Van twintigerstwijfel tot Zwitserlevengevoel

Over keuzevrijheid, keuzebiografie en christelijk leven
Het fascinerende aan een oud-ledenvereniging als de RRQR is dat binnen deze vereniging de generaties samenkomen. Generaties met verschillende ervaringen, maar toch met eenzelfde enthousiasme over hun studententijd en de studentenvereniging waarvan men lid is geweest. En dat ongeacht het tijdperk waarin men lid is geweest. Precies dat gegeven fascineert. Want niemand zal ontkennen dat in de meer dan 55 jaar C.S.F.R. en RRQR er op de universiteiten en daarbuiten enorm veel is veranderd.

Om maar even wat te noemen: de studies van tegenwoordig zijn nogal anders ingericht met meer werkgroepen, probleemgestuurd leren en minder hoorcolleges. Er zijn ook nogal wat nieuwe studies bij gekomen, zoals ‘kunstmatige intelligentie’ of ‘vrijetijdsstudies’. Behalve voor nieuwerwetse loten aan de stam valt er ook binnen de ouderwetse studies meer te kiezen: naast de afstudeerrichting en het afstudeeronderwerp kent tegenwoordig elke opleiding wel een verplichte vrijekeuzeruimte. Ondanks deze verschillen is daar die gedeelde vreugde: die studentenvereniging, die nog steeds inzet op studie en gezelligheid – ter voorbereiding op de komende maatschappelijke en kerkelijke positie, zoals dat zo mooi verwoord staat in de statuten van de C.S.F.R. Hoe mooi dat streven ook is, die maatschappelijke positie – en laat staan de kerkelijke positie – is in de loop van de tijd natuurlijk wel wat veranderd. Neem alleen al het werkende leven na de C.S.F.R.: waar de eerste generatie RRQR-leden over het algemeen hun leven lang het bij één werkkring heeft gehouden, werken de tegenwoordige jonge hoger opgeleiden overal slechts een paar jaar – tot er elders weer een nieuwe uitdaging wacht. Niet alleen de ‘jonge honden’ houden er een dergelijk ‘liquid-life’, om het met een term van de socioloog Zygmunt Bauman te zeggen [1], op na, maar ook de oudere generaties zijn hiermee geïnfecteerd. Wie er even tussenuit wil, neemt een sabbatical en gepensioneerden zijn vitaler dan ooit. De woorden vielen al: de hedendaagse maatschappij is er een met een hoge waardering voor uitdagingen en vitaliteit. Of om het anders te zeggen, voor zelfontplooiing, vrije keuze en jeugdigheid. De keerzijde daarvan is dat alles niet altijd zo vitaal blijkt te zijn, dat uitdagingen ook teleurstellingen kunnen zijn, en dat bereikte idealen ook wel eens het eind van het verlangen zijn. We zien dat terug in begrippen als de twintigerstwijfel, het dertigersdilemma, midlifecrisis en de veertigersvermoeidheid. De hedendaagse mens leeft, zo lijkt het althans, van crisis naar crisis. Een oud-ledenvereniging als de RRQR is eigenlijk een club van mensen uit verschillende generaties, die allemaal in deze samenleving, in om het even welke kerk of daarbuiten, functioneren, erin gepokt en gemazeld zijn, elk op een eigen wijze, en elk met eigen ervaringen en een eigen verhaal. Idealiter kunnen we als vereniging daarom heel veel van elkaar leren. De oude generatie van de jonge: hoe zij al surfend op de golven van de huidige tijd hun weg weten te vinden. De jonge generatie van de ouderen: hoe zij in het ‘spitsuur’ van het leven en daarna zowel hun familiale als maatschappelijke als kerkelijke taken al dan niet hebben weten waar te maken – dat is immers het gedeelde ideaal. Dit jaar stellen we op het RRQR-congres de levensloop – carrière, gezin, ouderdom – centraal, waarmee we heel dicht bij onszelf blijven. Dat doen we tegen de achtergrond van twee moderne begrippen: de ‘meerkeuzemaatschappij’ vormt het kader van het congres, ‘de keuzebiografie’ de inhoud ervan. De (meer)keuzemaatschappij Ongeacht hun positie in het politieke spectrum zijn de meeste Nederlanders liberaal. Ze delen de overtuiging dat vrijheid het hoogste goed is dat de mens kan bezitten. Vrijheid betekent hier de mogelijkheid om zelf keuzes te maken, op welk gebied dan ook. Een zo groot mogelijke vrijheid is een zo groot mogelijke keuzevrijheid. Op materieel gebied bestaat deze keuzevrijheid uit de mogelijkheid als consument te kiezen uit een overvloed aan producten die zoveel mogelijk zijn aangepast aan onze individuele wensen en behoeften. Door de grote materiële welvaart valt er ook veel te kiezen: van (zorg)verzekeringen en verzekeringsmaatschappijen tot telefoonaanbieders, van postbestellers tot energieleveranciers, van automerken en - modellen tot hypotheekvormen – zelfs tot en met onze levensloop [2]. Op moreel gebied bestaat deze keuzevrijheid uit de mogelijkheid ons leven zo in te richten als we zelf willen. De enige grens daarbij is het schadebeginsel: bij de uitoefening van onze vrijheid mogen we anderen niet schaden. Onze vrijheid houdt op waar die van anderen begint. Onze vrijheid houdt op waar die van anderen begint. Als typisch modern fenomeen wordt keuzevrijheid in de hedendaagse maatschappij gekoesterd – haar reikwijdte blijkt dan ook beperkt: ze geldt niet voor diegenen die het ‘dogma’ zelf ter discussie willen stellen. De keuzevrijheid is dan ook ‘veroverd op de instituties’ die lange tijd het leven van de mens hebben bepaald: de kerk, de overheid en het gezin. Mede onder invloed van het romantische ideaal van de uniciteit en authenticiteit van elk individu – iedereen is uniek en het is zaak deze uniciteit te vertalen in een uniek levensproject en -verhaal, een lifestyle – is de macht van deze instituties over individuele levens afgeworpen. Nu kan iedereen zelf kiezen, en in die keuzes worden wie hij of zij (werkelijk) is. Terecht is hier sprake van een ‘morele winst op eeuwen patriarchale en autoritaire onderdrukking’ om het met de ethicus Frits de Lange te zeggen [3]. Maar dat is slechts één kant van de medaille. De Lange nogmaals: ‘Het te organiseren ik is een betekenisgeheel op zichzelf geworden, te abstraheren van zijn inbedding in de historische en sociale omgeving’ [4]. Er is al meermalen op gewezen dat dit niet alleen een geschiedenis van bevrijding is, maar er ook een van verlies van een zekere vanzelfsprekende betekenis van het leven en de activiteiten die de mensen ontplooien. ‘Maar terwijl deze ordes ons beperkten,’ schrijft de Canadese filosoof Charles Taylor, die op zeer genuanceerde wijze het moderne ideaal van zelfontplooiing heeft ontleed, ‘verleenden zij tegelijkertijd betekenis aan de wereld en aan sociale activiteiten. De dingen die ons omgeven, waren niet slechts potentiële grondstoffen of instrumenten voor onze projecten, maar zij bezaten de betekenis die zij ontvingen van hun plaats in de keten van het zijn. [...] Op dezelfde wijze bezaten de rituelen en normen van de maatschappij een meer dan instrumentele betekenis.’ [5] Mensen zijn op sommige punten misschien uniek, maar ze hebben ook grote behoefte aan normatieve kaders, gemeenschappen en tradities waarbinnen ze zich kunnen bewegen en waarbinnen ze keuzes kunnen maken. Waar we aan (keuze)vrijheid winnen, daar verliezen we aan houvast. Het voortdurend nadenken over (levens)keuzes en zonder de hulp van dragende ideeën of collectiviteiten vormgeven aan het eigen bestaan leidt tot ‘reflexiviteit’. Je zou kunnen zeggen dat de hedendaagse mens voortdurend met zichzelf en met zijn omgeving in gesprek is, om maar de ‘juiste’ keuze te maken: ‘Is dit iets voor mij? Past dit bij mij? Wie ben ik? Wat willen anderen van mij? Hoe hoort het?’ Het blijkt, kortom, nogal lastig om uniek te zijn. Gelukkig staat de commercie klaar om ons een kant-en-klare lifestyle voor te schotelen, die we integraal kunnen kopiëren. Bij jongeren bestaat de uniciteit er vaak vooral uit het zorgvuldig gecultiveerde imago van een idool over te nemen. Keuzebiografie Los daarvan blijkt ook de werkelijkheid weerbarstiger dan deze hedendaagse dogma’s ons willen doen geloven. Keuzevrijheid is niet alleen de vrijheid te mogen kiezen, maar ook te moeten kiezen. Ook het ideaal van de uniciteit verkeert in haar tegendeel op het moment dat ze ons dwingt uniek te zijn. Daarin schuilen verschillende problemen. In de eerste plaats kan pas goed gekozen worden wanneer er een criterium is aan de hand waarvan goede van slechte keuzes onderscheiden kunnen worden. Aangezien het liberale ideaal van keuzevrijheid slechts een formeel criterium is – en daarmee een lege huls – zullen mensen zelf criteria moeten verzinnen. In de tweede plaats brengt de dwang om te kiezen uit een onoverzichtelijke hoeveelheid keuzemogelijkheden mensen tot acute keuzestress. Mensen moeten niet alleen kiezen, maar zijn ook ten volle verantwoordelijk voor de gevolgen van hun keuzes. Ze hebben het succes van hun levensproject in eigen hand. De Duitse socioloog Ulrich Beck introduceert op dit punt het begrip ‘de keuzebiografie’ – hij stelt dat er sprake is van een maatschappelijke verandering: waar vroeger ieder min of meer volgens een standaardbiografie leefde, is nu sprake van een ‘keuzebiografie’ of, anders gezegd, ‘do-it-yourself-biografie’ [6]. In het Nederlandse taalgebied heeft Frits de Lange veel over deze term geschreven. De gedachte is dat mensen nu meer dan ooit de mogelijkheid hebben om hun levensloop zelf in te delen en te kiezen hoe zij invulling geven aan werken, leren, zorgen en wonen. De maakbaarheidsgedachte die gedurende de vorige eeuw op de samenleving werd geprojecteerd, heeft zich verplaatst naar het persoonlijke leven. De maakbaarheidsgedachte heeft zich verplaatst naar het persoonlijke leven. De gedachte dat de individuele levensloop maakbaar is en gemaakt moet worden, heeft zich stevig genesteld in onze westerse cultuur. Ook in overheidsrapporten duikt het begrip op, zoals in het rapport Verkenning levensloop [7]. Volgens dit rapport moet de overheid daarbij vooral faciliterend optreden en heeft het onderwijs de belangrijke taak kinderen te leren kiezen. Een opsteller van het rapport Levensloop als perspectief doet zelfs in alle ernst de suggestie om het economieonderwijs een centrale rol te geven bij het opvoeden van kinderen tot ‘keuzemakers’, omdat het kiezen in dat vakgebied centraal staat [8]. Frits de Lange heeft een aantal kritische kanttekeningen geplaatst bij het theoretisch kader van beide rapporten. Zo is het dominante model dat van de (blanke) burger als ondernemer of manager van zijn of haar eigen leven. In dit mensbeeld staat een atomistische actor centraal en draait het om informatievoorziening en risicocontrole. [9] De Lange merkt op: ‘Moet men er werkelijk van uit gaan dat belangrijke keuzes in de levensloop vooral met behulp van rationele speltheorie te maken zouden zijn?’ Belangrijke keuzes in het leven zijn moreel van aard en niet primair cognitief. Om goed te kiezen zijn praktische wijsheid, karaktervorming en moreel gevoel noodzakelijk, niet in de eerste plaats ‘informatie’. Daarbij komt dat ‘keuzes’ in dit verband niet zozeer abstracte, eenmalige gebeurtenissen op een specifiek moment zijn, maar eerder manieren van in het leven staan, met betrokkenheid van de hele persoonlijkheid. Wie bijvoorbeeld ‘kiest’ voor echtscheiding is na die keuze niet meer dezelfde persoon als ervoor. De Lange: ‘Morele autonomie is niet te verstaan als het in vrijheid kunnen maken van willekeurige keuzes, maar als het verantwoordelijkheid kunnen en willen dragen voor de sterke commitments die iemands karakter vormen.’ Karaktervorming kan niet zonder een gemeenschap en een traditie. Karaktervorming is niet mogelijk zonder een gemeenschap en een traditie. Opvattingen over wat een goed leven is en wat goed handelen is, komen vóór keuzes. Godsdienstige overtuigingen geven bijvoorbeeld al een richting aan voor de relevantie van keuzemogelijkheden. Elders is hij daarom nog radicaler: ‘De ideologie van de vrije keuze heeft iets pervers, omdat ze uitgaat van een evidente leugen. Keuzes zijn zelden vrij. Ze worden altijd genomen in contexten die min of meer dwingend de alternatieven bepalen.’ [10] In hoeverre is het dan ook mogelijk en wenselijk het leven te ‘plannen’ en verder vooruit te kijken dan wat ‘de dag van morgen’ brengt? Zijn wij schepper van ons eigen leven? In hoeverre zijn wij zelf de auteur van onze levensloop? Sociaal-demografische ontwikkelingen Vergeleken met enkele decennia geleden (jaren ’50 en ’60) worden mensen ouder en blijven ze langer vitaal, terwijl ze eerder stoppen met werken [11]. Ook beginnen ze later met werken, omdat ze langer een opleiding genieten. Het klassieke model van de levensloop in drie fasen, dat vooral gebaseerd was op de loopbaan van de mannelijke kostwinner, is vervangen door een model in vijf fasen (figuur 1). In de tweede fase hebben jongvolwassenen vaak nog weinig zorgtaken. Ze leggen zich nog niet vast in een baan of een duurzame relatie. In de derde fase, de drukke middenfase van het leven (‘spitsuur’), komen taken van werken, zorgen en leren bij elkaar. Ook is het eenverdieners-huishouden steeds meer vervangen is door het anderhalfverdieners-huishouden. In de vierde fase hebben mensen vaak veel vrije tijd en zijn ze nog vitaal [12]. Deze fasen worden door verschillende mensen echter sterk verschillend ingevuld. In die zin is er ook sprake van destandaardisering. Verder zijn de overgangen tussen de fasen langer en diffuser geworden. Tijdens het congres staan de drie middenfasen centraal; daarom worden deze hierna kort geschetst. 5e fase 4e fase 3e fase 2e fase 1e fase 1e fase 2e fase 3e fase Jeugd Volwassenheid Ouderdom 0-15 jaar 15-30 jaar 30-60 jaar 60-80 jaar (en ouder) >80 jaar Vroege jeugd Intensieve verzorging Actieve ouderdom Consolidatie en ‘spitsuur’ Jongvol-wassenheid 0-20 jaar 20-65 jaar 65-75 jaar Figuur 1. De hedendaagse levensloop (boven) vergeleken met die van enkele decennia geleden (onder). (Bron: RMO, Levensloop als perspectief, Den Haag 2002, p. 10.) Fase 2. Werk, werk, werk Arbeid is, hoewel het behoort tot het buitenparadijselijke juk van de mensheid, altijd belangrijk geweest voor de ervaring van een zinvol leven. In het bijzonder waar zelfontplooiing en authenticiteit hoog op de agenda staan, is werk allereerst verrijkend voor de werknemer zelf, en daarnaast ook voor werkgever, samenleving en cultuur. Op dit terrein was in de loop der tijd sprake van grote veranderingen. Waar vroeger de inhoud en geografie van het werk een gegeven was (als kind in het voetspoor van je ouders, bij gebrek aan andere mogelijkheden), hebben de toegenomen welvaart en mobiliteit ook in dit opzicht keuzevrijheid gebracht. Al vanaf de basisschool spelen beroepskeuze en carrière hun rol, die prominenter wordt naarmate de ‘beroepskeuzetest’ nadert. De socioloog Gerard Dekker heeft deze ontwikkeling eens getypeerd als ‘van roeping naar baan’: de mystieke dimensie van werk heeft plaats gemaakt voor een rationele en functionele benadering [13]. Met deze nadruk op de eigen verantwoordelijkheid in de invulling van de carrière is de verwachting van de arbeid sterk toegenomen. Gerrit de Kruijf heeft het in zijn recente Ethiek onderweg zelfs over een bijna sacrale status van werk in onze tijd [14]. Sacraliteit, niet in de zin van ‘roeping’ of elke arbeid als ‘Goddelijk beroep’, maar veeleer in de onaantastbare status van de arbeid. Werk heeft een bijna sacrale status. De verwachtingen zijn overspannen hoog: het is een van de zingevingsfactoren in de geseculeerde samenleving. Werk levert uitdagingen, nieuwe kansen, sociale contacten, de ervaring nuttig te zijn en het benodigde geld om het leven naar wens in te richten. Bovendien: wie niet werkt, telt in deze samenleving eigenlijk niet mee. Opvallend genoeg gaat die sacraliteit gepaard met een zekere vluchtigheid: geen enkele baan is meer een baan voor het leven. Wie werkt, moet carrière maken, moet eruit halen wat erin zit. Vooral jonge hoger opgeleiden wisselen snel van baan. Daarmee zijn ze de uitdrukking van de flexibilisering van de samenleving, en in het bijzonder van de arbeidsmarkt [15]. Dit ‘jobhoppen’ heeft niet alleen te maken met het zoeken van telkens nieuwe uitdagingen, maar vooral ook met de zoektocht naar de baan die echt bevrediging geeft – of status, zo je wilt [16]. Men kijkt rond, ervaart hoe een en ander is en bouwt voortdurend aan het cv en netwerk dat ooit nog eens van pas kan komen. Het succes van tijdschriften als Intermediair, Carp en Volkskrant Banen, van vacaturesites als Monsterboard en De Nationale Vacaturebank en van netwerksites als LinkedIn en Facebook hangt hiermee samen. De moderne werknemer wil telkens op de hoogte blijven van de mogelijkheden elders om daar aan de slag te gaan waar hij meer uitdaging, meer bevrediging en meer perspectief ziet. Hij huurt zelfs coaches in om hem ‘scherp en alert’ te houden en belangrijke beslissingen mee door te spreken. Met deze flexibiliteit, deze neiging de deur altijd open te houden en zich niet te willen binden, komt echter een grote onrust mee die ook tot uiting komt in de andere relaties die men aangaat. In het al genoemde Ethiek onderweg wijt Gerrit de Kruijf dit aan het ‘levenslang onderweg zijn’ naar de eigen identiteit, waarbij de ‘ander’ en zijn of haar mogelijke verrijking van onze identiteit als wijkende horizon wordt gezien [17]. Dat dit op lange termijn geen bevredigende oplossing biedt, blijkt wel uit de herkenbaarheid van het dertigersdilemma voor tal van mensen. In haar praktijk voor loopbaanbegeleiding treft Wijnants meer dan eens op het oog zeer geslaagde mensen aan: een goede baan, een leuke partner, een (of twee) kind(eren), financieel gezond. Maar toch die vraag: is dit alles? [18] Fase 3. Spitsuur! De spitsuurfase zou – volgens reeds genoemd rapport Verkenning levensloop - aanvangen vanaf het dertigste levensjaar. In een relatief korte periode komt een groot aantal taken tegelijk op de dertigers af. Dat geldt zeker voor hoogopgeleiden. Waar vroeger deze keuzes – als er al gekozen kon worden – op ofwel latere leeftijd, ofwel vroegere leeftijd kwamen, komen die nu tegelijk. Men trouwde en kreeg kinderen tussen z’n twintigste en vijfentwintigste. Aan de andere kant werd men financieel echt onafhankelijk – bij het kopen van een huis en het zetten van een belangrijke carrièrestap – na z’n veertigste. Al deze ‘evenementen’ vinden nu echter geconcentreerd plaats, rondom het dertigste levensjaar. Een terechte benaming dus, ‘het spitsuur’ van het leven [19]. De hectiek van dat uur wordt vooral gevoeld in de combinatie van zorg voor een gezin en betaalde arbeid. ‘Betaalde arbeid, zorg voor een gezin en/of ouders, vrijwilligerswerk, recreëren, persoonlijke vorming, scholing en ontwikkeling – mensen willen en moeten het combineren en zonder veel barrières van de ene taak naar de andere kunnen overstappen’ [20]. Wijnants kwam echter steeds vaker dertigers tegen die kampten met wat inmiddels het ‘dertigersdilemma’ is gaan heten. Zij ziet vooral de groeiende keuzemogelijkheden in de samenleving als belangrijke oorzaak van stress. Dertigers zijn bang verkeerde keuzes te maken of interessante alternatieven mis te lopen. Het zijn met name de vrouwen die – nu zij in tegenstelling tot vroeger de mogelijkheid hebben gehad een hogere opleiding te volgen en ‘gelijke’ carrièrekansen hebben – volop in de belangstelling staan wat ‘dertigersdilemma’ betreft. Een voorbeeld. De overheid ziet het aantal vrouwen dat deelneemt aan het arbeidsproces graag toenemen, maar onze minister voor Jeugd en Gezin riep in februari van dit jaar dat er meer kinderen geboren moeten worden. Het geboortecijfer van 1,7 kind per vrouw zou te laag zijn om de kosten van de vergrijzing te dekken. Volgens Andreas Kinneging is het lage geboortecijfer echter direct gevolg van het ‘feministische verhaal’: de oriëntatie van vrouwen op werk en carrière in plaats van op man en kind [21]. Vrouwen krijgen steeds later of helemaal geen kinderen [22]. Conclusie: kunnen beide wensen van de overheid überhaupt worden ingewilligd? En moeten we dat willen? Is het wel zo gunstig om veel te kiezen te hebben? Is het wel zo gunstig om veel te kiezen te hebben? In de afgelopen tijd zijn diverse boeken en artikelen verschenen waarin het gelijkheidsdenken of de gender-neutral society als de grote boosdoener van de vrouwelijke keuzestress wordt beschouwd. Voorzichtig wordt gezegd dat vrouwen toch wezenlijk anders zijn dan mannen, hetgeen gevolgen heeft voor de beroepskeuze door vrouwen en de taakverdeling tussen mannen en vrouwen met betrekking tot arbeid/zorg [23]. Betekent dit dat wordt gepleit voor een terugkeer naar de traditionele driefasensamenleving? Is dat de oplossing voor het ‘dertigersdilemma’? Is het daarnaast niet zo dat veel gebeurtenissen ons overkomen, zonder dat we daar zelf de hand in hebben? Kiezen veronderstelt een bewust handelend individu dat voor zijn of haar eigen keuzen verantwoordelijk kan worden gesteld. Frits de Lange: ‘Het individu wordt de schepper van zijn eigen leven. Een leven doorlopen is dan niet slechts een kwestie van aanpassing, van schipperen en laveren, maar van scheppen ex nihilo.’ [24] Als we dit in ons achterhoofd houden, wordt veel keuzestress wellicht in de kiem gesmoord? Fase 4. De kroon op het leven Volgens de voorspellingen van het CBS telt Nederland in 2050 ongeveer vier miljoen 65-plussers, een verdubbeling van het huidige aantal. Meer dan vijfentwintig procent hiervan is zelfs boven de tachtig. De overheid is druk doende maatregelen te nemen om deze ‘vergrijzing’ op te vangen. Men vreest de hoge kosten die door steeds minder mensen moeten worden opgebracht. Het beeld van de behoeftige oudere moet echter worden bijgesteld, zo wordt betoogd in de studie Generatie op komst [25]. Ouderen worden in onze westerse samenleving niet alleen ouder, ze zijn ook nog eens vitaler. De pensioengerechtigde leeftijd is niet meer de eindstreep onder het actieve leven, eerder het startpunt van een nieuwe ‘spannende’ tijd. De vrijheid van het pensioen stelt de oudere in staat de wereld rond te zeilen, bergen te beklimmen, een tweede huis te betrekken in een zonnig land, om enkele ingrediënten van het door een verzekeraar gemunte en inmiddels befaamde ‘Zwitserlevengevoel’ te noemen. De vierde fase is een periode waarin de oudere tal van kansen heeft: hij heeft vrije tijd, zijn handen vrij van werk en opvoedingstaken, hij is redelijk tot zeer welvarend, hij is belandt in de periode van ‘zelfverwerkelijking’ en ‘personal achievement’, de verwerkelijking van je idealen. Deze oudere is geen last voor de samenleving, eerder een lust – om het sceptisch te zeggen – voor de commercie. Met speciale verzekeringen, reizen (cruises), magazines, vitaminesupplementen, cursussen en contactsites lijkt de commercie de oudere ook te hebben ontdekt. De ontwikkeling van de vierde fase hoeft echter niet zo sceptisch beschouwd te worden. Het is ongetwijfeld ook waar dat deze leeftijdsgeneratie de kerk en samenleving veel te bieden heeft: met hun vrije tijd en vitaliteit kan zij de taken oppakken die de jongeren in het spitsuur van het leven moeten laten liggen. Frits de Lange heeft scherpe kritiek geleverd op de studie Generatie op komst. Het ideaal dat ons hier wordt geschilderd, is (weer) dat van de blanke gezonde ondernemende senior. ‘Hij wordt leeftijdloos ouder. Hij is de vleesgeworden exponent van het liberale ethos dat burgers als individuen beschouwt, die niet op hun leeftijd mogen worden gediscrimineerd.’ Leeftijd lijkt bovendien steeds minder een rol te spelen in de samenleving. Leeftijd lijkt steeds minder een rol te spelen in de samenleving.‘We raken inmiddels gewend aan 21-jarige Kamerleden of internetmiljonairs, vijftigers die met pensioen gaan, 65-jarige studenten in de collegebanken van de universiteiten en zeventigjarige vaders die aangifte komen doen van hun pasgeboren kind. We zijn bewust op weg om een age irrelevant society (Featherstone) te creëren, een leeftijdloze samenleving.’ Die leeftijdsloosheid heeft echter zijn prijs, stelt De Lange. ‘Viagrapillen, laserbehandelingen, haartransplantaties, voedingssupplementen en hormoonbehandelingen moeten de grijsaard buiten de deur houden. De ’bejaarde’ mág eenvoudig niet meer bestaan.’ [26] Dat ook hier sprake is van persoonlijke keuzes, is evident. Die keuzes hebben alles te maken met het curriculum vitae, stelt De Kruijf. Maar waar er volgens De Lange in het idee van de keuzebiografie voor ouderen niets anders overblijft dan met spijt, dankbaarheid of verwondering terugkijken op de dalende levenslijn, daar is De Kruijf positiever. De keuzebiografie is inmiddels een ‘gegeven’, hoe groot de illusie ervan ook is. Toch zijn er ook in de ouderdom en ook in momenten van fysiek en mentaal ‘verval’, duidelijke keuzes te maken. Voor wie zijn eigen aftakeling in het perspectief van het toekomstige vrederijk weet te zetten, ontrolt zich een andere levenshouding. ‘Bij het ouder worden stemt de levensloop vaak meer tot nadenken; niet alleen over de actuele fase van het leven, maar ook met terugwerkende kracht over wat achter je ligt. De kunst is ook dat te doen in het licht van de toekomst! [...] Als je de balans opmaakt en evalueert wat er onderweg gebeurd is, weet dan ook van achterlaten. [...] Dankbaarheid uit je niet door terug te kijken maar door iets met je biografie te doen, toekomst gericht.’ [27] Wie zo in het leven staat, heeft de kerk en samenleving, de jongere generaties inderdaad veel te bieden. RRQR-congres 2008: de maakbaarheid van onze levensloop Met het voorgaande is het kader voor het congres geschetst en een eerste aanzet gegeven voor de inhoud ervan. Aangezien we het niet bij maatschappelijke beschouwingen willen houden, spitsen we het thema toe op de drie fasen waarbij in dit artikel wat uitgebreider is stilgestaan. Uit het voorgaande volgt dat onze levensloop steeds vaker onderwerp van keuze is – een keuze die niet om het even is. De vraag die zich opdringt is hoe wij onze keuzes bepalen nu we daar in de keuzemaatschappij nauwelijks andere criteria dan het liberale keuzemodel voor krijgen aangereikt. Zo stelt Frits de Lange bijvoorbeeld dat het lijkt te ontbreken aan een ruime keuzemogelijkheid in normatieve kaders en creatieve visies op de levensloop. Hij pleit voor empirisch onderzoek maar bovenal ethische reflectie. Je zou zeggen dat de gelovige een dergelijke reflectie bij de hand zou hebben. Het geloof heeft immers ethische aspecten. In veel gevallen sluit deze ethiek niet aan bij de dagelijkse praktijk. Hoe vaak horen we niet in kerkelijke kring dat men op zondag geïnspireerd en geënthousiasmeerd wordt, maar dat op maandag het enthousiasme al getemperd is, en dat de inspiratievolle woorden toch niet in praktijk kunnen worden gebracht. Op twee punten zou dat minstens moeten gebeuren. Uit de christelijke traditie kan iets van realiteitszin worden meegegeven aan het model van de keuzebiografie. Het leven heeft niet alleen kansen, doelen, keuzes en succes, maar kent ook tegenslagen, ziekten, verval. Christenen zijn er natuurlijk goed in juist die aspecten te benadrukken. De traditie levert een indrukwekkende rij begrippen aan die daarop duiden en die de keuzebiografie meer ‘werkelijkheid’ kunnen geven: lijdzaamheid, kastijding, beproeving, voorzichtigheid, aanvaarding en bescheidenheid. Wie dat niet incorporeert in zijn keuzemomenten, die loopt weg voor het leven. Maar deze begrippen mogen ook niet verlammend werken. Er mag best genoten worden van de welvaart die we hebben, van de vrijheid die er is, van de kansen die we krijgen. Is dat niet ook wat de Prediker ons voorhoudt? Geniet van het leven ... Dat is niet weglopen van het leven, het is niet vluchten in de uitersten, in piekmomenten, maar de kunst het mooie te zien en te ervaren van het dagelijkse bestaan. Dat zouden we kunnen leren van het begrip ‘levenskunst’, dat de laatste tijd steeds vaker in het debat naar voren komt [28]. Een nadere duiding daarvan tot ‘christelijke levenskunst’ zou de gelovige kunnen helpen ook de positieve kant van het leven zich eigen te maken, en er – in dankbaarheid – uit te leven. De zelfontplooier zegt: ‘Realiseer je mogelijkheden’, de klassieke levenskunstenaar zegt: ‘Realiseer je dat je mogelijkheden niet onbeperkt zijn en realiseer daarom je beperkingen’, de christelijke levenskunstenaar zegt: ‘Tel je zegeningen, tel ze één voor één’. Op het moment dat dit laatste ophoudt een cliché te zijn maar geleefde werkelijkheid wordt, op dat moment begint iets als christelijke levenskunst. Dat is geen minimaal ideaal, Christelijke levenskunst is geen minimaal ideaal. maar een werkelijk (be)leven van het dagelijkse leven [29]. Zoals we hebben laten zien zorgt de huidige situatie ervoor dat we in toenemende mate persoonlijk verantwoordelijk worden gehouden voor onze levensloop en de planning daarvan. Voor sommigen bevrijdend, voor anderen te zwaar om te dragen. Dit maakt levenskunst tot een heel praktisch onderwerp: hoe verdeel ik mijn tijd, hoe maak ik mijn keuzes, wat is voor mij (en mijn omgeving) belangrijk? Maar dan moet ook de illusie van de keuzebiografie doorgeprikt worden: Kan ik werkelijk vrij kiezen zoals de liberale gedachte suggereert, of word ik door allerlei factoren beperkt in mijn keuzevrijheid? In hoeverre spelen ervaring, de traditie, de lijn van de geslachten, de verwachtingen van mijn ouders, de opvoeding, de gesprekken met vrienden, de heersende cultuur, de mentaliteit op de werkvloer en – niet in de laatste plaats – in de kerk een rol in de keuzes die ik maak? Het onbewuste in onze hersenen heeft een veel grotere rol in beslissingen dan we vaak voor waar willen houden! Kortom, een ethische reflectie op de levensloop, de keuzemaatschappij en de keuzebiografie is gewenst. Daarin wil het komende RRQR-congres voorzien. Het tegen het licht houden van de keuzemaatschappij, de keuzebiografie – tegen het licht van de biografieën van de aanwezigen. Literatuursuggesties Joep Dohmen en Frits de Lange (red.), Moderne levens lopen niet vanzelf, Uitgeverij SWP, Amsterdam (2005). Joep Dohmen, Tegen de onverschilligheid. Pleidooi voor een moderne levenskunst, Ambo, Amsterdam (2007). Frits de Lange, De mythe van het voltooide leven. Over de oude dag van morgen, Uitgeverij Meinema, Zoetermeer (2007). Frits de Lange, De armoede van het Zwitserlevengevoel. Pleidooi voor beter ouder worden, Uitgeverij Meinema, Zoetermeer (2008). Hans Weigand (red.), Het volle leven. Levenskunst en levensloop in de moderne samenleving, ICS-cahier 42, Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer (2005). Nienke Wijnants, Het Dertigers dilemma. De belangrijkste loopbaan- en levensvragen van twintigers en dertigers, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam (2008).

  1. 1. Zygmunt Bauman, Liquid Life, Polity Press, Cambridge (2005).
  2. 2. Koen Breedveld en Andries van den Broek, De meerkeuzemaat-
    schappij, Facetten van de temporele organisatie van verplichtingen en voorzieningen, Sociaal Cultureel Planbureau, Den Haag (2003).
  3. 3. Frits de Lange, ‘Des levens op en nedergangh...’, in: Trouw, 12 mei 2007; Frits de Lange houdt een blog bij waarop veel van zijn publicaties te raadplegen zijn: http://fritsdelange.wordpress.com/publicaties/
  4. 4. Frits de Lange, op.cit.
  5. 5. Charles Taylor, De malaise van de moderniteit, Ten Have/Pelckmans, Kampen/Kapellen (2007; 1994), p.17
  6. 6. In zijn bekende boek over de risicomaatschappij: Ulrich Beck, Risikogesellschaft: auf dem Weg in eine andere Modern, Suhrkamp, Frankfurt am Main (1986).
  7. 7. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Verkenning levensloop – Algemeen deel, Den Haag (2002), p. 4; SZW, Verkenning levensloop – Achtergronddeel: analyses van trends en knelpunten, Den Haag (2002).
  8. 8. Zie ook: Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO), Levensloop als perspectief. Kanttekeningen bij de Verkenning Levensloop – Beleidsopties voor leren, werken, zorgen en wonen, Den Haag (2002), p. 47.
  9. 9. Frits de Lange, ‘De burger als manager. Kanttekeningen bij het rapport Verkenning Levensloop’, opgenomen in de bundel Joep Dohmen en Frits de Lange (red.), Moderne levens lopen niet vanzelf, Amsterdam (2005), maar ook op beschikbaar via http://home.hetnet.nl/~delangef/pubmanager.htm
  10. 10. Frits de Lange, ‘Des levens op en nedergangh...’, in: Trouw, 12 mei 2007.
  11. 11. Het is echter waarschijnlijk dat mensen in de nabije toekomst weer langer door zullen werken dan momenteel.
  12. 12. SZW, Verkenning levensloop – Algemeen deel, Den Haag (2002), p. 7-10; SZW, Verkenning levensloop – Achtergronddeel: analyses van trends en knelpunten, Den Haag (2002), p. 12-21.
  13. 13. Gerard Dekker, Van roeping naar baan, arbeid in godsdienstig perspectief, Ten Have, Baarn (1996). Een typerend voorbeeld van de van oudsher mystieke dimensie van arbeid is de bekende uitspraak van de hoofdpersoon uit de roman Tornado van B. Nijenhuis ‘spitten en niet moe worden’ als zijn ideaal van de hemelse bezigheid. Kortom: zijn dagelijks werk, maar dan zonder de fysiek-negatieve kant ervan.
  14. 14. Gerrit de Kruijf, Ethiek onderweg, Acht adviezen, Uitgeverij Meinema, Zoetermeer (2008), p.46.
  15. 15. Vgl. Michiel de Ronde, ‘Zin in postmoderne arbeid’, in: Wapenveld 52-3.
  16. 16. De lat wordt daarbij overigens vaak onhaalbaar hoog gelegd. Vgl. Zygmunt Bauman, The Art of Life, Polity Press, Cambridge (2008), p.20.
  17. 17. De Kruijf, Ethiek onderweg (2008), p. 111.
  18. 18. Wijnants, Het Dertigers dilemma, De belangrijkste loopbaan en levensvragen van twintigers en dertigers, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam (2008), p.89.
  19. 19. Ibidem, p. 28; vergelijk ook Marja Pronk, De spitsuurclub, keuzevrijheid in de drukste fase van je leven, Artemis, Amsterdam (2008).
  20. 20. Frits de Lange, ‘De burger als manager’ (2005).
  21. 21. Andreas Kinneging., ‘De vloek van het feminisme’ in: Opinio, 7 maart 2008.
  22. 22. Zie Christien Brinkgreve en Egbert te Velde, Wie wil er nog moeder worden?, Uitgeverij Augustus, Amsterdam/Antwerpen (2006). De auteurs vragen zich af waarom veel (hoogopgeleide) vrouwen laat of niet voor het krijgen van kinderen kiezen. Een van hun conclusies is dat er geen recht wordt gedaan aan het verschil tussen mannen en vrouwen mede als gevolg van het beleid dat emancipatie van vrouwen louter benadert als een economisch streven.
  23. 23. We noemen naast het reeds aangehaalde artikel van Kinneging en het boek van Brinkgreve en Te Velde: Andreas Kinneging, ‘Kinderen zijn belangrijker dan werk, werk, werk’, in: Opinio, 9-15 november 2007; Susan Pinker, De sekseparadox. Mannen vrouwen en hun kansen op succes, Uitgeverij Contact, Amsterdam/Antwerpen (2008); Harvey C. Mansfield, Manliness, Yale University Press, New Haven and London (2006).
  24. 24. Frits de Lange, ‘De burger als manager’, 2005, p. 19.
  25. 25. Rally Rijkschroeff en Monique Stavenuiter, Generatie op komst, Zorg nu voor later, Uitgeverij Van Gorcum i.s.m het Verwey Jonker Instituut. Assen (2006).
  26. 26. Deze citaten zijn afkomstig uit Frits de Lange, ‘Weg met de mythe van de tweede jeugd’, Trouw/Letter&Geest, 6 januari 2007.
  27. 27. De Kruijf, p.128.
  28. 28. Zie bijvoorbeeld Joep Dohmen, Tegen de onverschilligheid. Pleidooi voor een moderne levenskunst, Ambo, Amsterdam (2007).
  29. 29. Govert Buijs in het woord vooraf van: Hans Weigand (red.), Het volle leven. Levenskunst en levensloop in de moderne samenleving. ICS-cahier 42, Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer (2005), p. 8.