Geloven na Nietzsche

Nietzsches nihilisme in de spiegel van de theologie
Dr. A.A.A. Prosman

[1] Het atheïsme en het agnosticisme van onze Westerse cultuur is niet te denken zonder de invloed van de negentiende-eeuwse denker Friedrich Nietzsche. Overbekend en veel geciteerd is het aforisme waarin hij een dwaas ten tonele voert. De dwaas roept op de markt de daar aanwezige mensen toe dat God dood is. De massa lacht hem uit. ‘Is God soms verdwaald als een kind?’, vragen ze hem. ‘Of heeft Hij zich verstopt?’ Maar de dwaas geeft niet toe. ‘Wij hebben Hem gedood’, verklaart hij nadrukkelijk, ‘Wij allen zijn zijn moordenaars’. Het gaat dus maar niet om de afwezigheid van God of het verdwijnen van God en evenmin om kritiek op het overgeleverde geloof. Het is veel radicaler. Het gaat om een breuk die niet meer te helen is: God is vermoord. In dit voor Nietzsche fundamentele thema van zijn filosofie maakt deze predikantszoon de balans op van de Europese cultuur van zijn tijd, een cultuur die gekenmerkt wordt door het woord ‘nihilisme’. De geschiedenis van Europa is daardoor in onomkeerbaar proces terechtgekomen. Wat betekent dat voor kerk en christelijk geloof? Wat betekent het te geloven na Nietzsche? Het zijn deze vragen die dr. Prosman, predikant binnen de Protestantse Kerk in Nederland, aan de orde stelt in zijn proefschrift, verdedigd aan de VU in Amsterdam.

Schrijven over Nietzsche is een waagstuk. De gecompliceerde persoon die Nietzsche was, de aforistische stijl van zijn verhandelingen maken het niet eenvoudig hem te interpreteren. Geen wonder dat filosofen en theologen tot heel verschillende interpretaties komen die vaak meer vragen oproepen dan beantwoorden. Wat bedoelen we met het woord ‘nihilisme’ en is het hetzelfde als atheïsme of is het, zoals Hans Küng het formuleert: de consequentie van het atheïsme? En als we spreken over de dood van God, over welke God gaat het dan? Gaat het om de God en Vader van Jezus Christus en is Nietzsche dus te zien als een anti-christelijk denker? Of bestrijdt Nietzsche de Godsidee zoals deze invulling gekregen heeft in de christelijke traditie en was hij ten diepste een religieus mens? Is hij te zien als de aanklager en doodgraver van een verbasterd christendom en heeft hij met zijn spreken over de dood van God de god waarin dit christendom geloofde op het oog, een god die ‘te gronde gaat aan zijn eigen corrupte decadente religie’ (F. de Graaff)?

Prosman heeft het zich niet gemakkelijk gemaakt. In zijn breed opgezette studie worden niet alleen de werken van Nietzsche geanalyseerd, maar ook onderzoekt de auteur een groot aantal filosofen en theologen ten aanzien van hun kijk op Nietzsches nihilisme. Met respect en bewondering heb ik dan ook zijn boek dat getuigt van grote belezenheid en denkkracht, gelezen. Wie een dergelijk boek schrijft, naast zijn predikantswerk, moet wel over doorzettingsvermogen beschikken. In zijn Woord vooraf merkt de schrijver op dat hij zijn boek geschreven heeft vanuit de overtuiging dat dit onderwerp voor kerk en theologie in een tijd van massale kerkverlating en afval, religieus fanatisme enerzijds en diffuse religiositeit anderzijds, van grote betekenis is. Zijn boek is geen studeerkamerverhandeling. Prosman wil uiteindelijk de evangelieverkondiging aan de mens van vandaag dienen.

Na een verkenning van het thema volgt in deel I een analyse van Nietzsches denken over nihilisme aan de hand van een close-reading van zijn geschriften. Deel II, getiteld ‘Nietzsche en de theologie’, gaat in op de vraag hoe theologen in de twintigste eeuw Nietzsche verwerkt hebben. Achtereenvolgens komen ter sprake Barth, Miskotte, Küng, Jüngel, de radicale theologen uit de periode van de God-is-dood-theologie (Vahanian, Robinson, Sölle, Altizer) en Jean-Luc Marion. Na een tussenbalans volgt in deel III een bespreking van het reeds in de titel aangekondigde thema ‘Geloven na Nietzsche’.

De schrijver laat zien hoe voor Nietzsche het christelijk geloof naast het Griekse platonische denken een van de wortels van het nihilisme is. Het christelijk geloof, gericht als het is op het hiernamaals en de hogere waarden, acht volgens Nietzsche de wereld van geen betekenis. De mens moet van deze visie op het leven en de daaruit voortvloeiende moraal bevrijd worden en zo tot het ware mens-zijn komen. De door hem ontwikkelde tegencultuur staat dan ook haaks op het christelijk gedachtegoed. De schrijver laat dat zien aan de hand van drie voor Nietzsche belangrijke thema’s: de wil tot macht tegenover het gecamoufleerde machtsstreven van de christen, de leer van de Übermensch als tegenpool van de christen en de eeuwige terugkeer van hetzelfde. Wat is nihilisme dan voor Nietzsche? Prosman formuleert dit als volgt: ‘Nietzsches nihilisme is een kracht (de wil tot macht) die door het christelijk geloof een negatieve gerichtheid heeft gekregen, maar die krachtens de verdere ontwikkelingen die met historische noodzaak komen, de hoogste christelijke waarden zal ontmaskeren met als gevolg dat het tot een echte aanvaarding van de werkelijkheid komt (de eeuwige terugkeer) zodat de mens zich uiteindelijk zal emanciperen (de Übermensch) en ook de religie weer een creatieve – in plaats van een onderdrukkende – rol kan gaan spelen in het leven’ (p. 151).

Met deze vernieuwde rol van de religie bedoelt Nietzsche in geen geval het christelijk geloof in de God en Vader van Jezus Christus. Dat maken de uiteenzettingen over de dood van God, de moord op Hem, duidelijk. De God die door Nietzsche bedoeld wordt is de God van het christendom. Niet alleen bestrijdt Nietzsche het empirische christendom van zijn dagen, maar ook van die van het Nieuwe Testament. De nieuwe religieuze ervaring is de ervaring van de dionysische werkelijkheid. Dionysus staat tegenover de Gekruisigde! Het kruis van Christus – hart van de Bijbelse prediking – verlost niet, maar bedreigt het echte leven.

Hier ligt voor Prosman een beslissend punt in zijn interpretatie. Dat blijkt uit het tweede deel, waarin een negental theologen besproken wordt. Eerlijk gezegd werken de veelheid van gezichtspunten en de vele thema’s die aan de orde komen, op den duur wat vermoeiend. Het zijn ook wel heel verschillende posities die zij innemen. De radicale God-is-dood-theologie trachtte Nietzsche positief te verwerken door zich scherp te keren tegen de klassieke christelijke metafysica, maar bleek kerk en theologie in een slop te voeren. Anders ligt het met die theologen die Nietzsche zochten te weerleggen of te ontmaskeren. Hoewel Prosman hun uiteenzettingen niet zonder waarde acht, is zijn kritiek op al de door hem besproken theologen dat geen van hen werkelijk de confrontatie met Nietzsche en zijn nihilisme is aangegaan. Onvoldoende heeft men onderkend dat Nietzsches aanval op het christendom niet maar verzet was tegen een metafysisch Godsbeeld, maar dat zijn kritiek de kern van het christelijk geloof, de reddende daad van God in en door de gekruisigde Christus, raakt. Hier heeft de auteur inderdaad een punt dat hout snijdt. Maar heeft Miskotte met zijn concentratie op de prediking van de Naam in feite niet verwoord, zij het ook in een andere context, wat Prosman bedoelt? Zit er bij Miskotte toch niet meer ontmaskering dan Prosman waar wil hebben?

In het laatste hoofdstuk probeert de auteur een weg te wijzen in de vragen waar Nietzsche ons voor stelt. Hoe is het mogelijk vandaag in God te geloven? Terecht zegt de auteur dat kerk en theologie pas dan Nietzsche serieus nemen, als zij onderkennen dat Nietzsches nihilisme bedreigend en compromisloos is. Er is in een door Nietzsche gestempelde cultuur geen transcendentie, geen waarheid, geen doel, geen verlossing. God vervaagt in veler spreken tot een iets, een kracht, een onpersoonlijk concept. Geloven na Nietzsche betekent, zo lezen we op een van de slotpagina’s, een doorbreking van de immanente werkelijkheid door het getuigenis van de sprekende God. Daar is niks op af te dingen. Alleen, de vraag die dan bij mij boven komt, is wel: Hoe krijgt dat nu invulling? Moet je toch ook niet zeggen dat het voor christenen een stuk eerlijke zelfkritiek in moet houden? Houdt Nietzsche in zijn afwijzing van het christendom ons ook niet een spiegel voor? Hebben we rechts en links in de kerk de radicaliteit en de vreemdheid van het evangelie van de gekruisigde Heer der heerlijkheid niet menigmaal verduisterd door een aangepast evangelie of door ons druk te maken om allerlei zaken die met de kern van ons heil weinig te maken hebben?

De waarde van deze dissertatie ligt voor mij vooral in de analyse van Nietzsche en de bespreking van allerlei momenten uit de geschiedenis van theologie van de twintigste eeuw. De auteur heeft ons daarin veel te bieden. Maar juist vanwege de in het Woord vooraf genoemde actuele spits had ik in het laatste hoofdstuk toch meer willen horen dan de opmerking dat geloven na Nietzsche aankomt op geloven met een bepaalde gevoeligheid en waakzaamheid, onderscheiden waarop het aankomt en dat met het oog op de dag van Christus. Dat is een volstrekt juiste uitspraak, maar zij blijft toch wel erg algemeen. Wat betekent dat concreet? Hopelijk ziet de schrijver kans om wat hij met de laatste paragraaf bedoelt te zeggen nog eens breder uit te werken. Hij zou er juist met het oog op een actuele verkondiging in deze tijd velen mee dienen.

  1. Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer, 2007, 407 pag., ISBN 978 90 239 2215 5, € 27,50