‘We hebben allemaal schuld’

Interview met Ybo Buruma over schuld, strafrecht en tijdgeest

In Trouw verscheen op 14 maart van dit jaar een interview met hoogleraar strafrecht Ybo Buruma over de vraag wie er schuldig is aan de economische crisis. Hij stelde onder andere ‘mensen wijzen naar bankiers en toezichthouders die faalden, maar eigenlijk hebben we het met z’n allen gedaan’. Gebrek aan verantwoordelijkheidszin is volgens hem de echte oorzaak van de crisis. Deze prikkelende uitspraken vormden aanleiding om Buruma te interviewen met het oog op het komende RRQR-congres waar het thema ‘schuld’ centraal zal staan. Tijdens het congres wordt het onderwerp vanuit theologische en filosofische hoek benaderd. Omdat men in het strafrecht de in de maatschappij heersende opvattingen aangaande onder andere schuld en verwijtbaarheid in zekere zin terugvindt, vormt dit interview een meer sociologische inleiding op het congres.
We treffen Buruma in zijn werkkamer op de Universiteit in Nijmegen. Het onderwerp heeft zijn belangstelling. In het najaar van 2008 gaf hij een collegereeks over de cultuurgeschiedenis van het strafrecht met de titel ‘Schuld, boete, risico, drama’. Als rechter oordeelde hij vele malen over de schuldvraag en in diverse van zijn publicaties keert het thema terug.
Zijn zojuist genoemde opmerkingen over de financiële crisis bezorgden hem veel boze reacties. Kennelijk zint het mensen niet om met de vinger naar zichzelf te wijzen. Waar komt een dergelijke reactie vandaan?
Juist op het moment dat we met hem spreken over rampen en hoe mensen daarop reageren, vindt de maandelijkse sirenetest plaats. Zijn woordenstroom wordt er geen moment door onderbroken. Na afloop zegt hij dat hij het een mooi onderwerp vindt ‘om over te kletsen; soms komen mensen me interviewen en zit ik beduidend stiller hoor’.
Tijdgeest
In een interview met Trouw dit jaar stelde u dat de manier waarop we over schuld nadenken afhankelijk is van de tijdgeest. Kunt u dat toelichten?
‘Ik doel daarbij op het volgende. Je kunt verschillen maken tussen samenlevingen. Er zijn samenlevingen die op rampen of catastrofes reageren met de gedachte dat dat een straf is voor de hele samenleving van bijvoorbeeld Onze Lieve Heer: een soort religieuze straf. Er zijn ook samenlevingen die reageren vanuit de gedachte dat het de schuld is van het slachtoffer: eigen schuld. Tot slot zijn er samenlevingen die zoeken naar één veroorzaker: een dader. Die verschillende opvattingen (schuld ligt bij de hele groep, schuld ligt bij het slachtoffer, schuld ligt bij een dader) zijn eigenlijk zo oud als de weg naar Kralingen of nog ouder. Denk bijvoorbeeld aan het fenomeen van de zondebok. Je wijst iemand aan die de zonde van de hele gemeenschap op zich neemt. Dit betekent dat de hele gemeenschap het heeft gedaan en daar iemand voor wordt aangewezen. Dat is Bijbels en het is – als we kijken naar de affaire-Hoek van Holland – nog steeds gaande: je kijkt naar de man in de commandostructuur.
Het aanwijzen van een zondebok is een menselijk iets en niet eens onverdedigbaar. Het is namelijk een mechanisme dat belangrijk is om een samenleving als geheel in stand te houden. Als er iets erg fout is gegaan, wijzen we een zondebok aan. Die zondebok hoeft niet eens de belangrijkste veroorzaker van die fout te zijn. We vinden dat tegenwoordig een beetje primitief, dus we kijken wie er nu echt bij het feit was betrokken, wie er nu echt op dat punt wat heeft gedaan. De eerste stap die je dan zet is het slachtoffer als schuldige aanwijzen. Je ziet bijvoorbeeld steeds meer dat verzekeringsmaatschappijen willen dat je je auto op slot hebt gedaan, anders vroeg je er ook om dat je auto gestolen werd. De politie doet in dat geval dan ook helemaal geen onderzoek meer. Je denkt dat het barbaars is om het slachtoffer de schuld te geven, maar het zit er nog steeds in.
Wij vinden het nu het meest chic om een individuele dader aan te wijzen. Dus wat doen wij als er een orkaan Katrina is en er waaien allemaal huizen om? Dan willen we toch graag een architect die die huizen niet goed gebouwd heeft de schuld geven. Hij moet dan maar betalen. Ik neem expres zo’n soort voorbeeld om aan te geven dat het gevoel dat het het meest eerlijk is om naar individuen te wijzen op zichzelf helemaal niet onomstreden is. Soms is iets een ramp. En dan kun je je afvragen of Katrina toch niet een Act of God is.
Wat ik heel belangrijk vind als ik die driedeling in reacties maak, is dat je niet te gemakkelijk denkt ‘o wat ouderwets, de hele gemeenschap en dat zondebokverhaal’ of ‘wat ouderwets dat individuele slachtoffer, dan doen wij toch niet meer’ of ‘o wat goed dat wij naar individuele daders zoeken’; de reacties zijn alle drie begrijpelijk, maar ook alle drie hebben ze heel zwakke kanten.
We vinden het moeilijk om te zeggen: ‘Ja, maar we waren er allemaal bij’. Kijk naar de financiële crisis: we wilden eigenlijk allemaal een tophypotheek zodat we nog wat konden verbouwen. We hebben wat dat betreft allemaal schuld.’
Tragiek
We zouden met betrekking tot een ramp ook kunnen spreken van tragiek: er is sprake van een rampzalige samenloop van omstandigheden zonder dat we kunnen zeggen ‘hij of zij heeft het gedaan’.
‘Ik verbeeld mij dat we met tragiek niet zo goed om kunnen gaan. We kunnen niet zo goed met tragiek omgaan Het tragische is een ongelofelijk mooi en diep thema dat ik best op de agenda wil hebben. Ik heb het altijd ingewikkeld gevonden in hoeverre in het christendom de notie van het tragische diep verweven zit. Ik geloof eigenlijk dat dat toch meer van de oude Grieken was. In een seculiere tijd zijn de christelijke noties van het overwinnen van het tragische noch het teruggrijpen naar dat tragische aanwezig. Dan houd je wel heel erg weinig over. De christelijke notie om met rampen om te gaan – hoe je die ook wilt invullen – kan je als het ware meer begrip geven over wat er in de wereld gebeurt (ik wil andere woorden als ‘troost’ niet eens laten vallen, daar gaat het niet eens om). Als die christelijke notie een beetje is weggezakt, dan zou je eigenlijk denken dat je dan toch minstens terug kunt naar die oude Grieken: laat er dan toch minstens zoiets als noodlot zijn. Echter, als je daar ook niet meer in gelooft, wordt het heel verleidelijk om over te stappen naar iets lichtelijk barbaars als … de zondebok. Dat vind ik iets droevigs. Misschien is het ook droevig als je naar het gevoel van het tragische terug moet, maar daar kan een mens nog van mening over verschillen. Dat heeft ook met het christelijke versus het seculiere te maken. Maar als er helemaal geen wereldbeeld meer is, dan volstaat de barbarij en dat is toch iets waar ik me graag tegen wil verzetten.’
Strafrecht
Barbarij is een groot woord. Bedoelt u daarmee te zeggen dat het strafrecht dan maar wordt ingezet op rampen die gebeuren om zo een schuldige aan te wijzen?
‘Die neiging is er denk ik enorm. Dat stemt mij verdrietig. Ik vind het helemaal niet verkeerd om mensen die verwijtbaar schade hebben veroorzaakt, te straffen. Het is iets anders dat we steeds meer de neiging hebben om mensen ook te straffen voor iets waarbij hetzij die gedraging nog maar de vraag is (ze hadden bijvoorbeeld een kwalijke intentie, maar hadden niets gedaan en we straffen ze al wel) of waarbij de verwijtbaarheid de vraag is (bijvoorbeeld als we iemand die eigenlijk ontoerekeningsvatbaar is toch strafrechtelijke verwijten maken en hem bestraffen). Eigenlijk redeneren we zelfs de hele vraag van de verwijtbaarheid, de hele schuldvraag, weg. Zowel aan de gedragingenkant als aan de schuldkant komen we er niet zo gemakkelijk meer uit en proberen we er in ieder geval voor te zorgen dat we mensen kunnen straffen.
Wat ik akelig vind, is dat we zelfs in ons juridisch denken steeds meer een kant opgaan waarbij we de neiging hebben om vijanden, zondebokken, duivels of monsters aan te wijzen. Dat beginnen we te incorporeren in ons strafrecht. Ik vind dat heel gevaarlijk. Onze manier van schulddenken wordt rommelig. Er ontstaat uiteindelijk een kluwen waarin we vage morele noties, vage politieke noties en vage juridische noties door elkaar haspelen. Uiteindelijk heeft het echter te maken met een antwoord op de tijdgeest: we zoeken duivels en zondebokken. Op zo’n moment denk ik dat er mensen moeten zijn die zeggen: ‘Ho!’. De dominee mag wat mij betreft zeggen vanuit zijn perspectief: ‘Ho! Wij zijn allen zondaars’ en dan mag de jurist zeggen: ‘Ho! Ik wil pas iemand als schuldige aanwijzen als ik daarvoor een voldoende juridische aanduiding kan vinden’. En wat mij betreft moet je dan als politiek ook zeggen: ‘Ho! Ik wil eerst de feiten weten voordat ik iets ga bulderen’.
In plaats van direct een schuldige aan te wijzen, is het beter te zoeken naar een verklaring. Dat is uiteindelijk veel belangrijker om incidenten in de toekomst te voorkomen. Ik vind het prima om vervolgens wel een schuldige aan te wijzen, maar laten we beginnen met ‘wat was nu eigenlijk het probleem?’. Als jurist ben je geneigd om soms grote ontzetting over een gebeurtenis niet onmiddellijk te willen doorcomponeren naar de snelste schuldverwijzingsmechanismen.
Ik denk dat we er goed aan doen om niet alles wat ons niet zint in termen van schuld te plaatsen, zelfs als datgene wat ons niet zint een ramp heeft opgeleverd. Bij sommige dingen waren de omstandigheden te groot, waren er te veel invloeden die eraan bijdroegen. Aan het relativeren van de betekenis van het strafrecht in dat verband doe ik graag mee.’
Rommelige schuld
Is het zo dat er voor moraliteit minder plaats is in het strafrecht doordat onze manier van schulddenken – in uw woorden – rommelig wordt?
‘Ik verbeeld mij dat we het in de discussie over moraal heel vaak hebben over waarden en normen en dat we vrij sterk zijn geworden in het uitvogelen en violieren van normen. We zijn sterk geworden in het uitvogelen van normen We vinden dat mensen zich te weinig aan normen houden, maar verliezen de uiteindelijk belangrijkere waarden die daarachter liggen wat uit het oog. Dan ga je op een gegeven moment discussiëren over schuld en verwijtbaarheid in termen van ‘ja, maar weet je wel dat het heel erg verboden is om in Bos en Lommer een wietje te roken?’. Je kunt dan zeggen dat het verwijtbaar is omdat je het kon weten: er hangen immers van die borden waarop staat dat je daar geen wiet mag roken. Maar dat is natuurlijk een geweldige neuzelverwijtbaarheid. Je praat in termen van verwijtbaarheid, maar waar heb je het helemaal over? In wezen bedoel je dat de jongelui die daar rondlopen zich aan God noch gebod houden qua waarden. Ze vallen de omstanders verschrikkelijk lastig. Eigenlijk gaat het je daarom. Het rare is dat je dan de discussie gaat voeren over een miezeronderwerp, een blowtje op straat, terwijl de discussie die je niet goed aankunt de bredere vraag is: hoe temmen wij onze ‘unruly kids’?
Met betrekking tot de meeste dingen waar we niet tevreden over zijn – als we het doorgaans hebben over moraliteit – zijn de normen en waarden die aan de orde zijn helemaal niet moeilijk. We weten alleen niet goed hoe we met overtredingen daarvan moeten omgaan. Het verbaast ons dat wij ons allemaal – onze vrienden, kinderen en broertjes niet uitgesloten – niet meer aan die normen en waarden houden. En we verbazen ons er allemaal over dat als een meneer van 50 in Canada ziet dat een jongen uit een rijdende auto een leeg pakje sigaretten weggooit en hij roept: ‘Hé daar’, en dat de auto terugrijdt en hij zegt: ‘Raap dat eens op’, dat er een jongen van 22 uit de auto stapt en het pakje oppakt. Waar halen die Canadezen dat vandaan, hoe doen ze dat?
Het gaat er nu in Nederland wel heel onplezierig aan toe. Er zijn bijvoorbeeld vrijplaatsen, zoals het internet, waar je ziet hoe gek dat loopt. Als je op blogs en naar reacties op artikelen of het nieuws kijkt, dan is de hardheid waarmee men praat ongelofelijk. Ik krijg zelf met enige regelmatig echt ontzettend foute mail – en een enkele keer reageer ik daar dan op. Dan begin ik met een zin van dat ik niet gewend ben op zo’n manier aangeschreven te worden. Ik heb al twee of drie keer meegemaakt dat ik dan een mailtje terugkrijg met ‘neem me niet kwalijk professor, ik had niet gedacht dat u daarop zou reageren en eigenlijk meende ik het ook niet helemaal want (…)’. Je ziet dan dat als je mensen individualiseert ze anders reageren. Ik denk dat er heel veel samenhangt met anonimiteit: Heel veel hangt samen met anonimiteit anonimiteit in een groep hooligans, anonimiteit op het internet, anonimiteit op straat. Als mensen weer worden aangesproken op hun twee ogen en hun neus, om het maar zo te zeggen, dan weten ze heel prima hoe het zit. Maar er zijn zo weinig plekken waar dat gebeurt. Ook de overheid doet dat niet en dat is niet verstandig, want je wilt helemaal niet als ‘de bevolking’ worden aangesproken. Dat zijn dingen die anders zouden kunnen. Dat helpt niet bij alles. De grote rampen krijg je daar niet mee weg – Savanna zou dan ook dood zijn gebleven –, maar dat neemt niet weg dat er in die onaangenaamheid wel wat anders zou kunnen.’
Individu
In een aantal publicaties benadrukt u dat de rechter het individu moet blijven aanspreken.
‘82% van de strafzaken in Nederland wordt door de politierechter afgedaan. Een politierechter schrijft geen dikke vonnissen – hij doet direct na de behandeling van de zaak mondeling uitspraak. De politierechter spreekt een verdachte individueel aan. Het valt mij op dat ik daarbij met enige regelmaat als politierechter het gevoel heb ‘hij snapt wat ik bedoel’. Als politierechter veroorloof je je namelijk teksten die niet zo abstract en ‘van de jurist’ zijn. Als politierechter wordt datgene wat je zegt niet opgeschreven, dus zeg je: ‘Ben je nu helemaal gek geworden jongen’. Die woorden gebruik je. Dan zie je dat zo iemand plotseling anders reageert. Soms gaat het ook over het hoofd van de betrokkene heen en dan klopt het niet. Dat kan ik ook niet ontkennen, het gaat niet altijd goed. Ik noem een voorbeeld. Als je als individuele rechter tegen een jongen, die eigenlijk niet begrijpt dat hij € 250,- moet lappen omdat hij een middelvinger opstak naar een politieagent, zegt: ‘Nou jongen, ik begrijp ook wel dat je dat eigenlijk een beetje veel vindt, maar bedenk eens, er wordt veel te weinig respect naar de politie opgebracht, jij bent toch ook altijd vol van respect?’, dan zie je dat – wanneer je iemand heel kort op zo’n manier aanspreekt – hij daar misschien niet blij van wordt, maar plotseling begrijpt waar het over gaat. Rechters dekken zich nu vaak in in hun formules. Dat is heel interessant voor de hogere rechters en de juristen omdat die begrijpen wat er bedoeld wordt, maar de verdachte zelf snapt eigenlijk niet waar het over gaat. Een verdachte die terechtstaat wegens verkrachting en veroordeeld wordt, snapt heel goed waar het over gaat, en dus kan het dan ook wat moralistisch worden om het hem in te peperen. Er zijn echter andere gevallen waarin het wel degelijk moet worden ingepeperd, bijvoorbeeld bij die vinger waar ik het net over had; die kleine delictjes waar de meeste strafrechtspraak nu eenmaal over gaat.’
Berouw
In hoeverre mag er plaats zijn voor berouw in het strafrecht?
‘Ik houd daar als rechter rekening mee en ik weet van de meeste mensen die ook rechtspreken dat die dat ook doen. De meeste rechters hebben a. de overtuiging dat ze echt berouw kunnen onderscheiden van gespeeld berouw, en b. het idee dat ze daar iets mee moeten. De meeste buitenstaanders – en ook psychologen – denken dat factor a idealisme is, dat je berouw en gespeeld helemaal niet kunt onderscheiden, en bij factor b betwijfelen ze of dat vanuit het gelijkheidsdenken wel op zijn plaats is. Ik behoor tot die onnozelaars die menen dat ze het kunnen onderscheiden en die menen dat je het moet toepassen. Ik vind dus dat menselijk strafrecht oog heeft voor berouw. Het hangt van de zaak af in hoeverre je dat dan door laat spelen in de strafmaat. Het kan zijn dat je het serieus neemt en laat merken dat je het serieus neemt, en zegt: ‘Juist omdat ik het serieus neem, ga ik ook niets afdoen van de straf’. Dat kan ook.’
Wat zou een goede manier zijn om met een ramp om te gaan zonder direct een schuldige aan te wijzen? Moet er op de een of andere wijze niet zoiets als een collectief verwerkingsproces in gang worden gezet?
‘Voor mij hoeft niet elk collectief verwerkingsproces gepaard te gaan met het bestraffen van iemand. Het feit dat je in gemeenschap rouwt over iets, of het feit dat je in gemeenschap iemand bijstaat bij het opvangen van het leed dat is gebeurd, vind ik eigenlijk een veel positievere manier om met een ramp om te gaan dan dat je op zoek gaat naar één dader. Sterker nog, het op zoek gaan naar één dader kan in de weg zitten aan het je als ware gemeenschap opstellen en het werkelijk optreden naar de betrokkenen toe. Neem Hoek van Holland. Ik moet zeggen dat ik onaangenaam getroffen werd door de berichtgeving in de kranten, maar aangenaam getroffen door het feit dat het in ieder geval niet vergeten was: burgemeester Aboutaleb is in ieder geval wél naar de ouders van die jongen toegegaan. Ik had aanvankelijk het bericht gemist. Toen dacht ik ‘nou is het echt mis’. Dat is zo’n voorbeeld waarvan ik zeg dat dit soort acties misschien nog wel belangrijker is dan het zoeken naar de vraag ‘wie heeft het gedaan?’.’
Moeten we het kwaad in sommige gevallen het kwaad laten?
‘Het vergelden van het kwaad is natuurlijk een Oudgriekse en een oudtestamentische gedachte. Het is een diepe gedachte die in ons zit. Ik heb altijd begrepen dat het in het christelijk geloof zo is dat je juist de zondaar vergeeft. Dat moet je niet te vaak en niet altijd doen, De zondaar moet je niet te vaak vergeven want de zondaar moet geen sufferd worden die denkt dat hij er altijd recht op heeft. Hij moet ook niet onnozel worden. Dat zijn allemaal overwegingen die een kleine bijstelling van die christelijke gedachte van de vergeving van zondaars rechtvaardigen. Dat er soms omstandigheden zijn waarbij iemand misschien een kleine zonde heeft gepleegd waardoor een groot kwaad plaatsvond, en je vervolgens die kleine zonde de kleine zonde laat, nou dat smaakt mij wel ja. Dat kan gebeuren. Dat is bijvoorbeeld iets wat je met je gemeenschap moet doen. In zoverre laat je het kwaad niet zomaar langs je waxcoat lopen. Dat lijkt me weer niet goed. Maar het is weer wat anders dan dat je kwaad altijd maar weer moet vergelden.’


Prof. Ybo Buruma (1955) is een van de bekendste strafjuristen van Nederland. Hij publiceert over uiteenlopende onderwerpen als opsporingsmethoden, de verharding van het strafklimaat, biotechnologie en strafrecht, georganiseerde misdaad, terrorismeen internationalemisdrijven. Daarbij maakt hij niet alleen van juridische, maar ook van sociaal-wetenschappelijke (criminologische) inzichten gebruik. Buruma was betrokken bij de parlementaire commissie-Van Traa. Hij is voorzitter van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (Posthumus II) en is bovendien plaatsvervangend raadsheer aan het Gerechtshof Arnhem. In de media geeft hij vaak uitleg over gerechtelijke uitspraken. Buruma is lid van de Sociaal-Wetenschappelijke Raad.