basisboek techniekfilosofie
Maarten J. Verkerk, Jan Hoogland, Jan van der Stoep en Marc J. de Vries
Boom, Amsterdam, 2007, 454 p., ISBN 978 90 850 6395 7, € 39,30

Denken, ontwerpen, maken is volgens de introductie de eerste Nederlandstalige inleiding in de techniekfilosofie. De auteurs, van wie er drie zelf filosofie doceren aan een van de technische universiteiten in Nederland, beogen met hun boek het hele veld van de techniekfilosofie te bestrijken. Daarbij behandelen ze niet alleen de klassieke, kritische techniekfilosofie van bijvoorbeeld Jacques Ellul en Martin Heidegger, maar ook de meer analytisch georiënteerde richting.

Bij het bespreken van de techniek wordt in het boek – dat behalve bij uitgeverij Boom ook is verschenen in de Verantwoording-reeks van Buijten en Schipperheijn – gekozen voor het perspectief van de reformatorische wijsbegeerte. Met het oog op het inleidende karakter van het boek wordt ook een inleiding in de algemene structuur van de reformatorische wijsbegeerte gegeven, waarin bijvoorbeeld de aspectenleer, het idee van abstractie en het begrip ‘zin’ aan de orde komen. Hoewel het boek dus vanuit een christelijk perspectief geschreven is, is het boek zeker geen inleiding in de christelijke techniekfilosofie. Dat betekent niet alleen dat de auteurs ook veelvuldig aan andere perspectieven op de techniek refereren, maar ook dat ze pogen de relevantie van hun eigen wijsgerige analyse voor een breder publiek duidelijk te maken. Dat zij daarin geslaagd zijn blijkt wel uit het feit dat de afdeling filosofie en techniek van het KIVI in 2008 een serie van acht lezingen, te geven door de vier auteurs zelf, aan de verschillende thema’s uit Denken, ontwerpen, maken wijdt.

Centraal bij de bespreking van techniek staat het begrip ‘ontwerpen’. Geheel in lijn met de reformatorische wijsbegeerte wordt daarbij benadrukt dat bij het ontwerpen niet alleen rekening gehouden moet worden met de fysieke werking, maar ook met de werking in alle andere aspecten. Consequent wordt er door de auteurs op gewezen dat alle technische ontwerpen ook over economische, sociale en juridische aspecten beschikken en dat al deze aspecten bij het ontwerpen in ogenschouw moeten worden genomen. Een bijkomend positief punt is dat deze insteek ook gerelateerd wordt aan de algemene filosofische ‘scholen’ aan de technische universiteiten, waaronder de ‘dual nature of technical artefacts’-school. Op die manier weten de auteurs de relevantie van de techniekfilosofie en van hun blik daarop ook voor een algemeen publiek duidelijk te maken.

Globaal bestaat het boek uit drie delen. Na een korte inleiding, waarin de relevantie van de wijsbegeerte voor ingenieurs wordt benadrukt, gaan de auteurs in deel 2 in op de analytische techniekfilosofie, om in deel 3 te komen tot een kritische bespreking van de techniek. Helaas wordt de verbinding tussen beide laatste delen weinig gelegd, waardoor de kritische noties uit het derde deel niet heel duidelijk gerelateerd kunnen worden aan de analyse van het ontwerpproces in het tweede deel. Deze beide delen zijn op zichzelf genomen interessante introducties in twee zijden van de techniekfilosofie, maar het boek zou als geheel aan waarde gewonnen hebben wanneer de auteurs een duidelijker verbinding tussen hun filosofische analyse van de techniek en de kritische of normatieve bespreking van de techniek hadden geformuleerd. Dat geldt dan vooral voor het derde deel; het tweede deel, met daarin de analyse van de techniek rond het ontwerpproces, vormt een samenhangend geheel. De laatste zes hoofdstukken met daarin een kritische bespreking van de techniek lijken echter relatief los van elkaar te staan.

Dat wil overigens niet zeggen dat het derde deel minder interessant is. In deze zes hoofdstukken wordt de techniek vanuit een zeer divers perspectief besproken. Niet alleen de traditionele kritiek op de techniek van Ellul en Heidegger komt hier aan de orde, maar ook meer eigentijdse benaderingen van de relatie tussen mens en techniek als bijvoorbeeld die van Bruno Latour komen ter sprake. Daarnaast is er ruimte voor een grote verscheidenheid aan thema’s, zoals de relatie tussen techniek en globalisering, verschillende ethische perspectieven op de techniek en de relatie tussen techniek en religie.

Veertien portretten en vier casestudies verlevendigen de hoofdtekst van het boek. Na ieder hoofdstuk wordt het portret van een (techniek)filosoof geschetst, met daarbij verwijzingen naar relevante literatuur ter verdieping. Daarnaast wordt aan de hand van een viertal casestudies geïllustreerd hoe het ontwerpproces in de praktijk verloopt. De breedte van de geselecteerde onderwerpen – nanotechnologie, het ontwerpen van een fabriek en een zorgboulevard en landschapsbeheer – geeft mooi inzicht in de diversiteit van technische verschijningsvormen in de hedendaagse maatschappij. De auteurs slagen er – mede door middel van deze portretten en casestudies – in om techniek tot meer dan een abstractie te maken.

Het belangrijkste dat mijns inziens mist in het boek (hoewel dit wellicht te ver zou gaan voor een basisboek) is een bespreking van technisch ingrijpen buiten het fysieke domein. Hoewel de auteurs uitdrukkelijk stellen dat ook de biotechniek tot het in het boek besproken domein behoort en hoewel er zijdelings – zoals bij het bespreken van het productieproces in hoofdstuk 8 – wel aandacht is voor technisch handelen in, bijvoorbeeld, het sociale domein, mist een systematische bespreking van techniek in de na-biotische aspecten. Fenomenen die bijvoorbeeld Ellul uitdrukkelijk tot de techniek rekent, zoals planning, de bureaucratie en propaganda, missen in Denken, ontwerpen, maken. Mogelijk ligt hieraan de overtuiging ten grondslag dat de techniek in deze domeinen niet thuishoort, dat technisch handelen hier niet op zijn plaats is. Ook in dat geval lijkt het mij echter dat aan het ‘ontwerpen’ in deze domeinen in ieder geval zijdelings aandacht had moeten worden besteed. Dat geldt des te meer omdat het mijns inziens de technische rationalisering van deze domeinen is die aanleiding geeft tot een belangrijk deel van de kritiek op de techniek. Het boek blijft in alles een inleiding en natuurlijk is dat zowel een kracht als een zwakte. Een zwakte zal het vooral zijn voor diegenen die al een stevige basiskennis van de techniekfilosofie hebben; voor hen zal het boek op veel punten niet diep genoeg gaan. Juist als eerste kennismaking met de techniekfilosofie is het naar mijn idee echter bijzonder geslaagd en dat zeker niet alleen voor de primaire doelgroep van in filosofie geïnteresseerde techniekstudenten.