'Het eerste wat ik onomstotelijk geloof is de Schepper'

Interview met prof. dr. Jan Lever (86) over schepping en evolutie
Professor Lever van de VU. Zijn naam is een begrip in christelijk Nederland. Is hij degene die op een inspirerende manier geloof en wetenschap met elkaar heeft verzoend of heeft hij de biologie laten heersen over de Bijbel? Lever is vertrouwd met bewondering en afkeuring van zijn werk. Het debat ging hij nooit uit de weg. In de jaren ’50-’70 kwam hij onder vuur te liggen van het opkomende creationisme in Nederland. Het heeft hem persoonlijk geraakt en dat is nooit meer helemaal goed gekomen, ook niet na de recente ‘bekeringen’ van de voormannen van destijds. Hij heeft nog een boek klaar liggen: Een bioloog leest de Bijbel. Of hij het zal uitgeven? Voorlopig is Lever de enige lezer.

Lever studeerde voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog biologie in Utrecht. Mijn leermeesters in Utrecht waren internationaal bekende lieden: Jordan, Raven en Van Oordt. Was er in mijn tijd biologie aan de VU geweest, dan had ik daar zeker gestudeerd. De biologieopleiding aan de VU is pas in 1951 gestart. Er waren toen twee docenten: professor Algera voor plantkunde en ik voor dierkunde. Wij zijn in 1950 benoemd, dus we hadden een jaar om het voor te bereiden. In 1951 hadden we drie eerstejaarsstudenten.’

Lever herinnert zich het exclusief gereformeerde karakter van de VU nog levendig.

‘Alle hoogleraren waren gereformeerd, op een na. Dat was een orthodox-hervormde, voor verzekeringswiskunde. Wij organiseerden al spoedig met de studenten werkkampen op Schiermonnikoog. Ik heb bij elkaar wel bijna een jaar lang daar gekampeerd. Bij de maaltijden werd stilte gehouden, gebeden en uit de Bijbel gelezen. En zondags gingen we twee keer naar de gereformeerde kerk.’

De begintijd aan de VU was voor Lever een periode van hard werken. ‘Dat was echt op je tanden lopen. Ik zat alle dagen van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat te werken, ook zaterdagsavonds en in de vakanties. Maar ik houd van hard werken. Dat heb ik mijn hele leven gedaan en ik ben iedere dag nog bezig.’ Daarbij was en is Lever een man van orde en regelmaat. In zijn jaren aan de VU vertrok hij elke morgen stipt om 8 uur van huis. Zodat hij elke morgen om 8.27 uur zijn kamer in het lab betrad.

 

Gereformeerde voormannen

Al vrij snel na zijn aanstelling aan de VU publiceerde Lever zijn boek Creatie en Evolutie [1]. Hij bestreed het fundamentalisme in de uitleg van Genesis 1-3. De Bijbel zegt wel dat God de aarde geschapen heeft, maar niet hoe. De werkelijkheden die Genesis openbaart hebben ‘in concreto geen raakvlak met ons onderzoek’. Niet verrassend was dat in zijn boek verschillende theologen van zijn eigen VU het moesten ontgelden. Hepp en Aalders braken hun hoofd nog over hoe het dag kan zijn als de zon er nog niet is of over de leeftijd van de geschapen vogels. Lever wilde een punt zetten achter het stellen van deze vragen en daarmee was hij – zijns inziens – trouw aan de oorspronkelijke intentie van de grote gereformeerde voorman Abraham Kuyper.

Wat was in uw herinnering de positie van belangrijke gereformeerde voormannen als het gaat om schepping en evolutie, bijvoorbeeld van Kuyper, Bavinck, Dooyeweerd of Hooykaas?
‘Ik begin van achteren naar voren, met Hooykaas. Ik heb hem goed gekend en kwam ook wel eens bij hem thuis in Zeist. Toen ik in Utrecht ging studeren kwam ik in Zeist bij een oom en tante in huis en gingen we ook naar dezelfde kerk. Hij was al bij de VU toen ik daar begon. Later is hij naar Utrecht gegaan en daar hoogleraar geworden. Dat gebeurde in de tijd dat ik decaan was. Ik heb toen nog een streng gesprek met hem gehad dat die overstap niet kon. Maar Hooykaas heeft op mijn gedachten rond schepping en evolutie geen invloed gehad.

Toen ik in de oorlog ondergedoken was, had ik ook mijn boeken bij me en heb ik een grote scriptie gemaakt over het soortbegrip. Mijn verloofde heeft die toen gebracht naar professor Raven, mijn leermeester in Utrecht. Raven zei haar dat ik toch zeker bij hem moest komen. Ik ben met mijn valse papieren naar hem toegegaan. Hij vertelde me dat ik op die scriptie, ik had net kandidaatsexamen gedaan, met nog drie maanden werk kon promoveren. Dat was heel mooi, maar ik wilde niet op een theoretisch onderwerp promoveren. Want dan sta je in de hele biologische wereld meteen bekend als een filosofische theoreticus. Ik wilde op een experimenteel onderwerp promoveren en dat is ook gebeurd.

Die scriptie had ik naar Hooykaas gestuurd. Want met hem had ik toen het meeste contact. Ik heb de scriptie ook naar Dooyeweerd gestuurd, want in de scriptie maakte ik gebruik van gedachten uit de wijsbegeerte der wetsidee. Ik vond dat een geweldig goede opzet en dat vind ik nog. Dooyeweerd was bijzonder geïnteresseerd, Hooykaas wat minder, die vond het zelfs wat onfatsoenlijk dat ik zomaar zo’n dik stuk naar hem had gestuurd. Dooyeweerd had het helemaal gelezen en deed ook verschillende suggesties. Hij vond dat het gepubliceerd moest worden in Philosophia Reformata. Toen heb ik hem gezegd dat ik dat graag wilde onder ons beider naam. En zo is er een serie artikelen in Philosophia Reformata verschenen van Lever en Dooyeweerd.’

In het debat over schepping en evolutie gaat het vaak ook over de vraag of de soorten statisch of dynamisch zijn.
‘Daar raakt u een heel leuk punt. Het is zo dat in de wijsbegeerte der wetsidee een statische beschrijving van deze werkelijkheid wordt gegeven. Daar zit niet de gedachte van evolutie in.’

Daarom begrijpen we ook niet zo goed hoe u die twee samen kon brengen.
Dooyeweerd heeft later mijn boek Creatie en Evolutie in Philosophia Reformata besproken. Dat is de langste boekbespreking die ik ooit ergens gelezen heb, als ik me niet vergis ongeveer zestig bladzijden. Hij heeft er, zoals dat in kerkelijke kringen heet, mee ‘geworsteld’. Ik houd daar niet van, ik worstel nergens mee. Ik worstel nergens mee Maar hij had het er moeilijk mee, juist omdat hij dat statische beeld had. Het waren overigens wel boeiende gesprekken tussen ons. Hij heeft me zelfs eens gevraagd om hoogleraar Reformatorische Wijsbegeerte te worden in Wageningen.

Bij hem was de schepping een statisch iets, alles is in een keer geschapen, punt. Hij maakte zich niet echt druk om de discussie over zes dagen van 24 uur. Maar hij voelde: als ik met Lever meega, moet ik de hele wijsbegeerte der wetsidee anders gaan schrijven en dat kon hij niet.

Ik was indertijd lid van de vereniging voor calvinistische wijsbegeerte en heb er zelfs op de studiedagen een verhaal gehouden toen ik nog niet gepromoveerd was. Vollenhoven was voorzitter van de vereniging. Hij heeft toen op een vergadering gezegd dat de gedachten van de wijsbegeerte der wetsidee niet verenigbaar zijn met evolutie. Daar zat ik bij en toen heb ik beleefd bedankt voor die vereniging. Terwijl Dooyeweerd wel eens gezegd had dat ik wellicht de conclusie uit zijn werk getrokken had.’

Bavinck en Kuyper

Dan krijgen we Bavinck, de ‘oude Bavinck’, die heeft een aantal mooie publicaties gemaakt over deze problematiek. Hij heeft een boekje geschreven, dat heet Schepping of ontwikkeling [2]. Dat was een milde en buitengewoon knappe man. Maar hij heeft op mijn denken geen invloed gehad.

En dan kom ik bij Kuyper, die heeft een grote invloed op mij gehad. Kuyper heeft op 20 oktober 1899, toen hij rector magnificus van de VU was, de rectorale rede gehouden over evolutie [3]. Die heb ik al in de vierde klas van de hbs te pakken weten te krijgen. Kuyper was naar mijn idee een geniale man. De eerste zin van die rede luidde: ‘Onze negentiende eeuw sterft weg onder de hypnose van het Evolutie-dogma.’ 99% van de lezers is niet verder gekomen dan die eerste zin. Want daarna wordt het voor gewone mensen te moeilijk. Maar Kuyper had zich geweldig verdiept in die problematiek. Hij kende de biologische literatuur, de genetica was toen heel belangrijk. En hij wist precies wat er in de biologie speelde; er worden topmensen genoemd in die rede. Men denkt dat Kuyper tegen de evolutie was, maar in die rede zet hij juist uiteen dat er mogelijk wel evolutie geweest is, mits God maar de Schepper lijft. Dat heeft op mij grote invloed gehad en ik verkondig die mening nog steeds, zij het wel verder uitgewerkt en moderner dan Kuyper dat gedaan heeft. Maar Kuyper steekt wat mij betreft boven allen uit.' Kuyper steekt boven allen uit

Is het niet zo dat Kuyper met name ingaat op de maatschappelijke invloed van de evolutietheorie: de hypnose van het evolutionisme?
‘Daarin ben ik het ook weer met hem eens. De evolutietheorie is tot nu toe door heel veel mensen tot evolutionisme gemaakt, en vaak tot atheïsme. Maar je moet altijd alles lezen. En Kuyper deed dat ook. De navolgers van Kuyper kwamen niet verder dan die eerste zin. Ook de theologische hoogleraren aan de VU kwamen niet verder. Bavinck begreep het heel goed, maar de andere theologen minder.’

Kritiek

Kreeg u vanuit de VU kritiek op uw opvattingen over geloof en wetenschap?
‘Nee, ik heb wat schepping en evolutie betreft, nooit last gehad vanuit de VU. Ik was bijvoorbeeld bevriend met Nico Ridderbos. Je had Aalders, maar dat was voor mijn tijd, Hij heeft een boek geschreven over de eerste hoofdstukken van Genesis. Hij vraagt zich af of Adam en Eva in volwassen toestand zijn geschapen of als baby’s. Hij zei: er staat dat het gevogelte meteen vliegt, dus zijn ze volwassen geschapen. En dat geldt dus ook voor de mens. Zo redeneerde Aalders. Die kon niet in de schaduw van Kuyper staan. Pas met Berkhouwer is het weer wat geworden op de VU met de theologen.

De vereniging waar de VU van uitgaat heeft leden verloren door mij. Maar het bestuur van diezelfde vereniging heeft mij altijd gesteund. Ik ben er talrijke malen op uitgestuurd, om in het land over schepping en evolutie te spreken. Ik heb bijvoorbeeld in Den Haag gesproken, voor meer dan duizend mensen. En op Urk in de gereformeerde kerk.

Ik ben gasthoogleraar aan de universiteit van Potchefstroom in Zuid-Afrika geweest. Mijn vrouw was mee. De avond nadat we daar aankwamen, kwam de rector even langs om kennis te maken. De volgende ochtend, om half acht, belde hij op of ik ogenblikkelijk op de universiteit wilde komen. Dus ik heb me aangekleed en een fiets geleend en ben naar de universiteit gereden. Toen zei hij mij: ‘Professor, u kan hier nie klas geef nie, want u geloof in evolutie’. In de avond daarvoor tijdens de kennismaking had ik iets gezegd over evolutie en toen is hij direct naar de bibliotheek gegaan en heeft mijn boek Creatie en Evolutie gehaald en dat in de nacht gelezen.’

Voor Lever liep zijn reis naar Zuid-Afrika toch nog goed af. Hij kon de rector vermurwen hem toch te laten spreken. Toen hij bij zijn biologiecollega’s ging informeren bleek hoe de vork in de steel zat. Zij hadden hem binnengehaald als een soort paard van Troje! Zelf geloofden ze ook in evolutie, maar durfden het niet publiekelijk op te nemen tegen de theologen [4].

Debat met creationisten
Lever was jarenlang voor de creationisten in Nederland het boegbeeld van de heilloze acceptatie van de evolutietheorie. Lever zelf mag graag een herinnering ophalen aan de confrontatie die hij in 1977 had met Ouweneel in de theaterzaal van de biologiefaculteit van de VU, sinds kort de Jan Lever-zaal. ‘Ouweneel was een bioloog, die in Utrecht in dienst was geweest bij het embryologisch instituut. Hij was niet slecht als bioloog, maar is toen dat extreme creationisme gaan aanhangen. Hij kwam bij ons spreken over zijn opvattingen en hij sprak uitsluitend over ouderdomsbepalingen. Het was bij ons in de faculteit, maar er zaten ook geologen en theologen bij. Hij beperkte zich alleen tot technische dingen en verkocht daar lariekoek over. In de pauze heb ik hem gevraagd om even mee te gaan naar mijn kamer. Ik zei tegen hem: ‘U bent hier in een christelijke universiteit, wij moeten over onze religieuze achtergrond praten. En over de Bijbel.’ Dat wilde hij niet. Het was een onbevredigende avond. Nu komen we weer op mijn stokpaardje: Ouweneel kende de literatuur niet. Hij had alleen maar wat van die Amerikanen gelezen.’

Wat is uw grootste bezwaar tegen het creationisme?
‘Het creationisme is uitgevonden in de zestiende en in de zeventiende eeuw. Toen kwam Linnaeus met het soortbegrip. Toen waren er theologen die zeiden: in Genesis staat toch een paar keer ‘geschapen naar hun aard’? Dus: de soorten van Linnaeus zijn toen geschapen.

In de middeleeuwen waren de christenen geen creationisten. Die dachten bijvoorbeeld dat de rogge in tarwe kon veranderen. Men noemde dat transmutaties. Dat werd algemeen gedacht en daar heeft ook Augustinus over geschreven. Volgens hem heeft God in het begin kiemen geschapen. Als er nu nieuwe organismen ontstaan dan komt dat door overgebleven kiemen. Zoals bij bijen: die vinden kiemen vanuit de schepping en daar komen nieuwe bijtjes uit. En soorten konden in elkaar overgaan. Dus de meer strikte opvattingen over creationisme stammen uit de zeventiende eeuw, een soort constantie-dogma. Men ging Genesis 1 en 2 anders lezen door er iets natuurwetenschappelijks van te maken.

Ik kan bewijzen dat je de Bijbel niet zo moet lezen. Als je Genesis 1 leest, dan gaat het over die zes dagen. Na de planten en de dieren wordt de mens geschapen. God rustte op de zevende dag. En nu ga je Genesis 2 lezen en daar lees je weer een scheppingsverhaal. God schiep de aarde en de hemel, dat staat nu omgedraaid. En de aarde daar was nog niets, het had nog niet geregend en meteen maakt God ook de mens, de man. In Genesis 1 komen de mensen helemaal aan het eind, maar in Genesis 2 begint het met de mens. In Genesis 2 is die mens helemaal alleen en daarna komen de planten en dan de dieren.

De volgorde is precies omgekeerd. De samenstellers van de Bijbel of de samensteller van Genesis hebben de twee tegenstrijdige verhalen van hoofdstuk 1 en 2 achter elkaar gezet. En dat waren geen domme mensen. Dat betekent dat ze daar geen enkele moeilijkheid in zagen. Je moet dat niet zo historisch lezen. Op die manier bekijk ik de Bijbel. Ik heb een groot manuscript liggen waarin ik dat doe; het heet: Een bioloog leest de Bijbel. Maar ik aarzel om het te publiceren.’

Intelligent Design

In de door Cees Dekker, Ronald Meester en René van Woudenberg uitgegeven boeken over schepping en evolutie [5] zijn ook bijdragen van Lever te vinden. De argeloze lezer kon denken dat ook Lever zich had gevoegd bij het Intelligent Design-gezelschap. Wie zijn bijdragen beter leest, wordt snel uit de droom geholpen.

Waarom schreef u mee in deze boeken; een aanhanger van ID bent u immers niet?
Door een column van René over mij in Trouw is het contact ontstaan; hij is hier vaak geweest. Hij was samen met Cees Dekker en Ronald Meester – die denkt echt anders dan de rest – bezig die boeken te maken; toen wilde hij graag dat in ieder van die boeken ook een stuk van mij stond. Ik heb alle moeite gedaan om René te bekeren, toen ook al.’

René van Woudenberg heeft geprobeerd een soort filosofische onderbouw aan ID te geven.
‘Daar heeft u gelijk in. Maar niet alleen de EO, ook Cees Dekker heeft ID weer afgeschreven. Weet je hoe dat komt? Ze hadden te weinig literatuur gelezen! Geen Darwin, geen Haeckel, ook de moderne literatuur niet.’

Wat was uw kritiek op ID?
ID is in de achttiende eeuw volop gehuldigd, het was een belangrijke zaak. Maar het is toen ook al verwerkt en afgewezen, ook van theologische zijde. Het is supranaturalisme, het ingrijpen van God in de werkelijkheid. Mijn boek Creatie en Evolutie heeft een devies, Prediker 3:11: “Alles heeft hij voortreffelijk gemaakt, op zijn tijd, ook heeft hij de eeuw in hun hart gelegd, zonder dat de mens van het werk dat God doet, van het begin tot het einde iets kan ontdekken.” Dekker dacht dat hij dat wel kon, dat is Intelligent Design.’

Anders dan de propagandisten van Intelligent Design vindt Lever hun positie te veel verbonden met de ‘God of the gaps’. De ontwerper biedt een verklaring voor lacunes (‘gaps’) in het wetenschappelijk vertoog. Zo wordt de ruimte voor God afhankelijk van de voortgang van de wetenschap. De ruimte voor God wordt afhankelijk van de voortgang van de wetenschap Lever citeert met instemming de door hem bewonderde Kuyper: ‘Mij lijkt daarom de benadering van Abraham Kuyper prinicipieel beter, die over de Opperste Bouwmeester van het Heelal zei dat wanneer het Hem had beliefd, zelfs vanaf de oercel, de voorafgaande soort op de productie van de volgende aan te leggen, de Schepping er even wonderbaar om zou zijn.’ [6]

Opvallend is dat Lever niet zo gecharmeerd lijkt van tussenposities. Een bijzonder moment in de evolutie waarop het kwaad is ontstaan, zegt hem niet zoveel. ‘We hebben een evolutie gehad die via allerlei tussenvormen uiteindelijk tot de mens heeft geleid. Ik denk dat die eerdere mensen net zo waren als wij. Goed en kwaad, gewoon door elkaar heen. De zonde was van meet af aan in het spel, precies zoals in het oude doopformulier staat: in zonden ontvangen en geboren. De slang was het listigste dier dat God geschapen heeft. Die listigheid was er vanaf het begin.’

Schepping en opstanding
Voor buitenstaanders maakt het weinig verschil of een christen gelooft dat de aarde in zes dagen is geschapen of dat Jezus uit de dood is opgestaan. Toch maken veel theologen een onderscheid tussen de geloofwaardigheid van beide. Hoe zou u uw eigen positie verwoorden­?

In de eerste plaats dit: ik heb eigenlijk nooit last gehad van collega-wetenschappers die vonden dat geloven onwetenschappelijk zou zijn. Ik heb in 1956 het boek Creatie en Evolutie geschreven. Dat is direct door een heidense hoogleraar uit Leiden in het biologenblad heel lovend beschreven. Ik ben voorzitter geweest van de Nederlandse Dierkundige Vereniging. In de jaren ’90 had die vereniging een jubileum. Toen vroegen zij of ik daar nog eens over schepping en evolutie wilde praten. Ik ben voorzitter geweest van de afdeling natuurkunde van de KNAW. Mensen als Piet Borst en Paul Cliteur, dat zijn atheïstische figuren, hebben nooit kritiek op mij uitgeoefend. Van de week kwam Bionieuws uit. In dit nummer gaat het ook over Intelligent Design en creationisme. Daar schrijven ze aan het eind dat het beter is om te kijken naar Darwin; die heeft nooit iemand gekwetst, of naar Jan Lever, met zijn boek Creatie en Evolutie uit 1956.’

Maar hoe zit het met de opstanding?
‘Wij hebben in onze kerken dogma’s. Jezus heeft geen dogma’s. Al die dogma’s zijn naderhand gemaakt door theologen. Alle ruzies in de kerken zijn door theologen gemaakt. Je had hier aan de VU Hepp en Kuyper [7] en Schilder in Kampen. En dat ging niet samen, want dat waren ruziezoekers. Jezus’ eerste opdracht was om God lief te hebben met heel je ziel en je verstand. Daar heb ik al moeite genoeg mee.

Ik geloof dat Jezus bestaan heeft, ik geloof dat hij de Christus is, de Heiland. Als iemand overleden is, en zeker na drie dagen, dan is het afgelopen. Denk er nu eens over na hoe dat geweest kan zijn. Ik weet dat Jezus is begraven en ik geloof ook dat Hij is opgestaan. Maar misschien zit dat toch nog ingewikkelder in elkaar dan wij denken. Ik lees die verhalen ook als bioloog. In de Bijbel moet je alle vier evangeliën lezen en ze zijn allemaal anders. Als je Matteüs leest over de geboorte van Jezus, dan komen al gauw de Wijzen uit het Oosten. Die zijn eerst bij Herodes op bezoek geweest en dan komen ze in Bethlehem. Dan gaan ze niet terug naar Herodes. Jozef droomt dat hij met Maria en het kind naar Egypte moet. En dat doen ze dan. Als je daarna Lucas leest, vind je niets over de kindermoord of de reis naar Egypte; ze blijven nog een maand lang in Bethlehem, en dan gaan ze naar Jeruzalem. Wat moet ik daar nou mee? Daar hoor ik nooit een preek over; dominees selecteren enorm. Dominees selecteren enorm Ik ben blij dat ik geen dominee ben, maar soms ik zou het wel graag eens zijn!’

Bent u ooit wel eens bang voor wat volgens Richard Dawkins de consequentie van het evolutionisme is: de ontkenning van het bestaan van God?
‘Van Richard Dawkins word ik niet warm of koud. Toen ik ongeveer tachtig was, dacht ik: nu wordt het tijd om eens uit te zoeken wat jij nu eigenlijk gelooft. Het eerste wat ik onomstotelijk geloof is de Schepper. Ik zie het om mij heen: de bomen [8], de schelpen, die ik heel mijn leven verzameld heb. Het tweede is Jezus, de Christus, de Heiland. En dan kun je die hele discussie over hoe zit dat dan precies met de opstanding hebben. Daar schrijf ik breedvoerig over in mijn boek, in het geheim, het zit in de computer. De woorden van Jezus zouden door iedereen in de wereld opgevolgd moeten worden, en dat kan. Zal ik het bewijzen? Dan moet je kijken naar Zuid-Afrika. Ik heb de spanningen daar gezien. Ik heb gesproken voor de universiteit van kleurlingen; die hadden het van twee kanten moeilijk. Wij hielden ons hart vast als er ook zwarten aan de macht zouden komen. Er is niets gebeurd en dat komt door bisschop Tutu. En ook door Nelson Mandela. Bij bisschop Tutu was dat de pure opvolging van Jezus’ woorden. Jezus was een vergever, Hij was de Heiland; Hij ging de dingen weer heel maken.’

Wat is eigenlijk de reden dat u aarzelt het boek ‘Een bioloog leest de Bijbel’ te publiceren?
Mijn vrouw vindt ook dat ik het zou moeten publiceren. Ik heb er heel lang aan zitten werken. Met het boek Creatie en Evolutie destijds, heb ik ontzettend veel last gehad. In Trouw stonden allemaal ingezonden stukken. Lever (4), Lever (9), Lever (12), enzovoort. Na het boekje Waar blijven we [9] werd ik opgebeld door boze mensen. Er was een man die belde en zei: ik zou u willen vragen of dit met de geloofsbelijdenis wel in overeenstemming is. Aan het begin hoorde ik een tikje. Ik zei: ‘Meneer, hebt u misschien een bandrecorder aangezet?’ ‘Ja’, zei hij, ‘dan kan ik het mijn zoon nog laten horen.’ Maar dat was een rakker! Met die boeken heb ik zoveel beleefd, dat zou ik nu niet meer willen. Want dit is voor velen een heel ketters boek.’

 

  1. J. Lever, Creatie en Evolutie, Wageningen (1956).
  2. H. Bavinck, Schepping of ontwikkeling, Kampen (1901), zie voor de volledige tekst: www.neocalvinisme.nl.
  3. A. Kuyper, Evolutie, Amsterdam (1899), zie voor de volledige tekst: www.neocalvinisme.nl.
  4. Jan Lever, Feniks en Broedmachine, Leiden (2003), p. 48-51.
  5. Jan Lever, Langs de mysterieuze grenzen van het leven, Kampen (2006), p. 134.
  6. Cees Dekker, Ronald Meester en René van Woudenberg, Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp?, Kampen (2005), Cees Dekker, Ronald Meester en René van Woudenberg, En God beschikte een worm, Kampen (2006). In beide boeken schreef Lever een hoofdstuk.
  7. Lever bedoelt hier H.H. Kuyper (1864-1945), hoogleraar aan de VU en zoon van Abraham Kuyper.
  8. Na zijn werkzame periode aan de VU schreef Lever het boek Bomengids van Amsterdam-Zuid: een vrucht van veel wandelingen en goed observeren.
  9. J. Lever, Waar blijven we?, Kampen (1969).