Pinksteren als uitdaging (3)

Tongentaal: gave van de Geest
Arjan Plaisier neemt het stokje van Bert de Leede weer over, en vervolgt deze serie met een overdenking over het spreken in klanktaal. Ook al bezit hij deze gave niet, hij zoekt wel naar de schaduwen ervan, en vindt deze onder meer in de poëzie, in woorden met klank en ritme, die de wereld van God kunnen ontsluiten.

Ik zou willen dat u allen in klanktaal sprak, maar ik wil nog liever dat u profeteert. (1 Korintiërs 14:5)

Tongentaal is volgens Paulus een taal die voor de gelovige in kwestie zinvol is, maar voor de buitenstaanders zinloos. Zinloos, want onverstaanbaar.

We komen in de Bijbel een voorbeeld van tongentaal tegen, die wel verstaanbaar was. In Handelingen 2 begonnen de apostelen te spreken in voor hen vreemde talen naar dat de Geest het hen ingaf (4). Buitenstaanders hoorden toen echter in hun eigen taal over de grote daden van God spreken (11). Dát wonder laten we nu voor wat het is. Bij mijn weten is het niet meer voorgekomen, ook al wordt er hier en daar nog wel eens een gerucht van vernomen. Ook in de Pinksterkerk hoor ik er niets over. Voor evangelisten zit er vandaag de dag niets anders op dan een vreemde taal te leren, en dat gaat meestal gepaard met zweet en soms met tranen.

Het verschijnsel ‘tongentaal’ is spreken van een taal die voor niemand anders verstaanbaar is, behalve voor hen die daar dan ook weer een speciale gave voor hebben gekregen: de uitleggers. Het is echter vooral een persoonlijke gave. Ik noem het in deze bijdrage, in navolging van de Nieuwe Bijbelvertaling, veelal klanktaal.

Liever geen klanktaal?

Ik spreek zelf niet in tongen. Eerlijk gezegd heb ik er ook nooit naar verlangd. Ik bid, zonder ooit boven mijn eigen taal uitgevoerd te zijn. Is dat vreemd? In Marcus 16:17v staan de kenmerken van hen die tot geloof zijn gekomen. Als tweede in het rijtje staat: ‘zij zullen spreken in onbekende talen’. Dat kenmerk vertoon ik niet. Dat geldt ook voor de andere kenmerken die in het rijtje van Marcus 16 zijn vermeld (demonen uitdrijven, etc.). Paulus schrijft: ‘Ik zou wel willen dat u allen in klanktaal sprak’ (1 Korintiërs 14:5), en ik denk: voor mij hoeft het niet.

Ik heb daar ook wel redenen voor. Paulus lijkt klanktaal vooral te relativeren, en de betekenis van profetie sterker te beklemtonen. Het lijkt net alsof hij zich een beetje geneert voor een gemeente waar iedereen maar aan het bidden is in klanktaal. Ze zullen denken dat jullie krankzinnig zijn, schrijft hij (1 Kor. 14:23). Paulus wekt niemand op om de gaven van tongentaal te begeren. Hij schrijft: streef naar de gaven van de Geest, vooral naar die van profetie (14:1).

En: klanktaal is geen exclusief christelijk fenomeen. Het komt ook in andere religies voor. Het verschijnsel doet zich ook voor bij bepaalde vormen van schizofrenie. Als het niet exclusief christelijk is, is het ook niet typisch christelijk, zo meen ik.

Ten slotte: als Paulus wenst dat iedereen in klanktaal spreekt, kun je daaruit aflezen dat hij het geen onmisbaar element van het christelijk geloof acht. Met zoveel woorden noemt hij het een van de gaven van de Geest (1 Korintiërs 12:10), waarbij het duidelijk is dat niemand alle gaven heeft, en dat er geen enkele gave aan allen gegeven is.

Klanktaal is dus geen must. Het is niet typisch christelijk. Maar het is wél een gave van de Geest. Het is daarom absurd om tongentaal in de ban te doen. ‘Verhinder niet dat er in klanktaal gesproken wordt’ (14:39). Deze gave wordt gegeven door de Geest, ‘die ze aan iedereen afzonderlijk toebedeelt zoals hij wil’ (12:11). Als de Geest het wil, gebeurt het ook. Of de Geest het altijd wil is een tweede. Maar wie is bevoegd de Geest in de kaart te kijken? Wie is bevoegd de Geest aan banden te leggen?

Klanktaal als gebedstaal

Nu is de vraag: wat is toch dat fenomeen van tongentaal? Paulus schrijft dat iemand die in tongen spreekt, spreekt tot God. Het gaat dus om een vorm van bidden. Tongentaal sticht de persoon in kwestie. Het is een ‘geestelijke communicatie met God, waarbij de heilige Geest onze geest te hulp schiet, zodat wij met ons hele wezen met God kunnen communiceren. Het is mogelijk de meest effectieve en meest intieme communicatie tussen de mens en God.’ (Melvin Ho, docent aan de Azusa theologische hogeschool). Het nuttig effect van klanktaal is ‘dat er ruimte van binnen komt, ruimte voor meer geloof. De doop met de heilige Geest is voor mij ook een wapen tegen angst. Ik ben voor niets en niemand bang!’ (Michèle Bauermann, voorgangster in de Verenigde Pinkster en Evangeliegemeenten).

Klanktaal is gebedstaal, waarin God geprezen wordt en met God wordt gecommuniceerd. Volgens Paulus is het een activiteit van de geest, aan het verstand voorbij. ‘Wanneer ik namelijk in klanktaal bid, bid ik weliswaar met mijn geest, maar doe ik niets nuttigs met mijn verstand’ (14:14). Het verstand spreekt verstandelijk, maakt gebruik van woorden en begrippen die met het verstand te vatten zijn.

Klanktaal en God

Past deze vorm van bidden bij God? God gaat ons verstand te boven. Met name in de ‘negatieve theologie’ wordt daar het accent op gelegd. Wij kunnen wel zeggen wat God niet is, maar we kunnen nooit adequaat in woorden uitdrukken wat God wél is. Wij kunnen Gods wezen niet vatten in onze woorden. We komen dan in de buurt van de mystiek. Mystiek wordt met zwijgen gecombineerd. Voor God blijkt mensentaal ontoereikend. Mij richtend op God, moet ik aan woorden, met hun onderscheidingen en beperkingen, voorbij geraken. Ik verlaat het domein van het woord en zwijg.

Ik moet zeggen dat ik dan liever voor klanktaal kies dan voor zwijgen. Zwijgen heeft, zeker waar het als dé menselijke houding ten opzichte van God wordt gezien, iets inhumaans. Spreken is immers de menselijke gave par excellence. Moet ik nu in de verhouding tot God het spreken inleveren? Mystiek leeft van een ingehouden zwijgen, maar wie houdt dat vol? Te vaak rolt deze vorm van mystiek over het randje van wat ik als een volle menselijkheid zie, en komt terecht in apatheia, of erger nog: onverschilligheid. Veel van wat onder het label ‘negatieve theologie’ wordt verkocht, is bij nader inzien onverschilligheid of relativisme. Dan liever tongentaal. Daar wordt de menselijkheid niet uitgeschakeld. Je blijft er spreken, zij het dat er registers worden beroerd die boven het verstand uitgaan. Het is een spreken waarin de Geest ontstijgt aan de kaders van het verstand. In klanktaal ontstijgt de Geest aan de kaders van het verstand Volgens Paulus is dat stichtend, maar niet sociaal. In het sociale verkeer is het verstand nuttig en nodig. Hij ziet de tongentaler als het ware ontsnappen en opstijgen, als een vlieger met een klank aan woorden als staart, maar je hebt als medegelovige wel het nakijken. Dat is voor het gemeentelijk leven jammer, maar je bent ook nog eens een keer jezelf.

Klanktaal en protestantisme

Voor mij gaat deze vlieger dus niet op. Toch blijf ik erover nadenken. Ben ik té rationalistisch? Zijn wij als protestanten te rationalistisch? Daar kan ik niet een eenduidig antwoord op geven. Eerlijk gezegd bespeur ik bij protestanten vandaag evenzeer vormen van irrationalisme als van rationalisme. En toch: op de een of andere manier is protestantisme de religie waarin het verstand nadrukkelijk een rol speelt. Onze tong is door de Geest in beroering gebracht, de pennen zijn gaan schrijven. Geloofsbelijdenissen zijn ontstaan, preken zijn gehouden, er is een tale Kanaäns ontstaan, de theologische wetenschap heeft zich breed ontvouwd. Woorden met zin en inhoud spelen een grote rol. Reformatie is een wonder, een Pinksterwonder. De stomme beelden achtergelaten, de geur van wierook uitgebannen, de muziek, zeker in de calvinistische tak, beteugeld, en ook de mystiek met een kritisch oog bekeken. Alle ruimte voor het evangelie, en het gearticuleerde antwoord daarop. Ik moet zelf antwoord geven, ik moet mijn verantwoordelijkheid als mondige gelovige nemen. Het verkeer tussen God en mens is geregeld, het geschiedt in het daglicht van de rede, ook al is het een rede die wortelt in het hart. Het verkeer tussen God en mens is gebonden aan woorden, zinnen, teksten, pericopen, Schrift. Het gaat om het Woord.

Het Woord, bemiddeld door onze woorden. En toch, we worden er nu wel eens moe van. Het ratelt maar door. De tongen ratelen als een scheprad waar nauwelijks water meer over gaat. Wie verlost ons van al dat gepraat, zo verzuchten we. De tongen zijn losgeraakt door de Geest, maar nu lijkt het er wel eens op dat ze losgeraakt zijn ván de Geest. Dan wordt spreken praten in de lege ruimte. Of het woord gaat weer verstommen. We weten het niet meer, en kunnen het niet meer zeggen. We vinden de woorden niet meer. We zoeken het weer meer in muziek, hetzij op de wijze van de Hohe Messe, hetzij op die van de Opwekking. We zoeken het weer meer in beeld en rite. In kaarsen en kleden. Er zit iets van een verlegenheidsoplossing in. Dan kan je je afvragen: waarom niet in klanktaal? Hebben de broeders en zusters van de Pinksterkerk niet een beter deel te pakken? Het is geen antwoord op protestantse verlegenheid, ik wil de protestantse tong toch trouw blijven, Ik wil de protestantse tong toch trouw blijven maar van alle alternatieven is deze niet de minste. Het is immers weer de tong, maar nu muzikaler, vromer, ongewapender, alsof de tong een duik mag nemen in genezend water.

Afdalen en opstijgen

De taal is een wonderlijk ding. Volgens Hamann sprak Adam zuivere poëzie. Volgens mij heeft hij gelijk. Wij moeten niet voor Adam spelen. We zijn gevallen en leven ook nog eens na Babel. We moeten de taal leren van de mensen. De taal van het geloof. De taal van God. God spreekt menselijk. Hij accommodeert zich, zo werd Calvijn niet moe te zeggen. Er is incarnatie. We spreken eerst kinderlijk en dan als volwassenen. We moeten geen kinderen in het verstand blijven, maar daarin volwassen worden. We zijn volwassen protestanten. Dat moeten we blijven of weer worden, want we worden bedreigd door infantilisme.

Woorden en begrippen zijn nodig. Er ligt een Logos aan deze wereld ten grondslag. We proberen die al gelovend te weerspiegelen in onze logica. Maar de Logos is rijker dan onze logica. De poëzie komt ons te hulp. We spreken op de verhoogde toon van het lied. En waarom niet ook in extase, de extase van het woord, dat klank wordt, oscillerend tussen muziek en taal. De bovengrens van de taal is gevaarlijk gebied, maar niet alles wat gevaarlijk is, is daarom verwerpelijk. Accommodatie van God is toch ook bedoeld om ons op te trekken.

Ik zie niet zo goed in waarom dat buiten het verstand om moet, al kan ik me voorstellen dat het verstand in deze wereld ook als een dak functioneert, waaronder het niet altijd goed toeven is. Sursum corda, roept een stem in de avondmaalsliturgie, omhoog de harten. Daar is Christus. In het rijk van de heerlijkheid, zo zeggen de calvinisten. Als een lam dat is geslacht, maar wel omringd door de engelen, de dieren en de oudsten. Is het zo erg om eens even boven de gehoorgrens te raken? Misschien is er een rijk van vrijheid, waarin de regels van de grammatica worden overstegen.

De analogieën

Tongentaal: het is een gave, zegt Paulus. Ook al bezit ik deze gave niet, ik zoek wel naar de schaduwen van deze gave. In de poëzie, in de woorden die meeslepen, woorden die een klank en ritme hebben, die de wereld van God kunnen ontsluiten. In aandacht en concentratie van gebed. In aanbidding en lofprijzing. Wie weet komt het nog eens tot tongentaal. Ik zoek het niet en zal het dus waarschijnlijk ook niet krijgen, maar je weet maar nooit.

Toch blijf ik bij dat alles gewoon protestant. En daarom ook een voorbehoud hebben. Zeker tegen het dictaat dat mij vertelt dat tongentaal hoort bij de doop door de Geest. Dan wordt de Geest weer wet. Paulus heeft zich ertegen verzet, vooral door zijn accent op de liefde, die met geloof en hoop de meeste is. Ik ben allergisch voor een kenmerkenchristendom. Stel nu dat tongentaal een noodzakelijk kenmerk is van het christelijk leven: dan moet je een groot rood potlood uit de la halen, en hele generaties christenen wegstrepen. Wat blijft er dan over van negentien eeuwen kerkgeschiedenis? Ik wil niet hele generaties christenen wegstrepen

Een christelijk leven is een door de Geest beroerd leven. De Geest lijft in Christus in. De Geest geeft ook gaven. Deze gaven richten zich op handen en voeten, hoofd en hart, tong en taal. En als de Geest zich op de taal richt, gaat de een profeteren, en de ander in tongen spreken. Bij de een wordt de tong beroerd die al gevormd is door een taal, het is de schede waar de Geest het zwaard in steekt. Bij de ander wordt de tong beroerd en deze wentelt zich – zo stel ik me voor – in het warme bad van klanken, in de warme golfstroom van Gods liefde, even onderduiken, even baden, maar dan er ook weer uit. Veni Creator Spiritus.

[Cv]

Dr. A.J. Plaisier is scriba van de Protestantse Kerk in Nederland en redacteur van Wapenveld.