Erfgenaam van een lege hemel?

Kees Fens in herinnering
'Op een mooie avond in augustus van het jaar 1297 reden drie ruiters in gestrekte draf langs de heirweg, die naar het slot van de Heer van Hoekelom voerde. Ongetwijfeld hadden zij al een warme rit achter de rug, want een wit schuim liep de paarden langs de flanken en de kleren der ruiters waren met stof bedekt. Het was een hete dag geweest, zo heet als het in de hondsdagen maar zijn kan. De zon had de hele dag als een gloeiende bol aan de wolkenloze hemel geschitterd en zijn verzengende stralen naar het aardrijk geschoten. Nu daalde hij langzaam en stond op het punt onder te gaan. Toch bleef het nog warm, zelfs drukkend in de lucht, en er was grote kans dat het zou gaan onweren.'
Zo begint Fulco de minstreel, een spannend boek dat speelt in de Middeleeuwen. Geschreven door C. Joh. Kieviet. Ik zag het mijn broer lezen, vroeger bij ons thuis en keek er jaloers naar. Ik vond de voorkant mooi. Een jongen met een peinzende blik en lang haar, tegen een donkere lucht. Het vormde een geheel met de achterkant waarop in de verte ruiters te zien waren en van die middeleeuwse belegeringswerktuigen. Later heb ik het ook zelf gelezen en ik ben de titel – die ik wat geheimzinnig vond – nooit meer vergeten. Deze vakantie hoop ik het te herlezen, als een hommage aan Kees Fens, die op 14 juni jl. overleed. Voor Fens was Fulco de minstreel zoiets als een openbaring, vertelt hij in de kort na zijn dood vertoonde documentaire op de VPRO-televisie, in een aflevering van Het uur van de wolf’ [1]. In de vierde klas van de lagere school las broeder Electus eruit voor. Samen met een plaat van Isings waarop monniken achter hun lessenaar aan het kopiëren zijn, vormde Fulco voor Fens de poort naar de Middeleeuwen. Het deed een beroep op zijn verbeelding, zoals alle goede geschiedschrijving en literatuur. Voor Fens zijn die twee met elkaar verbonden. Natuurlijk is de opening van Fulco een en al retoriek, weet hij. ‘Maar kinderen zijn daarvoor heel gevoelig.’ Maandagstukken Kees Fens leerde ik eind jaren tachtig kennen uit zijn maandagstukken in de Volkskrant. Ruim twintig jaar publiceerde hij vrijwel elke maandag een stuk in die krant van bijna een halve pagina naar aanleiding van een boek dat hij gelezen had. In 2004 ontving hij hiervoor een eredoctoraat aan de Universiteit van Amsterdam. Hoewel Fens hoogleraar moderne letterkunde is geweest in Nijmegen, was hij nooit gepromoveerd, sterker, hij heeft nooit een officiële academische studie gevolgd. Na het gymnasium (Fens werd geboren in 1929) studeerde hij in de avonduren MO-Nederlands, terwijl hij overdag gewoon werkte om aan de kost te komen. Nederland is in die tijd na de oorlog druk bezig met de wederopbouw. In 1990 ontving Fens de P.C. Hooftprijs voor zijn gehele oeuvre. Zijn oeuvre is heel wat uitgebreider dan alleen de maandagstukken, maar daarmee werd hij toch niet het minst bekend. Willem Jan Otten noemde hem de ‘grootste en diepste lezer die wij bezitten’. Zijn maandagstukken waren geen recensies in de gewone zin van het woord. Eigenlijk waren het essays waarin hij niet alleen op het boek inging maar ook zelf aangaf wat hij zoal over het thema van het boek wist, gelezen had en wilde doorgeven. ’s Zondagsmiddags schreef Fens die stukken. Soms vroeg hij zich af waar hij mee bezig was. ‘Als ik dan op een zondagmiddag in de zomer een stuk zat te schrijven, laten we zeggen over Gregorius de Grote, dan zaten al die andere mensen in de tuin, en deden helemaal niks! Dan dacht ik, wat is nou verstandiger, wat ik nu doe of wat die mensen doen? Achteraf gezien, denk ik, toch het eerste. Dat heeft me het meeste geluk gebracht’. [2] Voor Fens ben ik de Volkskrant op maandag gaan kopen. In veel van mijn boeken zit een stuk van hem. In veel van mijn boeken zit een stuk van Fens Bijvoorbeeld in de Augustinus-biografie van Peter Brown. Dat stuk begint zo: ‘Hij was een charmante man. ‘Onbeschrijfelijk beminnelijk’ is hij genoemd. Hoe hij eruit zag is onbekend; het oudst bekende portret, daterend van ruim een eeuw na zijn dood, is een cliché. Maar hij heeft zich gestalte gegeven in zijn taal, die bijna altijd persoonlijk is en gericht op een gehoor’. [3] Zo gaat dat door, pas over de helft van het stuk – dat denk ik zoals gewoonlijk rond de tweeduizend woorden telde – komt het boek van Brown in beeld. De namen van onder anderen Augustinus-auteurs als Henri Marou, Oepke Noordmans en Frits van der Meer zijn dan al gepasseerd. Augustinus de zielzorger van Van der Meer (het boek uit 1947 is onlangs opnieuw uitgegeven) zou even klassiek moeten zijn als Huizinga’s Herfsttij, merkt hij op in een bijzin. Voor de Wapenveld-recensies heb ik een tijdje de Kees Fens-norm gehanteerd. Je moet de lat hoog leggen. Ik begreep in die tijd niet helemaal wat zijn stukken in de Volkskrant te zoeken hadden. Want vaak kwamen boeken langs over thema’s, personen en perioden die nu niet direct de actuele belangstellingssfeer van de gemiddelde geseculariseerde Volkskrant-lezer weerspiegelden (maar die bij veel van de ex-katholieke zeker en bij vele ex-gereformeerde lezers misschien toch nog vaag een bel deden rinkelen). Veel Vroege kerk, veel Middeleeuwen, Augustinus, Benedictus, Gregorius de Grote, Bernardus, Petrarca, Dante, Byzantijnse kunst, etc., etc. Vaak dikke pillen. Ook wel literatuur uit de negentiende en twintigste eeuw. Fens las jarenlang zes uur per dag. Fens wist dat veel geschrijf vergaat tot stof. Als je leest moet je dat met onderscheid doen. Vaak duurt het even voordat duidelijk wordt dat iets van blijvende waarde is. ‘Als ik kijk naar wat is overgebleven van alles wat ik de laatste 48 jaar heb besproken, dat is bijna niks. Nu al! Ik zou over 40 jaar nog wel eens terug willen komen om te kijken wat er nou uit deze tijd ten slotte is overgebleven. Wat ik verwacht? Dat durf ik niet te zeggen.’ [4] Zelf besprak hij in ieder geval boeken die naar eigen zeggen nergens besproken werden en dan zeker niet in de Volkskrant. Soms krijgt hij reactie van lezers. ‘Ze overhandigen altijd eerst hun ongeloofsbrieven, zeggen steevast dat ze niet religieus zijn, maar dat ze nu toch bijvoorbeeld Augustinus zijn gaan lezen. Voor een kleine lezersgroep heb ik zo bepaalde delen van de cultuurgeschiedenis ontsloten. En dat was de bedoeling.’ Eigenlijk zijn zijn maandagstukkken het best te typeren als colleges, of nog beter, als een ouderwets privatissimum bij de hoogleraar thuis. Zijn maandagstukken zijn als een privatissimum bij de hoogleraar thuis Voor een gewoon college zijn zijn verhalen te moeilijk. ‘Over deze dingen kun je geen college geven, niet op dit niveau, en zeker niet aan eerste- of tweedejaars. De universiteit is gaan delen in de entertainmentcultuur van het moment; men is huiverig voor alles wat een beetje moeilijk is. Het moet aardig zijn, toegankelijk, onderhoudend en vooral leuk. Het woord leuk kan ik niet meer horen.’ Onvergetelijk vond ik zijn opmerking in een stukje over wat echt studeren is. ‘Iedereen met een gezond verstand hoopt op de student die onuitgeslapen, maar met geluk in de ogen op een tentamen verschijnt. Hij weet niets van wat hij volgens schema die maand moet weten. Maar dan bekent hij nachten doorgelezen te hebben, want hij heeft Tolstoj ontdekt – is er iets mooiers dan een schrijver ontdekken, hij lijkt onbekend te zijn gebleven totdat jij hem voor het eerst las – en er ontstaat een gesprek over de Rus, totdat er geklopt wordt: een wakkere student die al tien minuten klaar staat om zijn hoofd te komen uitschudden.’ Vanwaar die enorme leeshonger? Fens komt uit een eenvoudig milieu in de Amsterdamse Baarsjes, geboren in 1929. Zijn vader is zeeman (later zal Fens door zijn lievelingsdichter Slauerhoff gaan begrijpen welke drang zijn vader steeds naar zee dreef), zijn moeder komt uit Brabant. Hij groeit op in een warm katholiek milieu. De kerk en dan vooral de liturgie is zijn tweede huis. (Fens heeft altijd monnik willen worden, maar door een huidziekte verdraagt hij geen ruwe pijen; wel zal hij tot het eind van zijn leven het trappistenklooster waar hij wilde intreden blijven bezoeken. Hij blijft echter een buitenstaander. De vernieuwing van de liturgie in de jaren zestig maakt dat hij twintig jaar lang de mis mijdt.) Lezen is de manier om de wereld te ontdekken. ‘Ik denk dat mijn generatie, in die eenzijdigheid van het lezen, en die eenzijdige overschatting van het lezen, veel eenzijdiger is opgevoed.’ [5] Op zijn twintigste is hij alleen nog maar in België geweest. Huidige generaties worden veelzijdiger opgevoed. Maar hij zegt er wel bij dat wat gewonnen is in de breedte, verloren ging in de diepte. Nog groot geworden zonder televisie, in een vergelijkbaar milieu als Fens – maar dan protestants – was ook voor mij lezen de belangrijkste manier om op ontdekkingsreis te gaan. Godsdienstlessen Bij het lezen van zijn maandagstukken vroeg ik me wel regelmatig af of Fens zelf een religieus mens was. Me helemaal onttrekken aan een gevoel van dubbelzinnigheid lukte me niet. Hoewel hij Frits van der Meer (1904-1994, priester en hoogleraar kunstgeschiedenis in Nijmegen) zeer bewonderde, zou hij zichzelf zeker geen catecheet noemen. In een schitterend stuk over een boek over de oud-christelijke kunst van Van der Meer-leerling Wellen, vertelt Fens dat Van der Meer op het eind van zijn leven tegen hem zijn universitaire loopbaan relativeerde met de woorden: ‘Eigenlijk heb ik alleen maar godsdienstles gegeven’. Op Van der Meer was ik al attent gemaakt door andere schrijvers, onder meer door dr. W. Aalders. Maar bij Fens kom je hem heel vaak tegen, en altijd in bewonderende zin. Een van de mooiste boeken van Van der Meer vind ik Uit het oude Europa (ik denk dat Fens uit eerbetoon aan Van der Meer een bundeling van zijn maandagstukken Dat oude Europa heeft genoemd). Daarin mediteert hij over de Europese kunst naar aanleiding van tal van concrete fresco’s, basilieken, schilderijen en ga maar door. Onvoorstelbaar wat die man allemaal gezien heeft. Opgegroeid in Bolsward in een katholiek gezin trok hij al op zijn zestiende in de vakantie naar Frankrijk, voor de kathedralen. In plaats van twee bleef hij dan acht weken weg. De voorkant van de heruitgave van Uit het oude Europa wordt gesierd door een fresco van Benezzo Gozzoli, te vinden in de kerk van San Gimignano, een stadje tussen Florence en Siena. Op dat fresco zie je Augustinus, zittend op een paard, omringd door een gevolg, op weg naar Milaan, naar Ambrosius, naar zijn bekering. Augustinus kijkt ernstig, in gepeins verzonken. Bij Van der Meer overheerst niet de kunsthistorische interpretatie. Hij is op zoek naar de ziel van het kunstwerk. Wat wil gezegd worden? Volgens Van der Meer suggereert Gozzoli in de manier waarop hij Augustinus afbeeldt ‘de grote waarheid dat de echte keerpunten in ons leven in de regel niet liggen op die ogenblikken dat wij naar buiten optreden, doch daar waar wij, haast zonder het te weten, alleen zijn met onszelf en het masker afdoen’. [6] Bij Fens zijn dit soort observaties eigenlijk ondenkbaar. Hij leeft in een tijd dat de katholieke traditie in Nederland in een tijdsbestek van een generatie vergruist. De nabijheid die Van der Meer in zijn boeken nog veronderstelt, geldt voor Fens’ generatie niet meer. In een stuk, gewijd aan de heruitgave van Van der Meers Christus oudste gewaad (1949) merkt hij op dat Van der Meer ‘geen historicus op afstand is, maar ooggetuige, bijna tijdgenoot, in elk geval geloofsgenoot’. [7] Bij Fens ligt dat veel dubbelzinniger. Een laatste interview in Trouw – van 7 juni jl. – opent zo: ‘We moeten de grote verhalen van het christendom blijven doorgeven. Het gaat dan niet meer om geloof, maar vooral om cultuur. Om kennis. Daar moeten we misschien maar rond voor uitkomen, hoewel het me moeite kost. Maar alles is beter dan vaagheid. Alles is beter dan vaagheid Niets afschuwelijker dan het zogenaamde ‘ietsisme’. Ik gruw van mensen die de Bijbel lezen als een soort new-agespreekwoordenboek.’ De centrale vraag van de interviewers – H.M. van den Brink en Rachel Visscher – was in hoeverre religieuze kunst verstaan kan worden zonder kennis en begrip van religie. En ze waren nieuwsgierig hoe Fens zichzelf zou omschrijven: als de meest katholieke atheïst van Nederland of toch als een gelovige pur sang. Een veel te grove tweedeling natuurlijk, zo zou het gesprek laten zien. Bij Fens ligt het veel complexer zoals ook uit de aan hem gewijde VPRO-documentaire blijkt. Die documentaire – onder de titel Kees Fens, erfgenaam van een lege hemel – is aangrijpend mooi. Eerst zie je Fens in de kerk waar hij groot geworden is. Elfhonderd mensen konden er in, de hele buurt. Hier heeft Fens de geheimen van de liturgie leren kennen. Nu is het een bouwval, het interieur ligt aan gruis en de gelovigen die de buurt nog telt kunnen naar zijn zeggen in een huiskamer. ‘Deze kerk is een ruïne en zo liggen ze over heel Europa.’ God is in de versukkeling geraakt, zegt Fens. Het is groot geweest, maar het is voorbij. De hemel is in scherven naar beneden gekomen. ‘In mijn ziel – voor zover die bestaat – wordt het archeologie.’ Vervolgens trekken we met Fens door Europa, langs de plaatsen die hem dierbaar zijn. Dat wil zeggen, de makers van de documentaire gaan op reis, en nemen een commentaar gevende Fens op een laptop mee. Zo komen ze in Vezelay, waar Bernardus de eerste kruistocht afkondigde en waar in de basiliek de relikwieën van Maria Magdalena bewaard worden. Nu is de basiliek volgens Fens zelf een relikwie geworden. En blijkt er een fake ceremonie aan de gang te zijn. Ter wille van de toeristen. Licht En toch. We zien ook Chartres. De kathedraal van Chartres heeft voor Fens iets van een openbaring. Hij beschrijft hoe hij de kathedraal voor het eerst zag toen hij aankwam door de korenvelden – zelf had ik een vergelijkbare ervaring in 1987 toen ik voor het eerst de kathedraal bezocht. Voor Fens is Chartres een van de meest eenvoudige en meest troostende van de kathedralen. Zoals bekend wilde de gotiek de hemelse werkelijkheid van de edelstenen straten in onze aardse werkelijkheid vormgeven (Van der Meer schreef er een prachtig boekje over). Als je de kathedraal binnenkomt wordt het geleidelijk lichter. Voor Fens vormt het noordelijke roset – stralend licht – een beeld van God. ‘Het zou de mooiste aanduiding voor Hem kunnen zijn.’ Maar Fens weet dat het beelden zijn. Hij weet dat zijn beeld van de Middeleeuwen mede gevormd is door de katholieke renaissance van de Middeleeuwen in de negentiende eeuw. Een eindige reactie op de moderniteit. ‘Ik ben opgegroeid in een middeleeuwse kerk, denk ik, dacht ik, want het was de middeleeuwse kerk die in de negentiende eeuw gestalte heeft gekregen. Misschien zijn die recent gecreëerde heidense middeleeuwen een reactie op de negentiende-eeuwse middeleeuwen, althans de katholieke negentiende-eeuwse.’ [8] Hij maakt deze opmerking in een boek over de Middeleeuwen in de negentiende eeuw. Hij wil graag nog meer boeken. ‘Ik zou graag ver in de volgende eeuw willen lezen, hoezeer onze visie op de middeleeuwen door ons heden is bepaald, welke ideologieën er zich achter onze belangstelling en aard van de studies bewegen. Maar dan ben ik het hiernamaals, waar Gregoriaans wordt gezongen, God Latijn spreekt en dat de vorm heeft van een eindeloos Chartres en waar de liturgie de hele eeuwigheid doorgaat. De hemel, toekomst bij uitstek, is waarschijnlijk de schitterendste verkeerde historische voorstelling die we hebben.’ [9] Fens een atheïst? Dat zegt misschien meer over de generatie na Fens. Een stuk over een Brits boek over de verbeelding van hemelse werkelijkheid in de vroeg-christelijke kunst eindigt met de opmerking dat de auteur in de inleiding vermeldt dat hij atheïst is. ‘Het is de enige overbodige mededeling uit het boek’, merkt Fens op [10]. De titel van de VPRO-documentaire – Erfgenaam van een lege hemel - heb ik maar van een vraagteken voorzien. Over Thomas More schrijft hij ergens: ‘Hij deelde in de secularisatie als gevolg van de renaissance, maar heeft van de middeleeuwse vroomheid nooit los kunnen komen’ [11]. Hij heeft van de middeleeuwse vroomheid nooit los kunnen komen Op een bepaalde manier een zelfportret, denk ik. Wij zouden in het oude Europa van vandaag blij zijn met de secularisatie van de renaissance. Maar die oude synthese is uitgewerkt. Zou er ook niet een vergelijkbare documentaire over het protestantisme in de Lage Landen gemaakt kunnen worden? In een van zijn befaamde kernachtige beelden heeft Noordmans eens gezegd dat de Heilige Geest bij grote omwentelingen in de geestesgeschiedenis ‘het wiel van de tijd een tand verder zet’. Kennis kan niet zonder spirituele inbedding, zonder ziel. Zou Fens’ betekenis niet hierin liggen dat hij in al zijn ambiguïteit ons opmerkzaam wil maken op wat er in de diepte van onze cultuur geestelijk werkzaam is? En misschien ergens ook een verlangen dat de Geest voor het oude Europa nog wat in petto heeft?

CV Mr. H.M. Oevermans (1965) is als docent en opleidingsmanager verbonden aan de opleidingen Personeel en Arbeid en Management, Economie en Recht van de Christelijke Hogeschool Ede en redacteur van Wapenveld.

  1. Tenzij anders vermeld komen citaten uit de VPRO-documentaire ‘Kees Fens, erfgenaam van een lege hemel’, uitzending in het programma ‘Het uur van de wolf”, 19 juni 2008.
  2. Interview NRC-Handelsblad, 9 januari 2004.
  3. De Volkskrant, 29 juni 1992.
  4. Interview NRC-Handelsblad, 9 januari 2004.
  5. Interview NRC-Handelsblad, 9 januari 2004.
  6. F. van der Meer, Uit het oude Europa, Ambo/Baarn (1991), p. 46. In het Wapenveld-nummer van oktober 1997 is een congeniaal artikel van dr. P. Veldhuizen te vinden over F. van der Meer, onder de titel ‘Koeien leer je geen wijn drinken’. Veldhuizen, nederlands-gereformeerd predikant,had in Van der Meers laatste jaren intensief contact met hem. In de bundel Christen en kunst van dr. G. Puchinger, Meinema, Delft (1971), is een uitgebreid interview met Van der Meer te vinden. Met daarin de tot nadenken stemmende omschrijving van vrijzinnigheid als ‘iets van mensen die het niet kunnen nalaten de werkelijkheidsgraad van de heilsgeheimen te meten’, Puchinger, p. 117.
  7. De Volkskrant, 30 juli 1999.
  8. De Volkskrant, 2 december 1996.
  9. De Volkskrant, 2 december 1996.
  10. De Volkskrant, 8 juni 1998.
  11. Trouw, 19 augustus 1994.